ECLI:NL:GHARL:2021:11769

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
21-001005-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in jeugdstrafzaak wegens onvoldoende bewijs van dwang en seksuele handelingen

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte was beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen en het onder dwang verkrijgen van seksuele afbeeldingen van de aangeefster. De tenlastelegging betrof feiten die zich zouden hebben afgespeeld tussen 25 augustus 2018 en 6 november 2018 in Beek, gemeente Montferland. De advocaat-generaal had een taakstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie geëist, maar het hof kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen.

Het hof oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster niet voldoende steun vonden in ander bewijsmateriaal. Er waren geen afbeeldingen aangetroffen die de beschuldigingen ondersteunden, en de chatgesprekken gaven geen bewijs van dwang. De bewijsminimumregel van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering werd niet gehaald, omdat de verklaringen van de aangeefster niet voldoende waren om de verdachte te veroordelen. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten.

De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan de tenlastegelegde feiten. Het hof bepaalde dat de kosten voor de benadeelde partij en de verdachte voor eigen rekening kwamen. Deze uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken, vooral in gevallen die betrekking hebben op jeugdstrafrecht en seksuele delicten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001005-21
Uitspraak d.d.: 21 december 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 16 februari 2021 met parketnummer 05-106052-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 7 december 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot veroordeling van verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen en een voorwaardelijke jeugddetentie van twee maanden met een proeftijd van twee jaren met daaraan de bijzondere voorwaarden verbonden zoals deze door de rechtbank zijn opgelegd. Daarnaast heeft hij gerekwireerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 2.545,76 en toewijzing van de proceskosten tot een bedrag van € 31,20. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. G. Emons, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep- tenlastegelegd dat:
1.hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 25 augustus 2018 tot en met 6 november 2018 te Beek, gemeente Montferland, in elk geval in Nederland, (telkens) door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door (telkens) tegen haar te zeggen (middels SnapChat en/of Facetime) dat hij, verdachte, haar persoonlijke verhaal, dat door haar in vertrouwen aan hem was verteld, zou verspreiden als zij niet filmpjes en/of foto's van haarzelf, waarop/waarin zij naakt is en/of seksuele handelingen bij zichzelf verricht, naar hem zou sturen,
[aangeefster] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten die [aangeefster] naakt/erotisch laten poseren en/of seksuele handelingen bij haarzelf te laten verrichten en/of daarvan filmpjes en/of foto's te maken en deze naar hem, verdachte, te sturen (via SnapChat),
2.hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 25 augustus 2018 tot en met 6 november 2018 te Beek, gemeente Montferland, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal telkens afbeeldingen, te weten (via SnapChat en/of Facetime ontvangen/weergegeven) foto's en/of filmpjes, van seksuele gedragingen, waarbij iemand, [aangeefster] , geboren op 29 november 2001, die (kennelijk) de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken heeft vervaardigd en/of heeft doen vervaardigen en/of zich daartoe door middel van een geautomatiseerd werk en/of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang heeft verschaft (middels het programma SnapChat en/of Facetime), welke seksuele gedragingen - zakelijk weergegeven - bestonden uit: genoemde [aangeefster] die naakt/erotisch poseert en/of zichzelf bevredigt/betast en/of vinger(s) en/of voorwerpen in haar vagina brengt/heeft, (waarbij) de afbeelding(en) (aldus) (telkens) een onmiskenbaar seksuele strekking heeft/hebben en/of strekken tot seksuele prikkeling;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken. Daartoe overweegt het hof het volgende.
Het hof stelt voorop dat op grond van de bewijsminimumregel van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) – die geldt voor de gehele tenlastelegging/ bewezenverklaring en niet voor een onderdeel daarvan – het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen indien de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
De vraag of aan dit bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval (vgl. HR 26 januari 2010, NJ 2010, 512 en HR 13 juli 2010, NJ 2010, 515, met noot M.J. Borgers).
Twee getuigenverklaringen uit dezelfde bron resulteren niet in twee te onderscheiden bewijsgronden die als uitvloeisel van de ‘unus-testis’-regel minimaal zijn vereist ter onderbouwing van de bewezenverklaring als geheel. De strekking van artikel 342, tweede lid, Sv noopt dus tot bijkomend bewijs uit een van die getuige onafhankelijke bron.
Voorts gaat het niet slechts – kwantitatief – om het aantal bronnen van redengevende bewijsgronden, maar ook om de vraag of de aangifte in voldoende mate – kwalitatief – wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal, dat wil zeggen: voldoende wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal uit andere bron.
Anders gezegd: er dient een inhoudelijk verband te bestaan tussen de verklaring van de getuige en het overige gebezigde bewijsmateriaal.
Indien een dergelijk verband ontbreekt, zal ‘onvoldoende steun’ bestaan (vgl. HR 30 juni 2009, NJ 2009, 495 en 496, met noot M.J. Borgers).
Uit het dossier blijkt dat verdachte en aangeefster in de tenlastegelegde periode over en weer een grote hoeveelheid (SnapChat en/of Facetime)berichten, waaronder foto’s en video’s, naar elkaar hebben gestuurd. Het hof heeft echter op basis van het dossier niet vast kunnen stellen wat de inhoud van deze foto’s en videobestanden is geweest. In het dossier heeft het hof namelijk geen van de afbeeldingen aangetroffen die aangeefster onder dwang naar verdachte zou hebben gestuurd.
Door de politie is aan aangeefster gevraagd om de gegevens van haar telefoon ten behoeve van het onderzoek te overleggen. Naar aanleiding van dat verzoek heeft aangeefster zelf een selectie gemaakt van een klein aantal gesprekken. Afgezien van enkele schermafbeeldingen van die chatgesprekken zijn door haar geen beeldbestanden ter beschikking gesteld.
Er heeft geen onderzoek aan het bronmateriaal, in dit geval de telefoon van aangeefster, plaatsgevonden.
Naar het oordeel van het hof leveren de teksten uit de chatberichten niet het benodigde inhoudelijke steunbewijs ten aanzien van het tenlastegelegde. De berichten hebben een seksuele strekking waarbij om een foto of opname wordt gevraagd maar uit het gevoerde gesprek blijkt niet dat aangeefster onder druk is gezet om aan die paar verzoeken te voldoen. De inhoud van de berichten die zich in het dossier bevinden, acht het hof dan ook onvoldoende dwingend voor het bestanddeel ‘dwang’ van art. 246 van het Wetboek van Strafrecht.
Verder geldt dat de verklaring van getuige [getuige] voor zover die betrekking heeft op de tenlastegelegde handelingen afkomstig is uit dezelfde bron, namelijk de verklaring van aangeefster.
Dit alles maakt dat verklaringen van aangeefster onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal en dat de ontkennende verklaring van verdachte niet wordt weerlegd door de bewijsmiddelen.
Daarom zal het hof verdachte vrijspreken van het hem tenlastegelegde.

De vordering van de benadeelde partij [aangeefster]

De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]

Verklaart de benadeelde partij [aangeefster] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door
mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter,
mr. M.L.H.E. Roessingh-Bakels en mr. J.H. van Dijk, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. de Paauw - de Jong, griffier,
en op 21 december 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 21 december 2021.
Tegenwoordig:
mr. M. Keppels, voorzitter,
mr. C. Zijlstra, advocaat-generaal,
mr. M.E. Ruiter, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.