ECLI:NL:GHARL:2021:1355

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 februari 2021
Publicatiedatum
12 februari 2021
Zaaknummer
21-001805-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor winkeldiefstal met vordering tot tenuitvoerlegging

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling voor winkeldiefstal. De verdachte, geboren in 1978, had samen met een medeverdachte op 26 januari 2019 in een supermarkt in [plaats] een aantal goederen, waaronder vlees en vis, weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken en had een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf toegewezen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof oordeelde dat de verdachte schuldig was aan diefstal door twee of meer verenigde personen, maar legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet op, gezien de omstandigheden van de verdachte, die inmiddels in Oostenrijk woonachtig was en daar een nieuw leven had opgebouwd. In plaats daarvan werd een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaren opgelegd, met daarnaast een geldboete van € 1.500,-, subsidiair 25 dagen vervangende hechtenis. De vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde gevangenisstraf werd afgewezen, omdat er geen strafvorderlijk belang meer was. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften in acht genomen en de beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001805-19
Uitspraak d.d.: 12 februari 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 4 april 2019 met parketnummer 16-022365-19 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak met parketnummer 18-180933-17, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
blijkens opgave van de raadsvrouw wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 29 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met aftrek van voorarrest. Daarnaast dient de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf te worden toegewezen. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door haar raadsvrouw, mr. M.G.J. Plat, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Bij bovengenoemd vonnis is verdachte ter zake van het in vereniging plegen van winkeldiefstal veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken. Daarnaast is de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 weken toegewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot andere beslissingen dan de politierechter komt, en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 26 januari 2019 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer pakken vlees en/of vis en/of koek, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 26 januari 2019 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander pakken vlees en vis die aan een ander dan aan verdachte en haar mededader toebehoorde, te weten aan [naam] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 26 januari 2019 samen met haar medeverdachte schuldig gemaakt aan winkeldiefstal bij een supermarkt. Zij zijn daarbij planmatig te werk gegaan en hebben gebruik gemaakt van een geprepareerde tas. Winkeldiefstal betreft een ergerlijke vorm van criminaliteit die veel hinder en schade oplevert.
Ten nadele van verdachte spreekt dat zij blijkens een haar betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 24 december 2020 eerder onherroepelijk ter zake van strafbare feiten is veroordeeld, waaronder vermogensdelicten. De straffen die haar in dat kader zijn opgelegd, hebben haar er kennelijk niet van weerhouden opnieuw een soortgelijk strafbaar feit te begaan.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting van het hof bepleit om verdachte – anders dan in eerste aanleg – geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte inmiddels niet meer woonachtig is in Nederland en dat zij met haar gezin een nieuw bestaan heeft opgebouwd in Oostenrijk. Zij runt daar met haar partner een hotel. Sinds 9 september 2019 staat zij ook daadwerkelijk in Oostenrijk ingeschreven. Gelet hierop en het feit dat verdachte sinds 2019 niet meer met politie en justitie in aanraking is geweest, dient oplegging van een gevangenisstraf volgens de raadsvrouw achterwege te blijven Ook het uitvoeren van een taakstraf zou volgens haar lastig zijn, nu verdachte niet meer in Nederland verblijft. De raadsvrouw heeft geopperd te volstaan met oplegging van een voorwaardelijke straf.
De advocaat-generaal heeft ondanks het voorgaande oplegging van een gevangenisstraf van twee weken gevorderd. Gezien verdachtes strafrechtelijk verleden en de omstandigheden waaronder het feit is begaan, is oplegging van een andere strafmodaliteit volgens hem niet aan de orde.
Het hof overweegt als volgt. Gelet op de door de raadsvrouw aangevoerde omstandigheden acht het hof oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend. Wel acht het hof het noodzakelijk om verdachte een gevangenisstraf van na te noemen duur in voorwaardelijke vorm op te leggen, met een proeftijd van 3 jaren. Met deze straf beoogt het hof te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst nogmaals schuldig zal maken aan een (soortgelijk) strafbaar feit. Anders dan de raadsvrouw heeft voorgesteld, kan gezien verdachtes strafblad niet worden volstaan met enkel een voorwaardelijke straf. Daarom wordt tevens een geldboete opgelegd. Deze geldboete bedraagt € 1.500,-, subsidiair 25 dagen vervangende hechtenis. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht - te weten twee dagen - wordt daarop in mindering gebracht, volgens het gebruikelijke normbedrag van € 50,- per dag.

Voorwaardelijk verzoek

Nu aan verdachte geen gevangenisstraf wordt opgelegd, is het door de raadsvrouw ter zitting gedane voorwaardelijke verzoek de behandeling ter terechtzitting aan te houden zodat verdachte in persoon kan toelichten hoe het nu met haar gaat, niet aan de orde en hoeft het hof daarop niet te beslissen.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 27 november 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 weken (in de zaak met parketnummer 18-180933-17). Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Op grond van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dient de tenuitvoerlegging van deze straf geen strafvorderlijk belang meer en zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14h, 14i, 14j, 23, 24, 24c en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van € 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Midden-Nederland van 30 januari 2019, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 27 november 2017 in de strafzaak met parketnummer 18-180933-17, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 3 weken met een proeftijd van 2 jaren.
Aldus gewezen door
mr. L.G. Wijma, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. E.M.J. Brink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 12 februari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.