Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.De procedure bij de rechtbank
Het hof verwijst naar dat vonnis.
2.De procedure bij het hof
- een brief met bijlagen van 4 november 2021;
- een brief met bijlagen van 10 november 2021;
- een faxbericht met één bijlage van 9 december 2021 en
- een e-mailbericht met bijlagen van 10 december 2021.
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
Hij heeft verklaard dat hij in 2018 lichamelijke klachten heeft gekregen waardoor hij minder opdrachten kon aannemen. Daardoor liepen de inkomsten terug en heeft hij besloten de onderneming te beëindigen.
Na beëindiging van zijn onderneming heeft [appellant] ongeveer twee jaar in loondienst gewerkt. Nadat zijn toenmalige werkgever failliet was gegaan, is [appellant] op 22 februari 2021 full time in dienst getreden als timmerman/tegelzetter bij zijn huidige werkgever.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [appellant] verklaard dat hij van zijn werkgever een vast contract heeft gekregen.
Sinds 29 oktober 2019 maakt [appellant] gebruik van budgetbeheer bij Stadsbank Oost Nederland (hierna: de Stadsbank). Zijn leefgeld bedraagt € 60 per week.
Nu [appellant] zijn onderneming in 2018 heeft gestaakt, zijn de schulden aan Funding Circle en OPR niet te goeder trouw tot stand gekomen, omdat [appellant] deze schulden is aangegaan op het moment dat hij financieel al in zwaar weer verkeerde. Dit wordt nog eens bevestigd door de belastingschuld, die hij over de jaren 2016 tot en met 2018 heeft opgebouwd, en waaraan de conclusie moet worden verbonden dat [appellant] zijn onderneming in die jaren op kosten van de belastingdienst heeft voortgezet.
Daar komt bij dat [appellant] eveneens niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van de schuld aan het CJIB wegens een in 2018 aan hem opgelegde boete voor het niet (tijdig) verzekeren van een motorrijtuig.
Gelet hierop kan [appellant] in beginsel niet worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling.
3.7 Naar het oordeel van het hof staat voldoende vast dat het overgrote deel van de schulden van [appellant] is terug te voeren op de periode waarin hij ondernemer was.
heeft de periode waarin de meest verwijtbare schulden zijn ontstaan al langere tijd achter zich gelaten. Na de beëindiging van zijn onderneming is hij vrijwel direct full time in loondienst getreden. Daarnaast heeft hij ingezien dat hij zelf niet (voldoende) in staat was om zijn financiën te beheren en heeft hij hulp gezocht en gevonden bij de Stadsbank. Uit de schuldenlijst blijkt dat tijdens het inmiddels ruim twee jaar geleden voor [appellant] ingestelde budgetbeheer - ondanks het beperkte leefgeld van € 60 per week - geen nieuwe schulden zijn ontstaan. Verder is positief dat [appellant] inmiddels een niet onaanzienlijk bedrag heeft gespaard (op het moment van indiening van zijn verzoekschrift tot toelating WSNP bij de rechtbank (eind juli 2021) was dit ruim € 2.100).
Op grond van het voorgaande is voldoende aannemelijk geworden dat [appellant] gedurende een bestendige periode de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden onder controle heeft gekregen en dat hij een zekere persoonlijke ontwikkeling heeft doorgemaakt, waaruit blijkt dat hij greep heeft gekregen op de omstandigheden die hem in financiële problemen hebben gebracht.
Mede gelet op de huidige ondersteuning in de vorm van budgetbeheer is ook voldoende aannemelijk geworden dat [appellant] zal kunnen voldoen aan de verplichtingen uit de wettelijke schuldsaneringsregeling. Het beroep van [appellant] op de hardheidsclausule slaagt.
4.De beslissing
20 december 2021 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.