ECLI:NL:GHARL:2021:1222

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
9 februari 2021
Zaaknummer
200.254.934/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsgeldige beëindiging van een overeenkomst van opdracht en de gevolgen voor de vergoeding

In deze zaak gaat het om de rechtsgeldigheid van de opzegging van een overeenkomst van opdracht tussen Ferien- und Golfresort Cochem GmbH en Kimiko Beheer B.V. De overeenkomst had een looptijd van drie jaar, maar Cochem heeft deze opgezegd na één jaar. Cochem stelde dat de opzegging gerechtvaardigd was omdat het exploitatieresultaat niet toereikend was om de voorschotten te vergoeden. Kimiko betwistte dit en vorderde betaling van het overeengekomen loon en schadevergoeding. De rechtbank oordeelde dat de opzegging niet rechtsgeldig was, maar het hof oordeelde dat Cochem de overeenkomst rechtsgeldig had opgezegd. Het hof stelde vast dat Kimiko recht had op een redelijk loon van € 45.000,- voor de periode na de opzegging, naast het resterende loon van € 4.702,80 voor het jaar 2017. Het hof oordeelde dat de opzegging niet alleen op basis van het exploitatieresultaat kon plaatsvinden, maar ook op basis van het ontbreken van vertrouwen in de uitvoering van de overeenkomst. De kosten van beide partijen werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.254.934/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland NL18.9110)
arrest van 9 februari 2021
in de zaak van
Ferien- und Golfresort Cochem GmbH,
gevestigd te Ediger-Eller,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: verzoekster in conventie en verweerster in reconventie,
hierna:
Cochem,
advocaat: mr. J.P. Quist, kantoorhoudend te Vlissingen,
tegen
Kimiko Beheer B.V.,
gevestigd te Hilversum,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna:
Kimiko,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, kantoorhoudend te Amsterdam.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Ter uitvoering van het tussenarrest van 17 december 2019 heeft op 27 november 2020 een comparitie van partijen plaats gevonden. Van die zitting is een verslag (proces-verbaal) gemaakt. Na een korte periode voor beraad hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1
Partijen hebben een overeenkomst gesloten. Daarbij is afgesproken dat Kimiko per
1 januari 2017 de golfactiviteiten op het golfresort van Cochem zou aansturen. De looptijd van de overeenkomst was drie jaar. In de overeenkomst staat dat elk van partijen de overeenkomst kan beëindigen als “
partijen op 31.12.2017 inzien dat het exploitatieresultaat niet toereikend is om de voorschotten te kunnen vergoeden”. Eind 2017 heeft Cochem de overeenkomst opgezegd per 31 december 2017. Volgens Kimiko mocht dat niet. Daarop heeft Cochem de rechtbank gevraagd (“in conventie”) voor recht te verklaren dat zij de overeenkomst rechtsgeldig heeft beëindigd per 31 december 2017. Kimiko van haar kant heeft (“in reconventie”) gevorderd dat Cochem wordt veroordeeld aan haar te betalen het overeengekomen loon over 2017 (per saldo nog € 11.078,73) én schadevergoeding (€ 110.880,-) wegens het ten onrechte beëindigen van de overeenkomst. Daarnaast is nog sprake van nevenvorderingen.
2.2
De rechtbank heeft beslist dat Cochem de overeenkomst met Kimiko niet rechtsgeldig heeft opgezegd. Het exploitatieresultaat was namelijk hoger dan de betaalde voorschotten. De door Cochem (in conventie) gevraagde verklaring voor recht (rechtsgeldige beëindiging van de overeenkomst) is daarom afgewezen. In reconventie heeft de rechtbank het resterende loon over 2017 berekend op € 4.702,80. Dat moet Cochem aan Kimiko betalen. Ook moet zij een schadevergoeding van € 60.000,- betalen. Daarnaast is beslist op de nevenvorderingen.
2.3
Cochem is het niet eens met deze uitspraak. Zij vraagt daarom (in het “principaal hoger beroep”) deze te vernietigen, alsnog te verklaren voor recht dat zij de overeenkomst rechtsgeldig heeft beëindigd en de vorderingen van Kimiko alsnog af te wijzen. Omdat zij aan het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis van de rechtbank heeft voldaan vraagt zij ook veroordeling van Kimiko tot terugbetaling van het ontvangen bedrag (€ 72.740,64).
2.4
Kimiko heeft van haar kant ook (“incidenteel”) hoger beroep ingesteld. Als het hof de beslissing van de rechtbank tot betaling van een schadevergoeding van € 60.000,- vernietigt wil zij alsnog toekenning van een hoger schadebedrag, althans verwijzing naar de schadestaatprocedure.
2.5
Het hof oordeelt dat Cochem de overeenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd tegen
1 januari 2018. Over het jaar 2017 heeft Kimiko recht op de overeengekomen vergoeding. Per saldo dient daarvan nog € 4.702,80 te worden voldaan. Voor de periode na
1 januari 2018 heeft Kimiko recht op een redelijk loon. Dat wordt bepaald op € 45.000,-. De vordering van Kimiko tot betaling van accountantskosten wordt afgewezen. Iedere partij moet de eigen kosten in eerste aanleg en in hoger beroep dragen.

3.De vaststaande feiten

3.1.
Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten.
3.2
Partijen zijn per 1 januari 2017 een samenwerking aangegaan. In de daarvan opgemaakte overeenkomst van 10 november 2016 is het volgende opgenomen:

Artikel 1
Partij 2(hof: Kimoko)
heeft de taak de golfactiviteiten van Ferien-und Golfresort Cochem GmbH Afdeling Golf aan te sturen en actief de omzet te verhogen en de kosten te bewaken.
Artikel 2
Partij 2 krijgt een provisie van 33 procent van het resultaat voor zover dat uitkomt boven
het resultaat van het jaar 2015 (basis) welke negatief € 595.400,- bedroeg (zie bijlage).
(…)
Artikel 4
Een voorschot op de provisie wordt per maand uitbetaald ingaande 1 Januari 2017 ter
grootte van € 2.500,- excl. BTW per maand.
Na afloop van het boekjaar wordt de definitieve provisie vastgesteld aan de hand van de
dan actuele rapportage (geen jaarrekening) zoals nu als basis is toegevoegd.
Hierbij zullen de voorschotten verrekend worden.
De definitieve provisie wordt uiterlijk 3 maanden na afloop van het boekjaar vastgesteld en
uitbetaald.
Artikel 5
De looptijd van het contract bedraagt 3 jaar en eindigt derhalve op 31 december 2019.
Mochten partijen op 31.12.2017 inzien dat het exploitatieresultaat niet toereikend is om de
voorschotten te kunnen vergoeden kan elk der partij per direct de overeenkomst beëindigen.
Artikel 6
Op deze overeenkomst is het Nederlands recht van toepassing.”
3.3
[A] is bestuurder van Kimiko. Namens Kimiko verrichtte hij feitelijk de overeengekomen werkzaamheden.
3.4
Cochem maakt deel uit van de Roompotgroep. Voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst heeft [B] , werkzaam bij de Roompotgroep, op
4 oktober 2016 een e-mail gestuurd aan [C] , werkzaam bij Cochem. In die e-mail staat:
“(…) Inhoudelijk heb ik de overeenkomst al bekeken en is nagenoeg conform we besproken
hebben. Contract is opgesteld voor 3 jaar, hier zou ik 1 jaar van maken zodat we jaarlijks kunnen evalueren
3.5
[C] antwoordt op dezelfde dag:

De escape zit er in: wanneer blijkt dat de resultaten de voorschotten niet dekken stoppen
we er per 31.12.2017 mee. Is toch voldoende? Anders zou hij ook geld gaan kosten en dat was niet de bedoeling.”
3.6
Op 22 december 2017 heeft Cochem aan Kimiko geschreven:

Zoals reeds in een gesprek tussen u en de heren [D] en [E] aangegeven
bevestigen wij hierbij dat wij het contract gesloten tussen Ferien- und Golfresort Cochem
GmbH en Kimiko Beheer B.V. per 31 december 2017 beëindigen.”
3.7
Cochem heeft een berekening gemaakt van de resultaatverbetering die Kimiko heeft gerealiseerd in 2017. Ook is berekend of over 2017 nog enig bedrag aan Kimiko toekwam, rekening houdend met de in totaal reeds betaalde voorschotten in dat jaar van € 30.000,-. Het resultaat was samengevat (in euro’s):
Resultaatverbetering 90.536
Management fee (33%) 29.877
Voorschotten 30.000
Te verrekenen 123 -/-
3.8
Op 20 september 2018 heeft [C] een e-mail met de volgende
inhoud naar Kimiko gestuurd:

Je vroeg mij naar de intentie c.q. afspraken betreffende de lengte van je contract (…).
Contract.
Het contract is door mij geïnitieerd en in overleg met vooral [B] en [F]
, beide directieleden Roompot, tot stand gekomen.
Op verzoek van [B] is de clausule opgenomen dat de driejarige overeenkomst na
1 jaar beëindigd zou kunnen worden indien 1/3 van de resultaatsverbetering
(jou toekomend deel) niet toereikend zou zijn om de voorschotten te kunnen voldoen. Dit was de enige reden
om de overeenkomst tussentijds op te zeggen.
(…)

4.De beoordeling van de grieven en de vordering

Inleiding
4.1
De bezwaren (grieven) van Cochem tegen het vonnis van de rechtbank in conventie zien op de volgende aspecten:
De mogelijkheid van tussentijdse opzegging (grieven 1 en 2)
Het resultaat over 2017 als opzeggingsgrond (grief 3)
De proceskostenveroordeling in conventie (grief 4)
Voor het geval het hof oordeelt dat geen sprake is van rechtsgeldige opzegging dan wel dat, bij rechtsgeldige opzegging, aanspraak bestaat op vergoeding zijn ook op de volgende punten bezwaren naar voren gebracht tegen het vonnis van de rechtbank in reconventie:
Het loon over 2017 (grieven 5 en 6)
Schadevergoeding en/of redelijk loon (grieven 7 en 8)
Kosten rapportage accountant (grief 9)
De proceskostenveroordeling in reconventie (grief 10)
Herstelvonnis (grief 11)
Deze grieven worden hierna in deze volgorde behandeld.
4.2
De bezwaren (grieven) van Kimiko zijn voorwaardelijk (voor het geval het hof het hof het bestreden vonnis geheel of gedeeltelijk vernietigt en Kimiko minder dan € 60.000,- toekent) en zien op de volgende aspecten:
Kosten huisvesting (grief I)
Voorraad (grief II)
Kantoorkosten (grief III)
Schade (grieven IV en V)
De Nederlandse rechter is bevoegd en Nederlands recht is van toepassing
4.3
Op grond van artikel 4 lid 1 in samenhang met de artikelen 1 en 66 van de Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van
12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Brussel I herschikt) heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht in deze zaak omdat Kimiko gevestigd is in Nederland. De tussen partijen gesloten overeenkomst voorziet in toepasselijkheid van Nederlands recht. Partijen gaan van die toepasselijkheid uit. Het hof zal hen daarin volgen.
Het stond Cochem vrij de overeenkomst op te zeggen (grieven 1 en 2 van Cochem)
4.4
De rechtbank heeft geoordeeld dat het resultaat over 2017 beter was dan door Cochem genoemd. De opzegging van de overeenkomst was daarom en omdat geen sprake was van een gewichtige reden die opzegging nodig maakte volgens de rechtbank niet rechtsgeldig.
4.5
Cochem stelt in hoger beroep dat de rechtbank voorbij is gegaan aan het beroep van Cochem op artikel 7:408 lid 1 BW. Dat artikel bepaalt dat opzegging van een overeenkomst van opdracht altijd mogelijk is. Het hof oordeelt als volgt.
4.6
Niet in geschil is dat tussen partijen een overeenkomst van opdracht is gesloten. De wet (artikel 7:408 lid 1 BW) bepaalt dat een opdrachtgever de overeenkomst te allen tijde kan opzeggen. Dat is regelend recht. Dat betekent dat het contractspartijen vrij staat die bevoegdheid uit te sluiten of te beperken. Het verweer van Kimiko komt erop neer dat partijen van die bevoegdheid gebruik hebben gemaakt in artikel 5 van de overeenkomst. Waar Kimiko zich op de rechtsgevolgen van dit verweer beroept rusten stelplicht en bewijslast van de aan dat verweer ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden op haar.
4.7
De overeenkomst bepaalt in artikel 1 dat Kimiko (in de persoon van [A] ) de taak had de golfactiviteiten van Cochem “
aan te sturen en actief de omzet te verhogen en de kosten te bewaken”. Hoe Kimiko dat ging doen was niet afgesproken. De taakomschrijving was ruim en nadere instructies zijn niet gegeven. De feitelijke uitvoering van het werk geschiedde door [A] . Hij is – dat is niet in geschil – een zeer ervaren en deskundige golfbaanmanager. Deze factoren maakten dat Kimiko erop mocht vertrouwen een ruime beleidsvrijheid te hebben bij de uitvoering van de overeengekomen werkzaamheden. Omgekeerd mocht Cochem erop vertrouwen dat Kimiko op haar taak was berekend en het nodige zou weten te bewerkstelligen om het resultaat van de golfafdeling te verbeteren. Kortom: wederzijds vertrouwen was de essentie van de overeenkomst.
4.8
Op 22 december 2017 heeft Cochem de overeenkomst opgezegd. Uit het door Cochem in deze procedure ingenomen standpunt (memorie van grieven sub 33) blijkt dat de reden daarvoor was gelegen in de minimale aanwezigheid van [A] op het park, klachten over de groenvoorziening, de controle op de golfshop en achterstallig onderhoud aan installaties. Op de zitting van het hof is daaraan toegevoegd dat de relatie tussen de managers (van Cochem) en [A] op het park niet goed was. Kernachtig samengevat is namens Cochem op die zitting als reden voor opzegging aangevoerd: “
Het vertrouwen was weg”.
4.9
Als reden voor opzegging is door Cochem ook nog aangevoerd dat Kimiko het afgesproken resultaat over 2017 niet had gerealiseerd. Dat kan echter niet juist zijn. Cochem zelf heeft een brief van haar accountant van 30 oktober 2018 in het geding gebracht. Daarin staat dat de berekening van het resultaat van de afdeling golf heeft plaatsgevonden op basis van de jaarcijfers tot en met 31 december 2017. Die konden op 22 december 2017 (toen Cochem opzegde) nog niet bekend zijn. In ieder geval heeft Cochem niet gesteld dat dit wel het geval was. Deze gestelde opzegreden is dan ook voor de vraag of opgezegd mocht worden van geen belang.
4.1
Bij deze stand van zaken is de te beantwoorden vraag of artikel 5 van de tussen partijen gesloten overeenkomst in de weg staat aan opzegging van die overeenkomst wegens het komen te ontbreken van het vertrouwen in een goede uitvoering daarvan.
4.11
Indien partijen van mening verschillen over wat tussen hen is overeengekomen, zoals hier, moet het hof de overeenkomst uitleggen. Naast de zuiver taalkundige uitleg komt het bij die uitleg aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan bepalingen van de overeenkomst mochten toekennen en op hetgeen zij daaromtrent redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.12
Voorop staat dat de tekst van artikel 5 uitsluitend spreekt over het exploitatieresultaat als reden om de overeenkomst (die een looptijd van drie jaar had) tussentijds te beëindigen. Van het mogelijk wegvallen van (wederzijds) vertrouwen wordt daarin niet gerept. Toen Roompot (zie hiervoor onder 3.4) op 4 oktober 2016 had laten weten liever een contract voor 1 jaar aan te gaan dan voor drie jaar liet Cochem weten (zie hiervoor onder 3.5) dat in het ter tafel liggende concept van een overeenkomst met een looptijd van drie jaar een “
escape” zat:
“wanneer blijkt dat de resultaten de voorschotten niet dekken stoppen we er per 31.12.2017 mee. Is toch voldoende? Anders zou hij ook geld gaan kosten en dat was niet de bedoeling.”
Deze passage bevestigt de focus op het (beoogde) exploitatieresultaat. Andere mogelijke opzeggingsredenen bleven onbenoemd. De tekst van de overeenkomst en de contacten daarover voorafgaand aan het sluiten daarvan bevatten dus geen aanwijzing dat partijen de wettelijke bevoegdheid te allen tijde op te zeggen wegens het komen te ontbreken van vertrouwen hebben willen uitsluiten.
4.13
De aard van de overeenkomst is bovendien een aanwijzing voor het tegendeel. Een essentieel kenmerk van die overeenkomst was immers dat zij gebaseerd was op wederzijds vertrouwen en dus ook het vertrouwen van Cochem in een goede uitvoering van haar taak door Kimiko. Zonder dat vertrouwen is een dergelijke overeenkomst onwerkbaar. Deze aard van de overeenkomst brengt mee dat opzegging mogelijk moet zijn bij het komen te ontbreken van dat vertrouwen tenzij (zelfs) die reden als mogelijkheid van tussentijdse opzegging is uitgesloten. Iedere concrete aanwijzing daarvoor ontbreekt. Het feit dat de overeenkomst voor drie jaar was aangegaan laat zien dat partijen destijds een positieve verwachting hadden van de samenwerking, maar sluit op zichzelf de mogelijkheid van een tussentijdse beëindiging niet uit.
4.14
De verklaring van [C] (zie hiervoor onder 3.8) biedt tegenover dit alles onvoldoende tegenwicht. Hij benadrukt in deze verklaring immers ook (weer) op de eerste plaats de kwestie van het exploitatieresultaat. Hij verklaart daarnaast nog wel dat die kwestie de “
enige reden” was om de overeenkomst op te zeggen, maar iedere toelichting op en nadere onderbouwing van die verklaring ontbreekt.
4.15
De conclusie is dan ook dat onvoldoende onderbouwd is dat met artikel 5 van de overeenkomst is uitgesloten de wettelijke bevoegdheid (artikel 7:408 lid 1 BW) van Cochem om de overeenkomst op te zeggen wegens het wegvallen van het noodzakelijke vertrouwen in de (verdere) goede uitvoering van haar taak door Kimiko. De opzegging van de overeenkomst door Cochem op 22 december 2017 was dan ook rechtsgeldig. De grieven 1 en 2 van Cochem slagen. De gevraagde verklaring voor recht dat door Cochem rechtsgeldig is opgezegd zal daarom alsnog gegeven worden. Niet voor toewijzing vatbaar is de door Cochem gewenste toevoeging “
zodat Kimiko aan die overeenkomst geen rechten meer kan ontlenen”. Cochem is namelijk, zoals hierna blijkt, nog wel bedragen aan Kimiko verschuldigd.
Het resultaat over 2017 is niet van belang voor de beoordeling van de rechtsgeldigheid van de opzegging (grief 3 van Cochem)
4.16
De rechtbank heeft geoordeeld dat Cochem slechts kon opzeggen indien de jaarcijfers over 2017 zouden uitwijzen dat het aan Kimiko toekomend deel van de resultaatverbetering in 2017 het in dat jaar betaalde voorschot van € 30.000,- niet kon dekken. Vervolgens heeft zij die jaarcijfers onderzocht en geconcludeerd dat het resultaat de betaalde voorschotten wel degelijk kon dekken. De conclusie was daarom dat de opzegging niet rechtsgeldig was.
4.17
In haar derde grief komt Cochem op tegen het oordeel van de rechtbank dat de jaarcijfers over 2017 de betaalde voorschotten wel degelijk konden dekken.
4.18
Bij beoordeling van die grief heeft Cochem geen belang. Hiervoor is immers al geoordeeld dat Cochem de overeenkomst mocht opzeggen op de grond dat het vertrouwen in een goede verdere uitvoering van haar taak door Kimiko was komen te ontbreken. Het over 2017 behaalde resultaat speelt dus geen rol bij de beoordeling van de rechtsgeldigheid van de opzegging. Grief 3 faalt.
Cochem moet over 2017 aan Kimiko betalen € 4.702,80 (grieven 5 en 6 van Cochem en grieven I, II en III van Kimiko)
4.19
De overeenkomst is per 1 januari 2018 rechtsgeldig opgezegd. Dat betekent dat Kimiko over het jaar 2017 recht had op de in artikel 2 van de overeenkomst overeengekomen vergoeding. De rechtbank heeft dat bedrag bepaald op € 4.702,80. De grieven 5 en 6 van Cochem en de grieven I, II en III van Kimiko hebben betrekking op de vraag of het door de rechtbank vastgestelde bedrag juist is. De verschillende aspecten van die vraag komen hierna aan de orde. Daarbij wordt er vanuit gegaan dat aan de voorwaarden waaronder die grieven zijn opgeworpen is voldaan.
4.2
Cochem heeft als algemeen bezwaar tegen de beslissing van de rechtbank inzake het over 2017 verschuldigde loon van Kimiko aangevoerd (grief 5) dat [A] eind 2017 niet of nauwelijks op het park aanwezig was. Zij vindt daarom dat het loon dat [A] over 2017 feitelijk heeft ontvangen als “redelijk loon” moet worden beschouwd. Die redenering gaat niet op. Over het jaar 2017 gaat het, nu de jaarcijfers over 2017 bekend zijn, namelijk niet om het vaststellen van een redelijk loon, maar om het loon dat krachtens overeenkomst aan Kimiko verschuldigd is.
4.21
Partijen hebben het resultaat over 2017 als volgt berekend:
Cochem Kimiko
Resultaatverbetering 90.536 124.481
Management fee (33%) 29.877 41.078,73
Voorschotten 30.000 30.000
Te verrekenen 123 -/- 11.078,73
4.22
Het verschil in resultaat wordt veroorzaakt door een vijftal factoren, te weten:
Golfbijdrage
Loonkosten
Huisvesting
Voorraad
Kantoorkosten
Ad a: Golfbijdrage
4.23
Kimiko stelt dat in 2017 is afgesproken dat zowel Roompot als de golfvereniging (die gebruik maakt van de faciliteiten van Cochem) elk een bedrag van € 5.000,- zouden betalen. Het totale bedrag moet daarom bij de omzet van 2017 worden opgeteld. De rechtbank heeft Kimiko daarin gevolgd. Het (in haar grieven opgenomen) verweer van Cochem is tweeledig: de afspraak bestaat niet. En, als die al bestaat, blijkt niet dat is afgesproken dat die bijdragen ten goede zouden komen aan het jaar 2017.
4.24
Kimiko heeft haar stelling deugdelijk onderbouwd met verwijzing naar
- De e-mail van [C] van 20 september 2018, waarin deze aan Kimiko schrijft:

De golfclub wilde extra marketing activiteiten ontplooien om nieuwe leden te werven. We hebben toen gezamenlijk, ik namens Roompot, en het bestuur van de vereniging afgesproken dat we die 10k zouden delen in beide 5k. Roompot zou alleen meebetalen indien de actie ook werkelijk meer leden zou opleveren. Die nieuwe leden waren er snel.”
- De brief van [A] aan [D] (manager van Cochem) van 7 december 2017, waarin hij schrijft:

Er is afgesproken dat de vereniging € 5.000 bijdraagt aan commerciële activiteiten van de afdeling Golf en dat Roompot dan ook € 5.000 bijdraagt aan de afdeling Golf. De bijdrage van de vereniging moet nog gefactureerd worden en de bijdrage van Roompot moet nog geboekt worden. Door deze bijdragen hebben we het tarief voor de Platzreife cursussen van € 450 naar € 149 kunnen verlagen hetgeen extra leden heeft opgeleverd en ook volgend jaar nog extra leden zal opleveren.”
4.25
Cochem heeft aangevoerd dat “
een en ander” kennelijk “
slechts mondeling” is besproken. Een mondelinge afspraak is echter niet minder geldig dan een schriftelijk vastgelegde afspraak. In zoverre is het verweer niet steekhoudend en dus onvoldoende gemotiveerd. Van het bestaan van de afspraak wordt daarom uitgegaan.
4.26
Uitgaande van het bestaan van de afspraak geldt dat niet betwist is dat deze in 2017 is gemaakt nog voordat [C] bij Cochem vertrok. Dat was – daarover bestaat geen verschil van mening – medio 2017. Evenmin betwist is dat de voorwaarde waaronder Roompot akkoord was (meer leden) in 2017 was vervuld. Daarmee is voldoende onderbouwd dat de afspraak ook in 2017 moest worden nagekomen. De enkele mededeling dat niet blijkt per wanneer de afspraak moest worden nagekomen is een onvoldoende gemotiveerd verweer op de door Kimiko gegeven onderbouwing.
4.27
Met de rechtbank is het hof daarom van oordeel dat de afrekening over 2017 aan de inkomstenkant moet worden gecorrigeerd met een bedrag van € 10.000,-.
Ad b Loonkosten
4.28
Kimiko stelt dat de post loonkosten in de berekening van Cochem te hoog is. Er moet volgens haar een correctie plaats vinden met een bedrag van € 4.624,-. De rechtbank heeft Kimiko daarin gevolgd. Het (in haar grieven opgenomen) verweer van Cochem is dat haar urenregistratie juist is.
4.29
Kimiko heeft haar stelling deugdelijk onderbouwd met verwijzing naar een (ongedateerd) schrijven van [A] aan [C] (van Cochem) waarin staat:

De loonkosten zijn niet goed geboekt. De eerste 11 weken is de golfreceptie alleen in de weekenden bezet geweest terwijl er 7 dagen per week is toegerekend aan de golfreceptie. Voor januari en februari moet er € 5.893 : 7 x 2 = € 1.683 doorberekend worden aan de golf en in maart 21:31 x € 2.500 = € 1.693 Dit levert een verschil op van € € 8.000 min € 3.376 is € 4.624 hetgeen nog gecorrigeerd moet worden.”
4.3
De essentie van de stelling van Kimiko is dat de golfreceptie in de eerste elf weken van 2017 uitsluitend in de weekenden bezet was. Die stelling is niet betwist door Cochem. Uitgaande van de juistheid van die stelling ligt voor de hand dat aan de golfafdeling slechts de loonkosten van de feitelijke bezetting werden doorberekend. Dat kan anders zijn indien het receptiepersoneel ander werk heeft gedaan dat ten goede is gekomen aan de golfafdeling. Dat heeft Cochem wel gesteld, maar het is gebleven bij die enkele stelling. Iedere nadere
onderbouwing ontbreekt, hoewel Cochem die nadere onderbouwing wel had kunnen geven. Het personeel was immers in haar dienst en zij beschikte over de urenadministratie. Het verweer van Cochem is daarom ook op dit onderdeel onvoldoende onderbouwd.
4.31
Met de rechtbank is het hof daarom van oordeel dat de afrekening over 2017 aan de kostenkant moet worden gecorrigeerd met een bedrag van € 4.624,-.
Ad c Huisvesting
4.32
Kimiko stelt dat de post huisvesting in de berekening van Cochem te hoog is. Er moet volgens haar een correctie plaats vinden met een bedrag van € 8.723,-. De rechtbank heeft Kimiko daarin niet gevolgd. Zij overwoog dat de huur in 2017 feitelijk met 2,5% was verhoogd en dat een dergelijke verhoging was toegestaan. In hoger beroep stelt Kimiko dat de huur wel degelijk met meer dan 2,5% is gestegen en dat de post huisvesting ook los daarvan correctie moet ondergaan.
4.33
Door Cochem is aangevoerd dat de post “Huisvesting golf” op haar afrekening over 2017 ziet op huur en overige kosten. Zij heeft, ook reeds in eerste aanleg, voorgerekend dat de huurcomponent daarin telkens met niet meer dan 2,5% is verhoogd: van € 345.417 in 2015 naar € 354.052 in 2016 en € 362.904 in 2017. Dit is niet gemotiveerd weersproken door Kimiko. In zoverre is haar stelling dat de huur met meer dan 2,5% is gestegen dan ook onvoldoende onderbouwd.
4.34
De post “Huisvesting golf” bestaat volgens opgave van Cochem naast huur ook uit:
2015 2017
  • Schoonmaakkosten golfbaan 2.115 3.894
  • Onderhoud apparatuur 3.126 7.381
  • Klein materieel + gereedschap - 954
Dat met deze posten feitelijk de bedragen gemoeid zijn geweest die achter iedere post zijn vermeld heeft Kimiko niet betwist. In zoverre is er dus geen reden voor aanpassing. Als Kimiko bedoeld heeft te stellen dat niet de werkelijke kosten maar een andere grondslag voor berekening was afgesproken geldt dat niet is onderbouwd welke grondslag. Als, tot slot, bedoeld is te stellen dat ook voor deze posten een verhogingsplafond van 2,5% toepasselijk was, geldt dat Kimiko dat evenmin heeft onderbouwd.
4.35
Met de rechtbank is het hof daarom van oordeel dat voor correctie van de afrekening over 2017 op dit onderdeel geen aanleiding bestaat.
Ad d Voorraad
4.36
Kimiko stelt dat de post inkoop in de berekening van Cochem onjuist is. Er moet volgens haar een correctie plaats vinden met een bedrag van € 1.175,-. De rechtbank heeft Kimiko daarin niet gevolgd. Zij overwoog dat Kimiko haar uitgangspunt dat de inkoopwaarde 50% is van de verkoopwaarde niet heeft onderbouwd. In hoger beroep stelt Kimiko dat uit de door Cochem zelf overgelegde voorraadlijst blijkt dat de inkoopwaarde 50% is van de verkoopwaarde. Bovendien is door Cochem niet onderbouwd dat de inkoopwaarde daadwerkelijk nihil was en is een dergelijke inkoopprijs ook “
niet denkbaar”.
4.37
Cochem heeft een voorraadlijst overgelegd (productie 13 bij verweerschrift tegenvordering Cochem). Kimiko stelt dat daarop bij een aantal artikelen een inkoopwaarde
van nihil is vermeld. Cochem heeft dat niet betwist. Dit gegeven staat daarom vast. Gesteld en niet betwist is ook dat de verkoopwaarde van die artikelen op de lijst in totaal op
€ 2.348,34 is gewaardeerd.
4.38
Indien al juist is dat in het algemeen de inkoopwaarde 50% van de verkoopwaarde bedraagt betekent dat nog niet dat uitgesloten is dat goederen voor nihil worden ingekocht maar wel voor een bepaalde prijs worden verkocht. Volgens de overgelegde voorraadlijst was de inkoopwaarde van een (zeer beperkt) aantal artikelen nihil. Met die lijst is het verweer van Cochem dat dit de feitelijke situatie was voldoende onderbouwd. Met de enkele mededeling dat in het algemeen de inkoopwaarde 50% van de verkoopwaarde is wordt die feitelijke situatie (inkoopprijs was nihil) onvoldoende gemotiveerd weersproken.
4.39
Met de rechtbank is het hof daarom van oordeel dat voor correctie van de afrekening over 2017 op dit onderdeel geen aanleiding bestaat.
Ad e Kantoorkosten
4.4
Kimiko stelt dat de post kantoorkosten in de berekening van Cochem onjuist is. Er moet volgens haar een correctie plaats vinden met een bedrag van € 4.000,-. De rechtbank heeft Kimiko daarin niet gevolgd. Zij overwoog dat Kimiko haar stelling dat dit bedrag aan kantoorkosten ten onrechte ten laste van de afdeling golf is gebracht niet heeft onderbouwd. In hoger beroep stelt Kimiko dat Cochem zelf heeft toegezegd deze correctie aan te brengen. Op basis van die afspraak is Cochem daarom, aldus Kimiko, tot correctie verplicht.
4.41
Ter onderbouwing van de door haar gestelde afspraak beroept Kimiko zich op een e-mail aan haar van mevrouw [G] (de boekhouder van Cochem) van 31 oktober 2017. Ook beroept zij zich op een e-mail van haar aan [D] (manager van Cochem) van
14 december 2017. Geen van beide e-mails is echter in het geding gebracht. Het bestaan van de gestelde afspraak is dan ook, gegeven het gemotiveerde verweer van Cochem, onvoldoende onderbouwd. Voor zover Kimiko heeft willen betogen dat, ook los van de gestelde afspraak, teveel kantoorkosten ten laste van de golfafdeling zijn gebracht geldt dat Kimiko ook die stelling niet heeft onderbouwd.
4.42
Met de rechtbank is het hof daarom van oordeel dat voor correctie van de afrekening over 2017 op dit onderdeel geen aanleiding bestaat.
4.43
De tussenconclusie luidt dat de nu besproken grieven van partijen (grieven 5 en 6 van Cochem en grieven I, II en III van Kimiko) niet slagen. Het oordeel van de rechtbank dat Cochem over het jaar 2017 aan Kimiko nog een bedrag verschuldigd is van € 4.702,80 is dan ook juist.
Cochem moet aan Kimiko als “redelijk loon” betalen € 45.000,- (grieven 7 en 8 van Cochem en IV en V van Kimiko).
4.44
De grieven 7 en 8 van Cochem en IV en V van Kimiko zien op de vraag of aan Kimiko nog enig bedrag toekomt voor de periode na 1 januari 2018, de datum waartegen de overeenkomst is opgezegd.
4.45
Uitgangspunt is artikel 7:411 BW. Daarin staat:
“1.
Indien de overeenkomst eindigt voordat de opdracht is volbracht of de tijd waarvoor zij is verleend, is verstreken, en de verschuldigdheid van loon afhankelijk is van de volbrenging of van het verstrijken van die tijd, heeft de opdrachtnemer recht op een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon. Bij de bepaling hiervan wordt onder meer rekening gehouden met de reeds door de opdrachtnemer verrichte werkzaamheden, het voordeel dat de opdrachtgever daarvan heeft, en de grond waarop de overeenkomst is geëindigd.
2. In het in lid 1 bedoelde geval heeft de opdrachtnemer slechts recht op het volle loon, indien het einde van de overeenkomst aan de opdrachtgever is toe te rekenen en de betaling van het volle loon, gelet op alle omstandigheden van het geval, redelijk is. Op het bedrag van het loon worden de besparingen die voor de opdrachtnemer uit de voortijdige beëindiging voortvloeien, in mindering gebracht.”
4.46
De overeenkomst tussen partijen was gesloten voor drie jaar. Zij is na één jaar geëindigd en dus “
voordat de tijd waarvoor zij is verleend” was verstreken. De overeenkomst voorzag in een op jaarbasis te bepalen loon. Dat loon was afhankelijk van het door Kimiko te realiseren exploitatieresultaat. De verschuldigdheid van loon was daardoor afhankelijk “
van de volbrenging”van de opdracht
.Kimiko had dus recht op een “
naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon”. Kimiko heeft in haar stukken ook gesproken over een recht op schadevergoeding, maar dat is dus niet aan de orde. Het gaat om een redelijk loon.
4.47
In lid 2 van artikel 7:411 BW wordt de mogelijkheid geschapen dat “
het volle loon” moet worden betaald indien het einde van de overeenkomst aan Cochem is toe te rekenen en de betaling van het volle loon, gelet op alle omstandigheden van het geval, redelijk is. Het hof zal hierna onderzoeken of enig bedrag verschuldigd is, hetzij het volle loon hetzij een redelijk loon.
4.48
Essentieel aspect van de gesloten overeenkomst - dat werd hiervoor ook al genoemd - was het wederzijds vertrouwen. Dat was bij Cochem komen te ontbreken. Zij mocht op die grond opzeggen, maar de wijze waarop zij daartoe is overgegaan is bepaald onredelijk.
4.49
Zoals hiervoor al genoemd heeft Cochem opgezegd wegens de minimale aanwezigheid van [A] op het park, klachten over de groenvoorziening, de controle op de golfshop, achterstallig onderhoud aan installaties en de slechte relatie tussen de managers (van Cochem) en [A] op het park. Deze factoren zijn in de opzegbrief niet benoemd als reden voor opzegging. In die brief is namelijk geen enkele reden gegeven. De nu opgegeven redenen zijn in deze procedure niet meer dan blote stellingen. Iedere onderbouwing ervan ontbreekt. Als juist is dat in eerdere gesprekken kritiek is geuit op de wijze waarop Kimiko haar taak uitvoerde geldt dat daarvan niets is vastgelegd en dat uit niets blijkt dat aan Kimiko ook maar enige verbeterkans of waarschuwing is gegeven. Daarbij komt dat partijen een overeenkomst voor drie jaar zijn aangegaan. De bedoeling daarvan was dat Kimiko het exploitatieresultaat van de golfafdeling zou verbeteren. Kimiko heeft gesteld dat zij een looptijd van drie jaar wenste omdat een verbetering als beoogd niet van de ene op de andere dag is te realiseren. Verbeterinspanningen werpen volgens haar regelmatig pas na enige tijd vruchten af in de vorm van een verbeterd exploitatieresultaat. Kimiko heeft er ook op gewezen dat zij, gegeven de slechte exploitatieresultaten bij aanvang van de overeenkomst, een ombuigingstraject in gang moest zetten. Dat kostte tijd, namelijk twee à drie jaar. Dit alles is door Cochem onvoldoende gemotiveerd weersproken. Het komt het hof ook plausibel voor. Door de opzegging werd Kimiko dus de kans ontnomen de resultaten verder te verbeteren en daarvan de revenuen te plukken in de vorm van de haar toekomende
vergoeding van 33% over de resultaatsverbetering. Bovendien is geen redelijke opzegtermijn in acht genomen. Die bedroeg immers maar een paar dagen (van 22 december tot en met
31 december 2017). Kimiko bleef daardoor (nagenoeg) per direct van inkomsten verstoken.
4.5
Deze factoren maken dat aan Kimiko een redelijk loon toekomt. Niet het volle loon. Het moge zo zijn dat Cochem bij de opzegging onredelijk heeft gehandeld, dat neemt niet weg dat inherent aan de gesloten overeenkomst was dat Cochem het vertrouwen in Kimiko zou kunnen verliezen, welke situatie zich ook heeft voorgedaan. Dat was een wederzijds risico, ingebakken in de gesloten overeenkomst van opdracht. Het is dan ook niet zozeer het einde van de overeenkomst dat aan Cochem is toe te rekenen als wel de wijze waarop aan die beëindiging invulling is gegeven.
4.51
De volgende vraag is op welk bedrag het redelijk loon moet worden bepaald.
Het loon over 2018 en 2019 was afhankelijk van het te behalen exploitatieresultaat. Dat loon stond dus niet vast. Van de hoogte daarvan is ook geen redelijke prognose te maken. Hooguit kan worden vastgesteld dat partijen zelf destijds kennelijk meenden dat een bedrag van € 30.000,- per jaar wel haalbaar moest zijn. Het voorschot werd immers (op jaarbasis) op dat bedrag vastgesteld. Dat dit een redelijke inschatting was bleek ook wel toen het resultaat over 2017 liet zien (de cijfers van Cochem volgend) dat het behaalde resultaat dit bedrag dekte (op een verwaarloosbaar verschil van € 123,- na). Een redelijk uitgangspunt bij de bepaling van de omvang van het redelijk loon dat nog aan Kimiko toekomt is daarom dat de opzegging tot gevolg had dat Kimiko de kans werd ontnomen in de resterende twee jaar van de looptijd een bedrag van op zijn minst € 60.000,- aan inkomsten te realiseren.
4.52
Daar staat tegenover dat van Kimiko gevergd kon worden de vrijgekomen verdiencapaciteit elders in te zetten. Kimiko heeft wel aangevoerd dat er geen werk was en Cochem heeft betoogd dat juist in de golfwereld in Duitsland wel degelijk werk was, maar geen van partijen heeft dat standpunt handen en voeten gegeven. Dat neemt niet weg dat [A] een zeer ervaren en deskundig manager is. Dat maakt dat niet al te gemakkelijk kan worden aangenomen dat hij door de opzegging ieder perspectief op inkomen in 2018 en 2019 verloor. Ook is het zo dat Kimiko in 2018 en 2019 geen kosten meer heeft hoeven maken ter uitvoering van de overeenkomst. Er is dus aan haar kant sprake van een zekere besparing.
4.53
De nu besproken factoren tegen elkaar afwegend acht het hof een loon van € 45.000,- redelijk.
4.54
Dat betekent dat de grieven van Cochem op dit onderdeel deels niet (grief 7) en deels wel (grief 8) slagen. De grieven IV en V van Kimiko slagen niet.
Cochem hoeft niet de helft (€ 2.425,- ex btw) van de kosten van het rapport Brinks te betalen (grief 9 Cochem)
4.55
Kimiko heeft als kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid en schade gevorderd de door haar gemaakte accountantskosten ad € 4.850,- (exclusief btw). De rechtbank heeft de helft van dat bedrag toegewezen omdat zij dat redelijk vond. Cochem stelt in hoger beroep dat toewijzing niet redelijk is. De vordering van Kimiko moet daarom volgens haar alsnog geheel worden afgewezen.
4.56
Zoals eerder al werd opgemerkt gaat het in deze zaak niet om schadevergoeding. Op de door Kimiko kennelijk aan haar vordering ten grondslag gelegde artikelen 6:95 BW en 6:96 BW kan toewijzing van de vordering dus niet worden gegrond. Er is immers geen sprake van schade die op grond van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding moet worden betaald. Onder “redelijk loon” (artikel 7:411 lid 1 BW) kunnen evenmin worden verstaan de (redelijke) kosten tot vaststelling van dat (redelijke) loon. Van onrechtmatig handelen dat bestaat uit het niet voldoen van de gevorderde kosten is evenmin sprake. Dit deel van de vordering dient daarom alsnog geheel te worden afgewezen. Grief 9 van Cochem slaagt.
Herstelvonnis (grief 11 Cochem)
4.57
De rechtbank heeft in het vonnis, zoals hersteld, de wettelijke rente toegewezen over de toegewezen hoofdsom van € 60.000,- met ingang van 1 januari 2018. Cochem voert in hoger beroep aan dat voor toewijzing van wettelijke rente geen grond aanwezig was nu deze niet was gevorderd. Voor het geval moet worden aangenomen dat deze wel is gevorderd geldt dat de ingangsdatum onjuist is.
4.58
Onder 7 in haar niet gedateerde “akte na comparitie tevens akte vermindering van eis tevens akte overleggen productie” in eerste aanleg heeft Kimiko haar vordering tot betaling van wettelijke rente gehandhaafd. De grief van Cochem mist dus in zoverre feitelijke grondslag. De rechtbank heeft de ingangsdatum van de wettelijke rente bepaald op
1 januari 2018. Dat was juist omdat Cochem per die datum in verzuim is geraakt. In zoverre slaagt de grief dus niet.
Iedere partij moet de eigen proceskosten dragen (grieven 4 en 10 van Cochem).
4.59
Partijen zijn zowel in eerste aanleg als in hoger beroep als over en weer (op hoofdzaken) in het ongelijk gestelde partij te beschouwen. Cochem heeft zich namelijk terecht op het standpunt gesteld dat zij mocht opzeggen. In zoverre is het gelijk aan haar zijde en het ongelijk aan de zijde van Kimiko. Kimiko heeft terecht betaling van loon en een redelijk loon gevorderd. In zoverre is het gelijk aan haar zijde (ook al wordt minder toegewezen dan gevorderd) en het ongelijk aan de zijde van Cochem. De proceskosten worden daarom gecompenseerd. Dat wil zeggen dat iedere partij de eigen kosten draagt van beide instanties.

5.De slotsom

5.1
De grieven in het principaal en incidenteel hoger beroep slagen deels, zodat het bestreden vonnis moet worden vernietigd en opnieuw recht moet worden gedaan.
5.2
Nu beide partijen voor een deel in het ongelijk worden gesteld, zullen de kosten van beide instanties worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.
5.3
Cochem heeft, onbetwist, uitvoering gegeven aan het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis van de rechtbank. Zij heeft daartoe op 1 februari 2019 € 72.740,64 aan Kimiko betaald. Uit dit arrest blijkt dat zij te veel heeft betaald. Kimiko zal worden veroordeeld tot terugbetaling van wat zij te veel heeft ontvangen, vermeerderd met de wettelijke rente over het saldo.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van
3 januari 2019 (zoals hersteld op 30 januari 2019) en doet opnieuw recht;
verklaart voor recht dat de tussen partijen gesloten overeenkomst van opdracht door Cochem rechtsgeldig is beëindigd per 31 december 2017;
veroordeelt Cochem aan Kimiko als resterend loon over 2017 te voldoen € 4.702,80 vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119a BW over het toegewezen bedrag met ingang van 1 april 2018 tot 1 februari 2019, zijnde de dag van volledige betaling;
veroordeelt Cochem aan Kimiko als redelijk loon te voldoen € 45.000,- vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van
1 januari 2018 tot 1 februari 2019, zijnde de dag van volledige betaling;
veroordeelt Kimiko tot (terug)betaling aan Cochem van het betaalde bedrag van € 72.740,64 verminderd met wat Cochem verschuldigd is aan Kimiko op basis van dit arrest en vermeerderd met de wettelijke rente over het saldo met ingang van 1 februari 2019 tot de dag van de voldoening;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
bepaalt dat iedere partij haar eigen kosten van beide instanties draagt.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.P.M. ter Berg, M.E.L. Fikkers en K.M. Makkinga en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
9 februari 2021.