ECLI:NL:GHARL:2021:11730

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
21 december 2021
Zaaknummer
200.294.545/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluiten in vennootschap door executeur in nalatenschap

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om de rechtsgeldigheid van besluiten van een vennootschap waarvan de erflater het merendeel van de certificaten van aandelen bezat. De executeur in de nalatenschap van de erflater, [appellant], heeft in hoger beroep de vernietiging van deze besluiten gevorderd. De zaak is ontstaan na het overlijden van de erflater in 2014, die in zijn testament zijn twee zonen als erfgenamen benoemde. Echter, na juridische strijd met de weduwe van de erflater, is vastgesteld dat de zonen geen erfgenamen zijn en dat de weduwe de enige erfgenaam is. Dit leidde tot de vraag of de nalatenschap nog belang had bij de vernietiging van de besluiten.

Het hof heeft vastgesteld dat de executeur niet voldoende heeft onderbouwd dat de nalatenschap nog belang heeft bij de vorderingen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de executeur niet ontvankelijk was in zijn vorderingen, omdat de belangen van de zonen niet meer relevant waren. In hoger beroep heeft de executeur aangevoerd dat de weduwe nu achter de procedure staat, maar het hof oordeelde dat dit niet voldoende was om aan te tonen dat de nalatenschap belang had bij de vernietiging van de besluiten. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd voor zover het de niet-ontvankelijkheid van de executeur betrof, maar heeft de vorderingen van de executeur afgewezen wegens het ontbreken van procesbelang. De kosten van de procedure in hoger beroep zijn voor rekening van de executeur.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.294.545/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 404389)
arrest van 21 december 2021
in de zaak van
[appellant] q.q.,in zijn hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van
[de erflater]
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna:
[appellant] ,
advocaat: mr. V. Bakker, die kantoor houdt te Amstelveen,
tegen
[geïntimeerde] B.V.,
gevestigd te Almere,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
de vennootschap,
niet verschenen.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
27 september 2017, 18 juli 2018, 15 april 2020 en 8 juli 2020 die de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, heeft gewezen.

2.Het verloop van de procedure in hoger beroep

2.1
In hoger beroep zijn de volgende processtukken genomen en proceshandelingen verricht:
- de dagvaarding in hoger beroep van 6 oktober 2020 gericht tegen het eindvonnis;
- het herstelexploot van 26 april 2021;
- het op 25 mei 2021 aan de vennootschap verleende verstek;
- de memorie van grieven van 3 augustus 2021.
2.2
Vervolgens heeft [appellant] de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.Waar gaat deze procedure over?

Deze zaak gaat over een aantal besluiten in een vennootschap waarvan de rechtsgeldigheid door de executeur-testamentair in de nalatenschap van de groot-aandeelhouder/bestuurder is aangevochten, omdat onvoldoende rekening is gehouden met de belangen van de zoons van de erflater als veronderstelde erfgenamen. De zoons blijken uiteindelijk geen erfgenaam te zijn, na een juridische strijd met de weduwe van de erflater die in haar voordeel is beslist. Dat de nalatenschap belang heeft bij de ingestelde vorderingen is niet voldoende onderbouwd. Daarom wordt de vordering afgewezen.

4.De vaststaande feiten

Het hof gaat uit van de volgende feiten
4.1
[de erflater] , hierna de erflater, is overleden [in] 2014.
4.2
In zijn testament heeft de erflater over zijn nalatenschap beschikt. Erflater heeft zijn twee zonen, [zoon1] en [zoon2] (verder tezamen: de zonen) tot erfgenaam benoemd. Daarnaast bevat het testament
legaatbepalingen ten aanzien van de weduwe (de tweede echtgenote) van de erflater, mevr. [de weduwe] (hierna: [de weduwe] ). In het testament is bepaald dat indien de erfgenamen (of één van hen) het testament niet respecteren of niet berusten in het testament, beide zonen en hun
afstammelingen worden onterfd en de weduwe tot enig erfgename van de gehele
nalatenschap wordt benoemd.
4.3
Erflater heeft verder [naam1] (verder: [naam1] ) benoemd tot executeur van en bewindvoerder over de nalatenschap, met bepaling dat, indien een executeur komt te ontbreken, de kantonrechter bevoegd is om op verzoek van een belanghebbende een vervanger te benoemen. [appellant] is door de kantonrechter tot opvolgend executeur benoemd op 5 november 2015, nadat de inleidende dagvaarding in deze procedure was uitgebracht.
4.4
De zonen hebben de nalatenschap aanvaard. Tussen hen en [de weduwe] is een conflict ontstaan dat heeft geresulteerd in het arrest van dit hof van 16 april 2019 [1] waarbij is bepaald dat de zonen geen erfgenaam van erflater zijn en dat [de weduwe] de enige erfgenaam is.
4.5
De vennootschap is de houdstermaatschappij van een groep handelsbedrijven (de ‘ [geïntimeerde] groep’, een familiebedrijf waarin erflater zijn vader was opgevolgd), die actief was op het gebied van productie, verkoop en verhuur van medische en revalidatiehulpmiddelen. De aandelen van de vennootschap zijn voor 90% in handen van de Stichting tot Administratie van de aandelen [geïntimeerde] B.V. (verder: STAK). De certificaten van deze aandelen waren in handen van erflater.
4.6
[zoon1] heeft in 1999 de leiding over de [geïntimeerde] Groep overgenomen. De [geïntimeerde] groep is daarna in financieel zwaar weer geraakt, wat heeft geleid tot het ontslag van [zoon1] en de benoeming van [naam2] (verder [naam2] ), naast erflater, tot bestuurder van de vennootschap. [naam2] is ook bestuurder van STAK.
4.7
Op 27 oktober 2014 heeft een aandeelhoudersvergadering van de vennootschap plaatsgevonden. Op die vergadering is onder meer besloten tot:
  • aanwijzing van [naam2] als persoon die bij een (mogelijk) tegenstrijdig belang bevoegd is de vennootschap te vertegenwoordigen;
  • vaststelling van de jaarrekening en winstverdeling over 2013;
  • verlening van decharge aan het bestuur voor het gevoerde beleid in 2013;
  • goedkeuring van een overeenkomst tot overdracht van de resterende activiteiten aan [naam3] Beheer B.V. (verder: [naam3] ).
Op die aandeelhoudersvergadering was [naam1] aanwezig in een dubbelrol van enerzijds executeur van de nalatenschap en anderzijds financieel adviseur van de vennootschap. Ook de zonen waren als (veronderstelde) erfgenaam aanwezig.

5.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

5.1
[naam1] , toen nog executeur, heeft in eerste aanleg, kort samengevat, gevorderd dat de besluiten genoemd onder 4.7 worden vernietigd wegens strijd met artikel 2:15 lid 1 sub b in samenhang met artikel 2:8 BW omdat de zonen onvoldoende inlichtingen hebben verkregen en de zonen het met de genomen besluiten niet eens waren en hun het vergaderrecht behorende bij de certificaten van aandelen van de nalatenschap toekwam.
5.2
[naam1] is als executeur teruggetreden en vervangen door [appellant] . De vennootschap heeft verweer gevoerd en de ontvankelijkheid van [appellant] in twijfel getrokken.
5.3
Bij tussenvonnis van 18 juli 2018 heeft de rechtbank geoordeeld dat, als de zonen erfgenaam zijn, zij als certificaathouders vergaderrechten hebben en de executeur bevoegd is tot het instellen van de vorderingen tot vernietiging. De rechtbank heeft vervolgens de beoordeling van de vorderingen aangehouden vanwege de toen nog bestaande onduidelijkheid over de positie van de zonen en daarbij overwogen dat als de zonen geen erfgenaam (blijken te) zijn, verdere beoordeling van de vorderingen geen zin heeft.
5.4
In het tussenvonnis van 15 april 2020, dat is gewezen na het onder 4.4 genoemde arrest van dit hof, heeft de rechtbank de executeur gevraagd naar het standpunt van [de weduwe] .
5.5
In het eindvonnis van 8 juli 2020 heeft de rechtbank geoordeeld:
“Tussen partijen staat vast dat de executeur destijds op instigatie van de toenmalige
erfgenamen, de Zonen, deze zaak aanhangig heeft gemaakt. Inmiddels staat vast dat de
Zonen geen erfgenamen (meer) zijn, maar dat de Weduwe de enige erfgenaam is. Uit de
mededelingen van de executeur blijkt niet dat deze procedure door de Weduwe wordt
gedragen. Evenmin blijkt dat de nalatenschap belang heeft bij de vorderingen. Uit de
berichten van de executeur kan bovendien niet worden afgeleid dat de nalatenschap in de
toekomst wel belang zal hebben bij toewijzing van de vorderingen in deze zaak. Nu het niet
duidelijk is of de Weduwe, dan wel de nalatenschap, enig belang heeft of zal krijgen bij
deze procedure komt de executeur geen zelfstandige bevoegdheid toe tot het voeren van
deze procedure. Dat betekent dat de executeur niet ontvankelijk is in zijn vorderingen.”
De rechtbank heeft daarop de executeur in zijn vorderingen niet-ontvankelijk verklaard en in de proceskosten van de vennootschap veroordeeld.

6.De beoordeling van de grieven en de vordering in hoger beroep

6.1
[appellant] vordert in hoger beroep dat het hof het vonnis van 8 juli 2020 vernietigt en de vorderingen van [appellant] alsnog toewijst.
6.2
De summiere memorie van grieven bevat één grief, die het volgende inhoudt:
“Na het wijzen van het eindvonnis heeft de weduwe het standpunt
ingenomen dat de vorderingen alsnog door haar worden gedragen, dit in
verband met de met de door haar als erfgenaam met de zonen te treffen
regeling. De executeur heeft om die reden van de weduwe de opdracht
gekregen om hoger beroep in te stellen tegen het eindvonnis.”
6.3
Het hof stelt vast dat [appellant] uitsluitend heeft aangevoerd dat de weduwe nu achter de procedure staat. De rechtbank heeft haar beslissing om de vordering van [appellant] af te wijzen echter ook gemotiveerd met het oordeel dat niet duidelijk is welk belang de nalatenschap heeft bij toewijzing van haar vorderingen. Het hof is van oordeel dat het op de weg van [appellant] lag om aan te geven welk concreet belang de nalatenschap, gegeven het feit dat [de weduwe] de enige erfgenaam is, heeft bij de door hem ingestelde vernietigingsvorderingen, die alle zijn gemotiveerd vanuit de positie en het belang van de zonen. Dit heeft [appellant] evenwel nagelaten. De opmerking dat deze procedure van belang is in verband met een met de zonen te treffen regeling is een onvoldoende motivering, want daaruit volgt in het geheel niet welk belang de nalatenschap (die slechts [de weduwe] als gerechtigde kent) heeft bij de vernietiging van de door [appellant] aangevochten besluiten. Het hof oordeelt dan ook dat [appellant] niet heeft onderbouwd dat de nalatenschap nog belang heeft bij de ingestelde vorderingen. Daarom moeten de vorderingen wegens het ontbreken van procesbelang worden afgewezen.
6.4
De rechtbank heeft [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen. Dat is bij het ontbreken van procesbelang volgens de Hoge Raad [2] niet het juiste dictum, zodat het hof het eindvonnis ‑ hoewel dat praktisch geen verschil maakt ‑ zal vernietigen en de vorderingen van [appellant] zal afwijzen. Voor het overige zal het hof het eindvonnis in stand laten.
De slotsom
6.5
De grief faalt. Het hof zal het vonnis van 8 juli 2020 uitsluitend vernietigen voor zover daarbij [appellant] niet-ontvankelijk is verklaard in zijn vorderingen, in plaats van dat de vorderingen zijn afgewezen. [appellant] zal in de kosten van de procedure in hoger beroep worden veroordeeld, aan de zijde van de vennootschap vastgesteld op nihil.
7.
De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 8 juli 2020, uitsluitend voor zover [appellant] daarbij niet-ontvankelijk is verklaard in zijn vorderingen, bekrachtigt dit vonnis voor het overige en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van [appellant] af;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de vennootschap vastgesteld op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H Kuiper, J. Smit en P.S. Bakker en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
21 december 2021.