Het hof overweegt dat, gelet op het huiselijk geweld dat heeft plaatsgevonden en de onveiligheid die nog steeds voelbaar is, er een contra-indicatie is voor gezamenlijk gezag. Als ouders samen belangrijke beslissingen moeten nemen over hun kind dan moeten zij beiden veilig zijn en zich ook beiden veilig voelen. In dit verband vindt het hof het een groot gemis en ook van doorslaggevend belang voor zijn beslissing dat er nog altijd geen zicht is gekomen op wat er nou precies aan de hand is met de vader, wat hij concreet aan hulp heeft gehad en wat dat heeft opgeleverd. Tijdens het onderzoek van VT in 2018 en het raadsonderzoek in 2019 heeft de vader ook al geen volledige openheid van zaken willen geven. Inmiddels ruim twee jaar verder in de tijd heeft het hof nog steeds geen kennis kunnen nemen van objectieve inhoudelijke informatie over de problematiek van de vader, zoals zijn agressieregulatie, alcoholproblematiek en diagnoses, en de daarin eventueel doorgemaakte ontwikkelingen.
Gebleken is dat de vader van januari 2019 tot voor kort onder behandeling heeft gestaan bij [naam4] , centrum voor ambulante forensische geestelijke gezondheidszorg (ggz). Hij was hiertoe verplicht, omdat hem in het kader van een strafrechtelijke veroordeling in 2017 voor – kort gezegd – een bommelding als bijzondere voorwaarde een behandelverplichting was opgelegd. Een eerder traject bij [naam5] is vroegtijdig beëindigd omdat behandeling niet van de grond kwam. Uit een mailbericht van [naam4] aan de vader van
18 september 2019 blijkt dat één van de behandeldoelen agressieregulatie op maat is. De overige behandeldoelen worden nergens beschreven. De stellingen van de vader dat hij het verplichte traject bij [naam4] op enig moment op vrijwillige basis heeft voortgezet en dat het traject bij [naam4] inmiddels helemaal is afgerond blijken verder nergens uit. Afgezien van een tweetal korte berichten uit 2019 zit er helemaal geen directe informatie van [naam4] in het dossier. De meer recente informatie van [naam4] en de reclassering (2021) is alleen mondeling verstrekt aan de GI. De GI heeft daarvan aan het hof overgebracht dat de vader een positieve ontwikkeling doormaakt, hetgeen de GI onderschrijft, maar ook dat er nog meerdere doelen zijn waar de vader nog aan moet werken (probleemoplossingsvaardigheden, afbouwen Diazepam) en dat nog sprake is van een gemiddeld recidiverisico.
De inhoud van het dossier geeft zoveel zorgen over het gedrag en functioneren van de vader in relatie tot veiligheid in algemene zin en tot veiligheid van [de minderjarige1] en de moeder (en [de halfbroer1] en [de halfbroer2] ) in het bijzonder, dat het op de weg van de vader had gelegen om aan te tonen dat deze zorgen tot het verleden behoren. Anders dan de vader stelt komen die zorgen niet alleen bij de moeder vandaan. Het is ook zeker niet alleen de moeder die de vader als dwingend en dreigend ervaart in het contact. Dat wordt ook door hulpverleners (VT, omgangsbegeleider, reclassering, GI) zo beschreven. Gelet op de aantoonbare risicofactoren in de persoon van de vader kan het hof zich de aanhoudende angst van de moeder voor de vader, haar zorgen over zijn psychische problematiek en de invloed daarvan op zijn vermogen tot redelijke communicatie alsmede haar daardoor ingegeven weerstand tegen gezamenlijk ouderlijk gezag goed voorstellen. Vanuit de hulpverlening is immers nog altijd niet rechtstreeks gebleken dat de vader voor zijn alcohol- en agressieproblematiek adequaat een behandeling heeft geaccepteerd en/of deze positief heeft afgerond. De vader heeft ter zitting van
10 november 2020 bij de rechtbank nog aangegeven dat alcohol geen onderwerp van gesprek is tijdens zijn behandeling bij [naam4] , omdat dat volgens hem geen “issue” is. Ter zitting van het hof volstond de vader met de opmerking dat alcohol is verdwenen uit zijn leven.
De vader heeft op dit moment – naar zijn zeggen – geen hulp of begeleiding meer en heeft geen vaste dagbesteding. Hij heeft een Wajonguitkering.