ECLI:NL:GHARL:2021:1195

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
9 februari 2021
Zaaknummer
21-003197-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is beschuldigd van mishandeling, waarbij zwaar lichamelijk letsel is toegebracht aan het slachtoffer. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 8 juli 2017 in [plaats] de aangever een harde vuistslag tegen het hoofd heeft gegeven, wat resulteerde in een gebroken kaak en drie verbrijzelde kiezen. De politierechter had de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, maar het hof heeft het vonnis vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan het subsidiair tenlastegelegde. De verdachte ontkende de mishandeling, maar het hof oordeelde dat de verklaringen van de aangever en getuigen betrouwbaar waren en dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring. Het hof legde een gevangenisstraf op van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, en wees de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 4.260,56, bestaande uit materiële en immateriële schade. De uitspraak benadrukt de ernst van de mishandeling en de gevolgen voor het slachtoffer, evenals de noodzaak van een passende straf voor de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003197-19
Uitspraak d.d.: 9 februari 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 12 juni 2019 met parketnummer 18-128699-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 26 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vrijspraak van het primair tenlastegelegde, bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde en oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd om de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 4.341,10 vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. P.J. Zandt, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, heeft het subsidiair tenlastegelegde bewezen verklaard en heeft een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd voor de duur van twee weken met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis. Voorts heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 3.421,28 vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij is in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard. Ten aanzien van het beslag heeft de politierechter beslist dat het horloge en het geldbedrag moeten worden teruggegeven aan verdachte.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 8 juli 2017, te [plaats] , aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak en drie (af)gebroken kiezen, heeft toegebracht door tegen de kaak, althans tegen het hoofd, te slaan en/of te stompen;
subsidiair:
hij op of omstreeks 8 juli 2017, te [plaats] , [benadeelde partij] heeft mishandeld door tegen de kaak, althans tegen het hoofd, te slaan en/of te stompen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak en drie (af)gebroken kiezen ten gevolge heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak van het primair ten laste gelegde

Het hof heeft in lijn met de standpunten van de advocaat-generaal en de raadsman uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Overwegingen omtrent formele verweer en voorwaardelijk getuigenverzoek

Door de raadsman is ter zitting van het hof betoogd dat de uitlatingen van verdachte ten overstaan van een verbalisant, zoals deze zijn vastgelegd in het proces-verbaal van aanhouding, niet kunnen worden gebruikt voor het bewijs. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte voorafgaand aan het moment dat hij de vermeende uitlatingen deed, reeds als verdachte kon worden aangemerkt. Verdachte had derhalve de cautie moeten worden gegeven voordat de verbalisant hem vroeg naar het gebeuren. Nu dit niet is gebeurd is sprake van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a lid 3 Sv en dient het proces-verbaal van aanhouding voor zover dit betreft de vermeende uitlatingen van verdachte van het bewijs te worden uitgesloten, aldus de raadsman.
In het geval het formele verweer met betrekking tot het niet geven van de cautie zal worden verworpen en het hof de vermeende uitlatingen van verdachte zoals vastgelegd in het proces-verbaal van aanhouding zal gebruiken in de bewijsconstructie, heeft de raadsman ter zitting van het hof verzocht om de beide bij de aanhouding van verdachte betrokken verbalisanten te horen. Verdachte betwist namelijk de bewuste uitlatingen te hebben gedaan.
Het hof overweegt omtrent voorgaande dat het de gewraakte uitlatingen van verdachte, zoals deze zijn vastgelegd in het proces-verbaal van aanhouding, niet zal gebruiken voor het bewijs. Het door de raadsman gevoerde verweer en het voorwaardelijk gedane verzoek behoeven derhalve geen nadere bespreking.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Door de raadsman is ter zitting van het hof betoogd dat voldoende wettig en overtuigend bewijs voor het tenlastegelegde ontbreekt. Verdachte heeft ontkend aangever te hebben geslagen. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Het hof stelt aan de hand van het dossier en het verhandelde ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Aangever heeft verklaard dat hij in horecagelegenheid [naam] in de [adres1] in [plaats] met twee vrouwen in gesprek was. Op het moment dat aangever een selfie wilde maken van hem en die twee dames kwam er een man vanaf de bar heel snel op aangever aflopen en gaf hem een harde vuistslag tegen de linkerzijde van zijn gezicht. Daarna bleef de man aangever kort aanstaren en verliet daarna de kroeg. Aangever liep direct achter hem aan, achtervolgde hem op straat en schreeuwde dat men de man moest tegenhouden. De man liep vanuit de [adres1] de [adres2] in waar hij door één van de beveiligers van een daar gesitueerde horecagelegenheid werd staande gehouden. Vlak daarna was de door aangever inmiddels gealarmeerde politie ter plaatse. De man werd aangehouden en bleek te zijn: verdachte. In het ziekenhuis werden diezelfde nacht een gebroken kaak en drie verbrijzelde kiezen bij aangever geconstateerd.
Getuige [getuige1] heeft verklaard dat zij met aangever stond te praten. Aangever probeerde haar een paar keer te omhelzen. Op een gegeven moment zag ze dat aangever een klap op zijn gezicht kreeg. Hierdoor kwam hij met zijn gezicht tegen haar hoofd en schoot haar kaak uit de kom. [getuige1] zag niet wie de klap uitdeelde, maar ze zag wel dat verdachte wegliep ‘van de situatie’ en dat aangever achter verdachte aanging. [getuige1] kent verdachte van vroeger en heeft een tijdje een relatie met hem gehad.
Getuige [getuige2] was samen met [getuige1] . Zij heeft verklaard dat [getuige1] en zij eerst met aangever in gesprek waren. Daarna stonden [getuige1] en [getuige2] met een vriend van [getuige1] en een vriend van hem (het hof begrijpt: verdachte en een vriend van verdachte) aan de bar te praten. Zij kochten een drankje voor haar en [getuige1] . Aangever kwam weer naar hun toe lopen en vroeg of hij een selfie met [getuige1] en [getuige2] mocht maken. Op het moment dat zij gedrieën poseerden voor de foto zag [getuige2] aangever naar beneden duiken en een hand op zijn kaak houden. Toen zij zich weer omdraaide stond de vriend van verdachte er nog wel, verdachte was verdwenen.
Verdachte heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij weliswaar in [naam] was, maar dat hij aangever niet heeft geslagen. Hij heeft niet meegekregen dat aangever werd geslagen. Verdachte wilde op een gegeven moment weg. Een portier van een andere horecagelegenheid hield hem buiten tegen.
Het hof stelt vast dat aangever helder en gedetailleerd heeft verklaard. Er is geen enkele reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid daarvan. Bovendien wordt zijn verklaring ondersteund door de verklaringen van [getuige1] en [getuige2] . Hoewel [getuige1] heeft verklaard niet te hebben gezien wie aangever heeft geslagen en [getuige2] het moment van de klap niet heeft gezien, zijn hun waarnemingen over de aanwezigheid van verdachte direct voorafgaand en zijn handelen vlak na de klap van dien aard dat redelijkerwijs kan worden uitgesloten dat aangever zich heeft vergist en dat een ander dan verdachte degene is geweest die de klap zou hebben uitgedeeld. Het hof acht de verklaring van verdachte gelet op het voorgaande dan ook niet geloofwaardig.
Het hof is daarom van oordeel dat het door de verdediging gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Door de raadsman is nog aangevoerd, dat het letsel van aangever niet als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt.
Het hof overweegt hieromtrent, dat uit de aangifte, de stukken die zijn overgelegd in het kader van de vordering van de benadeelde partij en uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt, dat er ten gevolge van het handelen van verdachte bij aangever sprake was van een gebroken kaak en drie verbrijzelde kiezen. Aangever kon als gevolg hiervan twee maanden slechts vloeibaar voedsel tot zich nemen. Ruim vijf weken lang had hij veel rust en slaap nodig. Verdachte heeft meerdere behandelingen bij de tandarts aan zijn kiezen moeten ondergaan, waaronder het plaatsen van vullingen en een wortelkanaalbehandeling.
Wat betreft de noodzaak van verdere behandelingen aan de betreffende gebitsonderdelen op de langere termijn heeft de tandarts reeds aangegeven dat in de (nabije) toekomst een restauratieonderdeel zal moeten worden vervangen en van een ander onderdeel een indirecte restauratie geïndiceerd zal zijn.
Art. 82 Sr bevat een opsomming van de gevallen die als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt. Die bepaling laat de rechter evenwel de vrijheid om ook buiten die gevallen het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen wanneer dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, kunnen in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
De hierboven zakelijk weergegeven opsomming van gevolgen voor het slachtoffer wettigen naar het oordeel van het hof gelet op de verschillende gezichtspunten de kwalificatie zwaar lichamelijk letsel. Ook dit verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair
hij op 8 juli 2017, te [plaats] , [benadeelde partij] heeft mishandeld door tegen het hoofd te stompen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak en drie (af)gebroken kiezen ten gevolge heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel voor het slachtoffer ten gevolge had, door aangever onverhoeds en zonder enige aanleiding een harde vuistslag tegen het hoofd te geven. Hij heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer en hem zwaar lichamelijk letsel toegebracht. De grote nadelige lichamelijke en psychische gevolgen voor aangever blijken onder meer uit de schriftelijke slachtofferverklaring die aangever tijdens de zitting bij het hof heeft voorgedragen.
Het hof heeft bij de straftoemeting ten nadele van verdachte in aanmerking genomen dat verdachte - blijkens een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 22 december 2020 - eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van strafbare feiten.
Ter zitting van het hof heeft de raadsman verzocht om in het geval van een strafoplegging geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Gelet op het voorgaande is het hof echter van oordeel dat gezien de ernst van het feit niet kan worden volstaan met een andere straf dan een gevangenisstraf van enige duur. Het hof acht een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden waarvan een maand voorwaardelijk in beginsel passend en geboden.
Verdachte heeft ontkend het feit te hebben gepleegd. Het hof komt desondanks tot een bewezenverklaring. Het hof stelt vast dat daarmee – hoe dan ook - de situatie is ontstaan waarin verdachte geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. Getoond besef van verantwoordelijkheid voor eigen handelen en getoonde spijt daarvan kan onder omstandigheden voor de rechter aanleiding zijn tot enige mildheid, omdat strafvervolging mede ten doel heeft verdachte tot inkeer te brengen waardoor perspectief wordt geboden op uitblijven van recidive in de toekomst. In het geval van verdachte is dat doel geenszins bereikt. Voor clementie om die reden bestaat dan ook geen grond.
Het hof zal gelet op het voorgaande, de eerdergenoemde gevangenisstraf voor de duur van twee maanden waarvan een maand voorwaardelijk aan verdachte opleggen. Dit is conform de eis van de advocaat-generaal. De proeftijd wordt gesteld op twee jaren. Voor het vaststellen van een langere proeftijd zoals de advocaat-generaal had gevorderd ziet het hof gelet op het tijdsverloop in deze zaak geen reden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedroeg € 4.457,36. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.421,28. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van € 4.381,10. Dit valt binnen het bedrag van zijn oorspronkelijke vordering. Het hof stelt vast dat een deel hiervan (€ 120,54) ziet op reiskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt om de zitting bij het hof bij te wonen. Het hof zal deze post scharen onder proceskosten. De inhoudelijke vordering waar het hof zich in hoger beroep over zal buigen betreft daarom € 2.260,56 aan materiële kosten en € 2.000,00 aan immateriële schade. Ook zal het hof een beslissing nemen ten aanzien van de proceskosten.
De vordering is door de verdediging niet inhoudelijk bestreden. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Voor wat betreft de materiële schade zal het hof het gehele gevorderde bedrag toewijzen.
De begroting van immateriële schade geschiedt naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, alsmede, in geval van letselschade, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van het slachtoffer. Voorts heeft het hof bij de begroting gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Uit de stukken volgt dat het door verdachte gepleegde feit naast letsel, tot meerdere noodzakelijke tandheelkundige behandelingen heeft geleid en grote impact op de benadeelde partij heeft gehad. Ten tijde van het indienen van de vordering was hij angstig en constant alert wanneer hij op straat liep. Ook uit zijn slachtofferverklaring die hij ter zitting van het hof heeft voorgedragen, blijkt van grote frustraties, machteloosheid en woede. Ook voor wat betreft de immateriële schade zal het hof het gehele gevorderde bedrag als billijk geachte schade toewijzen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
De benadeelde partij heeft proceskosten gevorderd bestaande uit de reiskosten voor het bijwonen van de zitting in hoger beroep. Het hof acht het aangewezen dat verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, zal worden veroordeeld in voornoemde kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op € 120,54 en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) maand, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.260,56 (vierduizend tweehonderdzestig euro en zesenvijftig cent) bestaande uit € 2.260,56 (tweeduizend tweehonderdzestig euro en zesenvijftig cent) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
120,54 (honderdtwintig euro en vierenvijftig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.260,56 (vierduizend tweehonderdzestig euro en zesenvijftig cent) bestaande uit
€ 2.260,56 (tweeduizend tweehonderdzestig euro en zesenvijftig cent) materiële schade en
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 52 (tweeënvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 8 juli 2017.
Aldus gewezen door
mr. A.H. toe Laer, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Zevenhuizen, griffier,
en op 9 februari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.