ECLI:NL:GHARL:2021:1358

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 februari 2021
Publicatiedatum
12 februari 2021
Zaaknummer
21-003125-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling en bedreiging met gevangenisstraf en tenuitvoerlegging

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1976 en thans verblijvende in P.I. Veenhuizen, was eerder veroordeeld voor mishandeling van twee medebewoners en bedreiging van een beveiliger. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken en de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van zeven maanden. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van twee medebewoners en bedreiging van een beveiliger, maar heeft de verdachte vrijgesproken van een derde tenlastegelegde mishandeling. Het hof heeft de gevangenisstraf van de politierechter vernietigd en in plaats daarvan een gevangenisstraf van vier weken opgelegd, evenals de tenuitvoerlegging van zes maanden gevangenisstraf voor de eerder opgelegde voorwaardelijke straf. Het hof heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke hechtenis afgewezen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003125-19
Uitspraak d.d.: 12 februari 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 7 juni 2019 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 18-193755-18 en 18-162097-16, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging, parketnummers 21-002970-16 en 96-198652-15, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
thans uit anderen hoofde verblijvende in P.I. Veenhuizen, gevangenis Esserheem te Veenhuizen.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 29 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 18-193755-18 onder 1, 2 en 3 en het in de zaak met parketnummer 18-162097-16 ten laste gelegde,
  • veroordeling ter zake van deze feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, met aftrek van voorarrest,
  • toewijzing van de vordering tot (de gedeeltelijke) tenuitvoerlegging van 6 maanden gevangenisstraf, verdachte voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van dit hof van 30 oktober 2017 (parketnummer 21-002970-16), en
  • afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van 1 week hechtenis, verdachte voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland van 2 december 2015 (parketnummer 96-198652-15).
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. U. van Ophoven, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-193755-18 onder 1, 2 en 3 en in de zaak met parketnummer 18-162097-16 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken. Daarnaast heeft de politierechter de tenuitvoerlegging gelast van 7 maanden gevangenisstraf, verdachte voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van dit hof van 30 oktober 2017 (parketnummer 21-002970-16) en de vordering tot tenuitvoerlegging van 1 week hechtenis, verdachte voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland van 2 december 2015 (parketnummer 96-198652-15), afgewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 18-193755-18:
1.
hij op of omstreeks 7 mei 2018 te [plaats1] , in de gemeente [gemeente] [benadeelde partij1] heeft mishandeld door deze op/tegen de nek te stompen en/of te slaan;
2.
hij op of omstreeks 8 mei 2018 te [plaats1] , in de gemeente [gemeente] [benadeelde partij2] heeft mishandeld door deze op/in het gezicht te stompen en/of te slaan;
3.
hij op of omstreeks 8 mei 2018 te [plaats1] , in de gemeente [gemeente] [benadeelde partij3] heeft mishandeld door deze meermalen, althans eenmaal, in het gezicht te slaan.
Zaak met parketnummer 18-162097-16:
1.
hij op of omstreeks 6 augustus 2016 te [plaats2] [benadeelde partij4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [benadeelde partij4] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik weet waar je woont, ik kom daar met een pistool en ik schiet je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak van het in de zaak met parketnummer 18-193755-18 tenlastegelegde

Voor bewezenverklaring van mishandeling moet vast komen te staan dat pijn of letsel is opgetreden. Uit de aangifte behorende bij de in de zaak met parketnummer 18-193755-18 onder 3 tenlastegelegde mishandeling is niet gebleken van pijn of letsel. Aangever [benadeelde partij3] heeft, door de verbalisanten daarnaar gevraagd, uitdrukkelijk verklaard geen pijn of letsel als gevolg van de mishandeling te hebben ondervonden. Ook uit de overige bewijsmiddelen is niet gebleken van verwondingen. Dit brengt mee dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte [benadeelde partij3] heeft mishandeld. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
Overweging met betrekking tot het in de zaak met parketnummer 18-162097-16 tenlastegelegde
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het in de zaak met parketnummer 18162097-16 ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in de procedure in hoger beroep vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verdediging aangever [benadeelde partij4] en getuige [getuige1] niet heeft kunnen bevragen over het feit en dat dit zodanig klemt dat de verklaringen van [benadeelde partij4] en [getuige1] niet voor het bewijs gebezigd mogen worden.
Ten aanzien van het resterende bewijsmateriaal heeft de raadsman aangevoerd dat er twijfel bestaat met betrekking tot de bewoordingen die verdachte heeft geuit.
Oordeel van het hof
Het hof stelt het volgende vast. De rechter-commissaris heeft [benadeelde partij4] opgeroepen om als getuige te verschijnen op 21 maart 2018. De getuige is toen niet verschenen; de raadsman van verdachte wel. Vervolgens is de getuige opnieuw opgeroepen om te verschijnen op 18 april 2018. De getuige is toen wederom niet verschenen. De raadsman van verdachte is wel verschenen. Dezelfde gang van zaken geldt voor de getuige [getuige1] . Hij is door de rechter-commissaris opgeroepen om als getuige te verschijnen op 3 april 2018, maar is toen, anders dan de raadsman van verdachte niet verschenen. [getuige1] is vervolgens opnieuw opgeroepen om op 8 mei 2018 te verschijnen, maar is toen wederom niet verschenen. De processen-verbaal van de rechter-commissaris van 9 mei 2018 inzake deze getuigen houden het volgende in: “De rechter-commissaris ziet, na overleg met de raadsman, af van een dagvaarding met bevel medebrenging. De ernst ven het feit weegt niet op tegen het medebrengen van de getuige. De raadsman heeft afstand gedaan van het horen van de getuige.”
Getuige [getuige2] heeft wel een verklaring afgelegd tegenover de rechter-commissaris.
In hoger beroep is door de verdediging niet bij appelschriftuur dan wel tijdens de zitting opnieuw verzocht om het horen van deze getuigen. Het hof leidt daaruit af dat de verdediging in hoger beroep niet het belang of de noodzaak zag tot het oproepen van voornoemde getuigen, wier verklaringen door de politierechter voor het bewijs zijn gebezigd. Het hof is gelet daarop van oordeel dat de omstandigheid dat de verdediging [benadeelde partij4] en [getuige1] niet heeft kunnen ondervragen, niet met zich brengt dat deze verklaringen niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
In de onderhavige zaak bestaat het bewijs in de kern uit de verklaring van aangever [benadeelde partij4] en de verklaringen van getuigen [getuige1] en [getuige2] .
Het hof merkt op dat, mede gelet op hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, de verklaringen van [benadeelde partij4] en [getuige1] met de nodige behoedzaamheid worden beoordeeld en dat slechts die delen van de verklaringen voor het bewijs worden gebezigd die betrouwbaar worden geacht en voldoende worden ondersteund door, dan wel in overeenstemming zijn met overig bewijsmateriaal.
Het hof constateert dat de verklaringen van aangever, [getuige1] en [getuige2] eensluidend zijn over verdachtes handelingen en bewoordingen op 6 augustus 2016. De verklaringen van [benadeelde partij4] en [getuige1] passen vrijwel naadloos bij de verklaringen die getuige [getuige2] tegenover de verbalisanten en, in aanwezigheid van de raadsman van verdachte, de rechter-commissaris heeft afgelegd. Daarbij merkt het hof op dat de omstandigheid dat getuige [getuige2] bij zijn verhoor bij de rechter-commissaris op weg geholpen moest worden om zich het feit te herinneren die verklaring op zichzelf nog niet onbetrouwbaar maakt. Een en ander kan immers te wijten zijn aan de feilbaarheid van het menselijk geheugen, ontstaan door tijdsverloop tussen het feit en het verhoor bij de rechter-commissaris.
Het hof acht de verklaringen van [benadeelde partij4] , [getuige1] en [getuige2] betrouwbaar en zal deze gebruiken voor het bewijs.
Tot slot overweegt het hof het volgende. Verdachte heeft verklaard dat hij bij de uitgaansgelegenheid vanwege de grote drukte werd geweigerd en vervolgens aan aangever [benadeelde partij4] heeft gevraagd waarom hij geweigerd werd, aangezien hij naast verdachte woonde. Verdachte heeft voorts verklaard dat de muziek bij de uitgaansgelegenheid zo hard stond dat aangever verdachte niet eens kon verstaan. Gelet op de inhoud van de verklaringen van aangever [benadeelde partij4] en de getuigen [getuige1] en [getuige2] acht het hof die verklaring van verdachte niet geloofwaardig.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 18-193755-18 onder 1 en 2 en het in de zaak met parketnummer 18-162097-16 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 18-193755-18:
1.
hij op 7 mei 2018 te [plaats1] , in de gemeente [gemeente] [benadeelde partij1] heeft mishandeld door deze tegen de nek te slaan;
2.
hij omstreeks 8 mei 2018 te [plaats1] , in de gemeente [gemeente] [benadeelde partij2] heeft mishandeld door deze in het gezicht te slaan.
Zaak met parketnummer 18-162097-16:
1.
hij op 6 augustus 2016 te [plaats2] [benadeelde partij4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [benadeelde partij4] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik weet waar je woont, ik kom daar met een pistool en ik schiet je dood".
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 18-193755-18 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het in de zaak met parketnummer 18-193755-18 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het in de zaak met parketnummer 18-162097-16 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van twee medebewoners van [naam] , de instantie waar verdachte destijds verbleef. Verdachte heeft over deze feiten verklaard dat hij zich ergerde aan het gedrag van zijn medebewoners en hen daarop wilde aanspreken. Deze irritatie heeft erin geresulteerd dat verdachte zich uiteindelijk niet kon beheersen en de medebewoners in de nek dan wel in het gezicht heeft geslagen. Wat er ook zij van het gedrag van de medebewoners, dit rechtvaardigt allerminst het handelen van verdachte.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging van een beveiliger. Het hof rekent het verdachte aan dat hij met zijn bedreiging aangever angst heeft aangejaagd.
Uit het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 december 2020 is gebleken dat verdachte eerder ter zake van (soortgelijke) strafbare feiten onherroepelijk tot een straf en/of maatregel is veroordeeld. Verdachte heeft de feiten
gepleegd terwijl hij in een proeftijd liep. De eerdere veroordelingen en de proeftijd hebben hem er blijkbaar niet van weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen.
Uit de stukken is bovendien gebleken dat verdachte dit feit heeft gepleegd, terwijl hij in [naam] verbleef wat hem als bijzondere voorwaarde bij veroordeling van onder meer een geweldsdelict was opgelegd.
Het hof komt, vanwege de vrijspraak, tot een beperktere bewezenverklaring dan de politierechter. Dit zal ook in de strafmaat tot uitdrukking worden gebracht. Het hof acht, alles overwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van weken een passende en geboden straf.
Het hof ziet, vanwege de aard en de ernst van de feiten en de justitiële documentatie van verdachte, geen aanleiding om, zoals bepleit door de verdediging, over te gaan tot oplegging van een andere strafmodaliteit.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij arrest van dit hof van 30 oktober 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 7 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, parketnummer 21-002970-16. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Uit de stukken is gebleken dat reeds 1 maand van de opgelegde voorwaardelijke straf ten uitvoer is gelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 26 mei 2020. Daarom is de vordering in hoger beroep in de onderhavige zaak aan de orde voor het resterende deel, te weten 6 maanden gevangenisstraf.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van de resterende voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden worden gelast. Het hof ziet geen aanleiding om deze vordering af te wijzen, gedeeltelijk toe te wijzen of de tenuitvoerlegging om te zetten in een taakstraf, zoals bepleit door de verdediging.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland van 2 december 2015 opgelegde voorwaardelijke hechtenis van 1 week, met een proeftijd van 2 jaren (parketnummer 96-198652-15). Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft de afwijzing van deze vordering gevorderd.
Evenals de advocaat-generaal en de raadsman acht het hof de tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijk opgelegde straf niet opportuun. Het hof zal de vordering tot tenuitvoerlegging daarom afwijzen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14g, 14h, 14i, 14j, 57, 63, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-193755-18 onder 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-193755-18 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 18-162097-16 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18-193755-18 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 18-162097-16 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van dit hof van 30 oktober 2017, parketnummer 21-002970-16, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Nederland, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland van 2 december 2015, parketnummer 96-198652-15, voorwaardelijk opgelegde hechtenis voor de duur van 1 week.
Aldus gewezen door
mr. M.C. Fuhler, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. A.H. toe Laer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers, griffier,
en op 12 februari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.