In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de WOZ-waarde van een woning is vastgesteld. De heffingsambtenaar van de gemeente Arnhem had de waarde van de woning per 1 januari 2018 vastgesteld op € 568.000, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelasting van € 965,03. Belanghebbende, de eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar handhaafde zijn beslissing. De rechtbank Gelderland heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de WOZ-waarde verlaagd tot € 500.000. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld, waarbij hij een waarde van € 260.000 verdedigt.
Tijdens de zitting op 7 december 2021 is belanghebbende gehoord, evenals de vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar. De rechtbank heeft geoordeeld dat beide partijen niet in hun bewijslast zijn geslaagd. Belanghebbende heeft zijn waarde onderbouwd met een berekening van grond- en bouwkosten, maar het hof oordeelt dat deze niet voldoende objectief zijn onderbouwd. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt de WOZ-waarde vast op € 500.000, gelijk aan de eerdere uitspraak van de rechtbank. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en er wordt geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen.