ECLI:NL:GHARL:2021:11828

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
24 december 2021
Zaaknummer
20/00743
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde van onroerende zaak en aanslag onroerendezaakbelasting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de WOZ-waarde van een woning is vastgesteld. De heffingsambtenaar van de gemeente Arnhem had de waarde van de woning per 1 januari 2018 vastgesteld op € 568.000, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelasting van € 965,03. Belanghebbende, de eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar handhaafde zijn beslissing. De rechtbank Gelderland heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de WOZ-waarde verlaagd tot € 500.000. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld, waarbij hij een waarde van € 260.000 verdedigt.

Tijdens de zitting op 7 december 2021 is belanghebbende gehoord, evenals de vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar. De rechtbank heeft geoordeeld dat beide partijen niet in hun bewijslast zijn geslaagd. Belanghebbende heeft zijn waarde onderbouwd met een berekening van grond- en bouwkosten, maar het hof oordeelt dat deze niet voldoende objectief zijn onderbouwd. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt de WOZ-waarde vast op € 500.000, gelijk aan de eerdere uitspraak van de rechtbank. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en er wordt geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 20/00743
uitspraakdatum: 21 december 2021
Uitspraak van de twaalfde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 juli 2020, nummer AWB 19/6380 in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
de gemeente Arnhem(hierna: de heffingsambtenaar).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 83 te [woonplaats] (hierna: de woning of de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2018 en toestandsdatum 1 januari 2019, voor het jaar 2019 vastgesteld op € 568.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting 2019 (hierna: OZB) voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld op € 965,03
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd, de vastgestelde WOZ-waarde verminderd tot € 500.000 en de aanslag OZB dienovereenkomstig verminderd.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2021. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam2] . Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het betreft een vrijstaande woning met een inhoud van 632 m3 en een aanbouw van 100 m3. Het dakterras beslaat 31 m2 en de woning staat op grond van 335 m2. De woning is op 29 september 2017 casco opgeleverd.
2.2.
De heffingsambtenaar heeft een taxatierapport overgelegd waarin de waarde van de woning op basis van de vergelijkingsmethode is getaxeerd op € 568.000. Als vergelijkingspanden zijn aangevoerd: [adres2] 19, [adres1] 85 en [adres3] 7 te [woonplaats] .
2.3.
De Rechtbank heeft de waarde van de woning in goede justitie vastgesteld op € 500.000.

3.Geschil

3.1.
In geschil is de WOZ-waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2018, en toestandsdatum 1 januari 2019.
3.2.
Belanghebbende verdedigt een waarde van € 260.000, terwijl de heffingsambtenaar de door de Rechtbank vastgestelde waarde van € 500.000 bepleit.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Op grond van het hier toepasselijke artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer die dient te worden vastgesteld op de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor de onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn besteed (vgl. Kamerstukken II 1992-1993, 22885, nr. 3, blz. 44, en HR 8 augustus 2003, nr. 38.085, ECLI:NL:HR:2003:AI0924).
4.2.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar noch belanghebbende erin is geslaagd de door hen bepleite waarde aannemelijk te maken. Daarom heeft de Rechtbank de gezochte waarde als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ in goede justitie bepaald, en wel op € 500.000. In hoger beroep heeft de heffingsambtenaar, hoewel hij achter een taxatiewaarde van € 534.000 staat, erin berust dat hij met betrekking tot die waarde niet in zijn bewijslast is geslaagd. Dit brengt mee dat ook in hoger beroep ervan moet worden uitgegaan dat de heffingsambtenaar met betrekking tot die waarde niet in zijn bewijslast is geslaagd.
4.3.
In appel in belastingzaken wordt, naar in de belastingrechtspraak algemeen is aanvaard, uitgegaan van de zogenoemde herkansingsfunctie van het hoger beroep. In het onderhavige geval heeft de heffingsambtenaar, zoals gezegd, in hoger beroep berust in het oordeel van de Rechtbank dat hij niet in zijn bewijs dat de vastgestelde waarde van de onroerende zaak niet te hoog werd vastgesteld, is geslaagd. Belanghebbende daarentegen heeft niet berust in het oordeel van de Rechtbank dat hij de door hem verdedigde waarde niet aannemelijk heeft gemaakt. In hoger beroep rust dan op belanghebbende de last de door hem verdedigde waarde aannemelijk te maken (vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 18 mei 2021, nr. 20/00719, ECLI:NL:GHARL:2021:4887).
4.4.
Belanghebbende is derhalve in hoger beroep bewijsrechtelijk aan zet. Op hem rust de last aannemelijk te maken dat de gezochte WOZ-waarde niet hoger is dan € 260.000.
4.5.
Belanghebbende heeft de door hem verdedigde waarde als volgt onderbouwd: (grondkosten (€ 185.000) + bouwkosten (€ 162.000)) x 75%. De korting van 25% heeft hij onderbouwd met ‘het speciale karakter van de woning’, waarmee hij doelt op het feit dat het om een casco woning gaat, de woning wordt verwarmd met een pelletkachel, er slechts één slaapkamer aanwezig is, en er buiten nog geen tuin of bestrating was aangelegd op de toestandsdatum. Belanghebbende heeft voorts gewezen op verschillen tussen zijn woning en een van de drie referentieobjecten die zijn vermeld in het taxatierapport van de heffingsambtenaar.
4.6.
Met hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat de waarde van de onroerende zaak niet meer dan € 260.000 beloopt. Een optelsom van grond en bouwkosten, onder aftrek van een korting van 25% daarvan is, reeds omdat zowel het kortingspercentage van 25% als de bouwkosten van € 162.000 op geen enkele wijze zijn gestoeld op objectieve gegevens, daartoe onvoldoende. De optelsom van grond- en bouwkosten vormt ook niet zonder meer de (gezochte) waarde als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ. Voorts heeft hij geen (andere) referentiepanden aangedragen waarmee een waarde van niet meer dan € 260.000 wordt onderbouwd.
4.7.
Beide partijen zijn derhalve niet in hun bewijslast geslaagd. Het Hof zal daarom, alle feiten in ogenschouw nemend en gelet op de stukken van het onderhavige dossier, de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2018, gelijk de Rechtbank, in goede justitie bepalen op € 500.000.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Harthoorn, raadsheer, in tegenwoordigheid van drs. M.T.M. Hennevelt als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2021.
De raadsheer,
De griffier is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen.
(M. Harthoorn)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 21 december 2021.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.