ECLI:NL:GHARL:2021:1361

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 februari 2021
Publicatiedatum
12 februari 2021
Zaaknummer
21-003044-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord op ex-partner met meerdere messteken, beoordeling van voorbedachte raad en strafoplegging

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is beschuldigd van poging tot moord op zijn ex-partner, waarbij hij haar op 21 augustus 2018 meerdere keren met een mes heeft gestoken. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 jaar. Het hof oordeelde dat er sprake was van voorbedachte raad, omdat de verdachte zich met meerdere steekwapens naar de woning van de aangeefster had begeven en haar opwachtte. De verdachte had verklaard dat hij in een opwelling had gehandeld, maar het hof oordeelde dat hij voldoende tijd had gehad om na te denken over zijn daad. De aangeefster liep ernstige verwondingen op, waaronder interne bloedingen, en moest met spoed worden geopereerd. Het hof heeft ook een schadevergoeding van € 12.631,53 toegewezen aan de benadeelde partij, bestaande uit materiële en immateriële schade. Daarnaast is een maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking opgelegd, gezien de risico's op herhaling van dergelijk geweld.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003044-19
Uitspraak d.d.: 12 februari 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 31 mei 2019 met parketnummer 16-659622-18 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 21-004794-17, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans verblijvende in PI Rijnmond - Gevangenis De IJssel te Krimpen aan den IJssel.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 29 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. De vordering strekt tot:
  • vernietiging van het vonnis,
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde (poging tot moord),
  • veroordeling tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren, met aftrek van voorarrest,
  • toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 12.631,53, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel,
  • tenuitvoerlegging van 1 maand gevangenisstraf, verdachte voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van dit gerechtshof van 29 december 2017 (parketnummer 21-004794-17).
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadslieden, mrs.
D. Gürses en H. Langenberg, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De meervoudige kamer van de rechtbank Midden-Nederland heeft verdachte ter zake van poging tot moord veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de rechtbank de terbeschikkingstelling van verdachte gelast, met verpleging van overheidswege. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van
€ 9.631,53, te vermeerderen met de wettelijke rente, de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk in de vordering bepaald en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Tot slot is de tenuitvoerlegging gelast van 1 maand gevangenisstraf, verdachte voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 29 december 2017 (parketnummer 21-004794-17).
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 21 augustus 2018 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet met voorbedachten rade, meerdere malen, althans eenmaal, met een mes, althans een dergelijk (scherp) (steek)voorwerp, in de buik en/of armen, althans het lichaam van die [benadeelde partij] heeft gestoken en/of gesneden, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 21 augustus 2018 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, aan [benadeelde partij] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel (te weten: diverse steek/snijwonden in de buik met interne bloedingen waarvoor operatief ingrijpen nodig was) heeft toegebracht, door voornoemde [benadeelde partij] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, meerdere malen, althans eenmaal, met een mes, althans een dergelijk (scherp) (steek)voorwerp, in de buik, althans het lichaam te steken en/of te snijden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezenverklaard, hetgeen kan worden gekwalificeerd als poging tot moord.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde voor wat betreft het bestanddeel ‘voorbedachten rade’. De verdediging stelt zich op het standpunt dat er geen sprake was van een vooropgezet plan om [benadeelde partij] te doden, maar dat verdachte uit een reflex heeft gestoken, zonder dat er sprake was van een moment van kalm en rustig beraad. De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte naar de woning van [benadeelde partij] was gegaan om tegen haar te zeggen dat zij verdachtes moeder niet lastig moest vallen. Bij de portiek had verdachte van [benadeelde partij] gehoord dat zijn zusje op dat moment in haar woning verbleef en dat zij samen verdovende middelen hadden gebruikt. Toen hij dat hoorde, knapte er iets bij verdachte. Verdachte heeft een mes uit zijn tas gepakt en heeft haar in een opwelling meerdere keren gestoken. Volgens de verdediging heeft verdachte zich niet kunnen beraden op het besluit en heeft hij niet de gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van de voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Het hof stelt op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting het volgende vast.
Verklaringen getuigen
Getuige [getuige1] opende op 21 augustus 2018 omstreeks 7:00 uur in de ochtend de balkondeuren van de slaapkamer van haar kinderen. Zij keek naar buiten en zag pal tegenover haar woning een man bij de ingang van het buitenportaal van de flat aan de overzijde staan. Ze herkende deze man als de ex-vriend van aangeefster [benadeelde partij] . Toen zij omstreeks 8:45 uur opnieuw in de slaapkamer kwam, hoorde zij hulpgeroep. Ze keek naar buiten en zag dat de ex-vriend van [benadeelde partij] wegrende en dat [benadeelde partij] op de stoep stond. [benadeelde partij] keek haar kant op en riep dat zij was neergestoken.
Getuige [getuige2] heeft verklaard dat zij iemand om hulp hoorde roepen. Ze zag aan de overkant van de straat de deur van een portiek opengaan. Ze zag een man wegrennen en vrijwel direct daarna zag ze dat een vrouw uit het portiek kwam. De vrouw riep dat 112 gebeld moest worden, omdat ze gestoken was. Op dat moment kwam getuige [getuige3] aanrijden. [getuige3] heeft [benadeelde partij] opgevangen terwijl [getuige2] belde met de alarmdienst. [benadeelde partij] vertelde [getuige2] dat haar ex-partner van achteren binnen was gekomen en haar had gestoken. Ook getuige [getuige3] heeft gehoord dat verdachte door haar ex-partner gestoken was en dat hij van achter kwam.
Aantreffen en aanhouding verdachte
Verdachte is ongeveer 2 uren later in een steegje aangetroffen, een paar straten verderop. Vlak bij hem lagen een roodkleurig vleesmes en een tas op de grond. In de tas lagen een oranje vleesmes, een gekarteld zwart vleesmes, een lang mes met houten heft en een priem. Verdachte was aldus bewapend met 5 steekwapens, waaronder 4 messen. Verdachte is door de politie aangehouden en tijdens het transport naar het dienstvoertuig schreeuwde verdachte richting het publiek: ‘
Laat dit een les voor jullie zijn. Wie aan mijn familie komt steek ik neer, net als vanochtend. Volgende keer doe ik het misschien wel met lood.’ Ook heeft hij gezegd dat hij het met liefde heeft gedaan.
Verklaring aangeefster
[benadeelde partij] heeft verklaard dat zij omstreeks 8:45 uur naar haar werk is gegaan. In haar woning bevond zich op dat moment het zusje van verdachte die toen al langere tijd op een voor de familie onbekende plaats woonde. Aangeefster had haar woning verlaten en was via de lift naar beneden gegaan. Aangekomen op de begane grond in de algemene toegangshal heeft ze gezien dat iemand van de trap af kwam en haar kant opliep. Ze ging ervan uit dat het iemand was die naar zijn werk moest en lette er verder niet op. Terwijl ze naar de algemene toegangsdeur liep, bleek ineens dat de persoon die naar haar toeliep verdachte was. [benadeelde partij] was verrast en vroeg wat hij daar deed. Verdachte heeft daarop heel boos tegen haar geroepen: ‘Wat doe je met mijn zusje? Wat doe je met haar?,’ terwijl hij op minder dan een meter afstand van haar stond, met een rood/roze gekleurd mes in zijn handen. Nadat ze het mes had gezien begon verdachte haar direct met het mes te steken en in een reactie heeft [benadeelde partij] haar armen en handen kruislings voor haar gezicht en hoofd gehouden. Ze voelde dat verdachte als een dolle op haar in stond te steken en voelde dat verdachte meerdere keren in haar buik, armen en bovenlichaam stak. Daarop raakte ze in paniek en heeft ze om hulp geroepen.
Letselonderzoek
Door de GGD is een forensisch medisch onderzoek ingesteld naar de verwondingen. Uit dat onderzoek is gebleken dat [benadeelde partij] in totaal zeven snij-/steekwonden had opgelopen (op haar linker bovenarm, haar linker onderarm, linkerzijde van de borst, linker borst, in haar linker zij onder haar rechter borst en in haar buik aan de rechterzijde). [benadeelde partij] had haar handtas voor zich gehouden om zich te beschermen. Ook in de tas zijn twee snijgaten aangetroffen.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft - nadat hij aanvankelijk heeft gezwegen - bij de rechtbank en het hof verklaard dat hij omstreeks 8:00 uur - vanuit de woning van een vriendin wier identiteit hij niet bekend wil maken - onderweg was naar een islamitische slagerij in de buurt van de woning van [benadeelde partij] om vlees te kopen voor een barbecue later die dag. Om die reden had hij ook een tas bij zich met daarin onder andere messen, afkomstig van die vriendin waar hij verbleef. Verdachte heeft verklaard dat hij eerst ontbijt had gekocht bij de Jumbo en dit ontbijt tegenover de Jumbo had opgegeten. Verdachte had besloten om langs [benadeelde partij] te lopen om tegen haar te zeggen dat zij zijn moeder niet moest lastigvallen, en daarna naar de slagerij te gaan. Verdachte heeft verklaard dat hij [benadeelde partij] in de voor iedereen toegankelijke voorhal aan de voorzijde van het flatgebouw aan zag komen lopen. [benadeelde partij] heeft hem toen verteld dat zijn ‘teringzusje’ bij haar was en dat ze drugs gebruikt hadden. Vervolgens is er iets geknapt bij verdachte. Hij heeft de rits van zijn tas geopend, in de tas gekeken, waarin hij de messen zag, en heeft toen een mes gepakt. Verdachte heeft vervolgens [benadeelde partij] aangekeken en is begonnen met het insteken op [benadeelde partij] . Verdachte heeft verklaard dat hij in shock was en dat hij niet keek waar hij stak. Hij dacht dat hij [benadeelde partij] 2 tot 3 keer gestoken had. Verdachte heeft verklaard dat hij heeft gestoken als gevolg van een opeenstapeling van jarenlange frustraties, manipulatie en jaloezie in hun relatie en dat de mededeling van [benadeelde partij] over zijn zusje de druppel was die de emmer had doen overlopen.
Overwegingen gerechtshof
Met betrekking tot de verklaring van verdachte overweegt het hof als volgt.
Het hof is, evenals de rechtbank, van oordeel dat de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij omstreeks 8:00 uur zijn logeeradres verliet, wordt weerlegd door de verklaring van getuige [getuige1] , die tegenover verbalisanten heeft verklaard dat zij zag dat verdachte al omstreeks 7:00 uur bij de ingang van de flat van [benadeelde partij] stond. [getuige1] is op 26 augustus 2020 door de raadsheer-commissaris – en in aanwezigheid van mr. Gürses – gehoord. Tijdens dat verhoor heeft zij vrijwel gelijkluidend verklaard over hetgeen zij op 21 augustus 2018 gezien had. Bovendien heeft zij nader verklaard over waarom zij omstreeks 7:00 uur uit het raam keek en wat zij dacht toen zij verdachte zag staan, namelijk dat het wel vroeg was voor een bezoekregeling om zijn kind te zien. Zij is duidelijk en stellig in haar verklaring. Het hof acht, mede gezien de consistente uitleg in haar verklaring bij de raadsheer-commissaris, de verklaring van getuige [getuige1] betrouwbaar.
Voorts is er de verklaring van aangeefster, meteen na het gebeuren geuit ten overstaan van de mensen die haar ter plaatse hebben geholpen, dat
verdachte van achteren kwam. Verdachtes versie dat hij aangeefster in het voorportiek trof komt daar niet mee overeen. Verdachtes verklaring op het punt dat hij nadat hij een woordenwisseling had met aangeefster een mes uit de tas pakte om haar vervolgens te steken, vindt ook zijn weerlegging in de verklaring van aangeefster waar zij verklaart dat verdachte van meet af aan met een mes in de handen bij haar stond. Bovendien acht het hof de door verdachte geschetste situatie, te weten het openen van de tas met een rits, het uit de tas zoeken van een mes en vervolgens steken, terwijl aangeefster daar bij zou zijn blijven staan wachten, zoals verdachte verklaarde, onaannemelijk, mede gezien de ruzieachtige toon waarmee het gesprek begon.
Het hof acht al met al de verklaring van verdachte op dat hij omstreeks 08:00 uur zijn logeeradres verliet, waarna hij naar de Jumbo en vervolgens op weg naar de slager langs de flat van [benadeelde partij] ging en haar op dat moment toevallig in de voorhal trof, ongeloofwaardig.
Daarentegen hecht het hof wel aan de verklaring van aangeefster [benadeelde partij] . [benadeelde partij] heeft een gedetailleerde en geloofwaardige verklaring afgelegd, die op essentiële onderdelen ondersteund wordt door overig bewijsmateriaal. Hierbij doelt het hof - naast het vastgestelde letsel en de aangetroffen bloedsporen in de hal - met name op de verklaringen van getuigen [getuige2] en [getuige3] die, nadat [benadeelde partij] was gestoken, meteen te hulp zijn geschoten. Deze getuigen hebben direct na het incident ter plaatse, toen [benadeelde partij] ernstig gewond op de grond lag in afwachting van de ambulance, van haar gehoord dat verdachte [benadeelde partij] van achteren was genaderd en [benadeelde partij] had gestoken.
Het hof stelt vast dat verdachte doelgericht heeft gehandeld door zich met een met steekwapens gevulde tas naar [benadeelde partij] woning te begeven, haar aldaar reeds om 7:00 uur op te wachten en met het mes al in zijn hand (en de andere steekwapens in een tas) [benadeelde partij] van achteren te benaderen en haar meermalen in de buik en aan de zijkant in het bovenlichaam te steken, nadat zij omstreeks 8:45 uur de lift uitliep om naar de voorste hal te lopen. Uit de hierboven beschreven feiten en omstandigheden leidt het hof af dat verdachte het vooropgezette plan had om [benadeelde partij] van het leven te beroven. Het hof neemt op grond hiervan als vaststaand aan dat verdachte voor de uitvoering van zijn daad heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap heeft gegeven. Er is naar het oordeel van het hof ook voldoende tijd geweest voor bezinning.
Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte zou hebben gehandeld is naar het oordeel van het hof niet gebleken. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat de opmerking van aangeefster de spreekwoordelijke druppel was, maar uit het handelen van verdachte, zoals hiervoor omschreven, volgt dat verdachte zijn daad heeft gepland en met een tas met verschillende steekvoorwerpen langere tijd op aangeefster heeft gewacht, terwijl hij één van die messen in zijn hand droeg en daar aangeefster meteen mee stak. Dat verdachte handelde in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, acht het hof dan ook niet aannemelijk. Het dossier biedt ook geen ondersteuning voor de verklaring van verdachte, noch uit feiten noch uit de omstandigheden.
Evenmin is gebleken van contra-indicaties die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan. Ook als verdachte boos en gefrustreerd was en dit mogelijk nog heviger werd, en heeft geroepen ‘Wat doe je met mijn zusje?’ maakt niet dat er sprake is van een contra-indicatie, gelet op de toedracht van het steken en het geheel van voorbereidingshandelingen voorafgaand aan de ontmoeting met [benadeelde partij] . De zinsnedes die verdachte nadien richting het publiek heeft geschreeuwd vormen evenmin een contra indicatie voor voorbedachte raad; de inhoud van die door verdachte geuite bewoordingen past veeleer in het aannemen van die voorbedachte raad en is daaraan in zoverre ook ondersteunend.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en acht poging tot moord bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op 21 augustus 2018 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet en met voorbedachten rade, meerdere malen, met een mes, in de buik en armen van die [benadeelde partij] heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot moord.

Strafbaarheid van de verdachte

Om te bepalen of en, zo ja, in welke mate het bewezenverklaarde aan de verdachte is toe te rekenen, heeft het hof de rapporten van 19 maart 2019 en 6 november 2020 van het NIFP (Locatie Pieter Baan Centrum, hierna: PBC), opgemaakt door R. Haveman, GZ-psycholoog en M.J. van Haaren, psychiater, in aanmerking genomen. De inhoud van deze rapporten wordt verderop in dit arrest besproken.
Uit het rapport van 19 maart 2019 volgt dat verdachte zijn medewerking aan het onderzoek heeft geweigerd, hetgeen ertoe heeft geleid dat de rapporteurs weliswaar tot enkele diagnostische overwegingen zijn gekomen, maar niet hebben kunnen adviseren over de mate van toerekenbaarheid.
In de procedure in hoger beroep is verdachte nogmaals geobserveerd, resulterende in het rapport van 6 november 2020. Verdachte had aanvankelijk zijn medewerking aan het onderzoek toegezegd, maar lopende het onderzoek heeft hij geen medewerking willen verlenen aan het opvragen van eerdere behandelinformatie en tevens heeft hij een onderdeel van het psychologisch testonderzoek geweigerd. De rapporteurs hebben niet kunnen adviseren over de mate van toerekenbaarheid, omdat onduidelijk bleef wat de aanleiding is geweest tot het tenlastegelegde en wat dat de rol van de pathologie van betrokkene hierbij is geweest.
Het hof stelt vast dat uit de rapportages niet volgt dat verdachte niet strafbaar is.
Het gerechtshof acht de verdachte derhalve strafbaar, nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot moord. Hij heeft geprobeerd om zijn ex-vriendin [benadeelde partij] , moeder van hun gezamenlijke zoontje, met messteken om het leven te brengen. Verdachte is daarbij berekenend en planmatig te werk gegaan. Verdachte heeft zich vroeg in de ochtend van 21 augustus 2018, voorzien van een tas met daarin meerdere steekwapens, naar de portiek van de woning van [benadeelde partij] begeven en heeft haar opgewacht. Toen [benadeelde partij] op de begane grond was aangekomen, de lift uitstapte en naar haar werk wilde gaan, is verdachte op haar afgelopen. Hij heeft haar vrijwel meteen meerdere keren met een mes gestoken. [benadeelde partij] heeft geprobeerd zich te beschermen met haar handtas, maar kon niet voorkomen dat zij desondanks zeven keer in haar lichaam is gestoken, waaronder in haar buik. [benadeelde partij] is met spoed overgebracht naar het AMC in Amsterdam, maar onderweg naar het ziekenhuis verslechterde haar toestand zodanig, dat een traumahelikopter werd opgeroepen om tijdens het vervoer te assisteren. Eenmaal bij het ziekenhuis aangekomen is [benadeelde partij] meteen geopereerd en bleek dat sprake was van interne bloedingen. Het is niet aan verdachte te danken dat [benadeelde partij] nog in leven is; dankzij het slagvaardig ingrijpen van de omstanders en het medisch personeel is aangeefster niet overleden.
Het handelen van verdachte getuigt van een groot gebrek aan respect voor het leven en de gezondheid van een ander. Het opzettelijk willen doden van een ander persoon is de meest ernstige en onomkeerbare aantasting van het hoogste rechtsgoed, namelijk het recht op leven. Er is sprake van een buitengewoon ernstig strafbaar feit.
Uit de slachtofferverklaring die ter terechtzitting in hoger beroep door de advocaat van het slachtoffer is voorgedragen, volgt dat het slachtoffer als gevolg van verdachtes handelen 9 ontsierende littekens op haar bovenlichaam draagt, waardoor zij iedere dag wordt herinnerd aan wat er is gebeurd.
De ervaring leert dat slachtoffers van een delict als het onderhavige hiervan ook (langdurig) psychisch nadelige gevolgen kunnen ondervinden. Dat hiervan ook sprake is, blijkt uit de slachtofferverklaring. [benadeelde partij] heeft zich genoodzaakt gezien te verhuizen en heeft nog dagelijks last van angstgevoelens.
Voorts schokt een dergelijk feit de rechtsorde en brengt het ook buiten de omgeving van het slachtoffer gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
Documentatie
Het hof heeft bij de straftoemeting de inhoud van het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 december 2020 in aanmerking genomen. Daaruit is gebleken dat verdachte eerder ter zake van strafbare feiten onherroepelijk tot een straf of maatregel is veroordeeld, maar niet wegens een soortgelijk delict. Verder is gebleken dat verdachte het bewezenverklaarde feit heeft gepleegd, terwijl er nog een proeftijd liep.
Straf
Verdachte heeft zeer berekenend en doelgericht geprobeerd een medemens, moeder van zijn zoontje, van het leven te beroven. Dergelijke gedragingen kunnen op geen andere manier worden bestraft dan door oplegging van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De advocaat-generaal heeft oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren, met aftrek van voorarrest, gevorderd.
De verdediging heeft, onder verwijzing naar overgelegde jurisprudentie, verzocht de straf fors te matigen.
Op grond van het bovenstaande acht het hof, alles afwegende, de door de advocaat-generaal gevorderde straf passend en geboden. Het gerechtshof zal die straf, een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren, met aftrek van voorarrest, opleggen uit een oogpunt van normhandhaving en vergelding. Voor een matiging van de straf, zoals door de verdediging is bepleit, ziet het hof geen enkele aanleiding.
Anders dan de rechtbank, zal het hof aan verdachte geen TBS-maatregel opleggen. Daarbij overweegt het hof in het bijzonder als volgt. Ten tijde van het vonnis beschikte de rechtbank over het rapport van het PBC van 19 maart 2019, aan welk onderzoek verdachte niet had meegewerkt. In dat rapport brachten de rapporteurs geen advies uit ten aanzien van een behandeling in een strafrechtelijk kader ter vermindering van recidive, omdat niet duidelijk was geworden of er sprake was van een pathologisch bepaald recidiverisico. Het hof beschikt heden over het rapport van het PBC van 6 november 2020. Verdachte heeft aan dit onderzoek in overwegende mate wel meegewerkt. De rapporteurs stellen in dit rapport vast dat bij verdachte sprake is van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis en een stoornis in het gebruik van cannabis en cocaïne. De persoonlijkheidsstoornis was ook ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig. Voorts houdt het rapport in dat de destructieve relatiedynamiek een grote factor in de aanloop tot het ten laste gelegde is geweest. Het is onduidelijk of en zo ja, in welke mate de eventuele rol van verdachtes pathologie hierin is geweest. Op grond hiervan zien de rapporteurs onvoldoende aanknopingspunten om een behandeling, meer specifiek een TBS-maatregel, te adviseren. Daarbij merken de rapporteurs op dat het gevaar voor herhaling voornamelijk in de situatieve context is gelegen. Het is dan ook de vraag in hoeverre een behandeling gericht op de pathologie van betrokkene recidive verlagend zou werken.
Gelet op dit advies, dat er kort gezegd op neer komt dat onduidelijk is of een TBS-maatregel het recidiverisico zal verminderen, zal het hof aan verdachte niet een TBS-maatregel opleggen. Het hof is echter van oordeel dat de in de rapportage beschreven persoon van verdachte en de situatie waarin verdachte zich ook na het uitzitten van de gevangenisstraf zal bevinden, te weten de relatie tot de moeder van zijn zoon, aanleiding geven aan verdachte een maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Motivering van de maatregel langdurig toezicht ex artikel 38z Wetboek van Strafrecht
Omtrent verdachte is als overwogen tweemaal multidisciplinair gerapporteerd door het NIFP, locatie PBC. Hieronder volgt een samenvatting van het recente laatste rapport.
Het hof heeft bij zijn oordeel ook de onderstaande reclasseringsrapportage in aanmerking genomen.
Op verzoek van de verdediging is nog een psychologisch onderzoek door E.H. Ameling, psycholoog, opgesteld. Het hof is van oordeel dat dit rapport geen toevoegde waarde heeft voor het onderzoek en zal dit rapport buiten beschouwing laten. Deze rapportage heeft het belang van het onderzoek niet gediend.
Rapportage NIFP (PBC) 6 november 2020
Uit het PBC-onderzoek komt - samengevat - het beeld naar voren van een man wiens persoonlijkheidsontwikkeling is gestagneerd. Betrokkene disfunctioneert al jaren op verschillende leefgebieden als woning, relatievorming en het ontwikkelen van een maatschappelijke carrière en voldoet daarmee aan de criteria van een persoonlijkheidsstoornis. Naast de persoonlijkheidsproblematiek is sprake van langdurig problematisch middelengebruik waarbij cannabis en cocaïne de hoofdrol spelen. Hoewel de middelenproblematiek vermoedelijk (deels) voortkomt uit betrokkenes persoonlijkheidsproblematiek, heeft de middelenproblematiek andersom ook een (verdere) negatieve invloed gehad op zijn persoonlijkheidsontwikkeling. Er is in die zin sprake van een interactie tussen het middelengebruik en de persoonlijkheidsontwikkeling.
Betrokkene is eenmaal eerder veroordeeld voor een geweldsdelict, maar heeft verder geen patroon van gewelddadige impulsdoorbraken laten zien.
Ondanks dat bij betrokkene sprake is van problemen in de emotieregulatie betekent dit bij hem dus niet dat hij structureel tot agressief of gewelddadig gedrag komt. Geconcludeerd kan worden dat fysieke agressie niet zijn primaire copingsreactie is in het geval van conflictsituaties. Onduidelijk blijft wat nu precies de aanleiding is geweest tot het ten laste gelegde, indien bewezen, en of er nog sprake zou kunnen zijn van culturele motieven, zoals eergerelateerd geweld. Wel zijn in de aanloop naar het ten laste gelegde een aantal elementen te herkennen die de pathologie van betrokkene raken. In het bijzonder het beroep dat is gedaan op de frustratietolerantie, het onvoldoende herkennen van eigen gevoelens van boosheid en het daardoor moeilijker kunnen reguleren van dergelijke emoties. De invloed van de conflictueuze relatie wordt echter dermate groot geacht dat niet meer te bepalen is wat de eventuele rol van betrokkenes pathologie hierbinnen is geweest en hoe bepalend deze rol eventueel is geweest. Met andere woorden blijft onduidelijk of het ten laste gelegde, indien bewezen, niet voornamelijk situatief is bepaald en dat de rol van de pathologie van betrokkene hieraan ondergeschikt is geweest. Daarbij komt dat de relatie met aangeefster zijn eerste langdurige relatie is geweest, waardoor ondergetekenden niet kunnen vaststellen in hoeverre er bij betrokkene sprake is van een eventueel patroon van geweld binnen relaties.
Rapporteurs geven aan dat, gelet op het hierboven vermelde, geconcludeerd moet worden dat ook onduidelijk blijft wat de invloed van de problematiek van betrokkene is op een eventueel recidiverisico. Ook hierin worden de sociaal-contextueuze factoren als groot gezien. Er is nog steeds sprake van een problematische relatie met aangeefster, waar betrokkene aan verbonden is door hun gezamenlijke kind. De klinische indruk op grond van alle bevindingen is dat met name in deze problematische relatie het risico op hernieuwd gewelddadig gedrag ligt. Ondergetekenden benadrukken dat het dus geen pathologisch bepaalde, geïndividualiseerde risico-inschatting betreft. Hierdoor is het moeilijk te voorspellen wanneer, hoe en vanuit welke drijfveren betrokkene tot agressie zal overgaan.
Rapporteurs menen dat de destructieve relatiedynamiek een grote factor in de aanloop tot het ten laste gelegde is geweest. Het is onduidelijk of en zo ja, in welke mate de eventuele rol van betrokkenes pathologie hierin is geweest.
Rapportage reclasseringsinstelling Antes 4 april 2019
Het hof heeft in aanmerking genomen het reclasseringsadvies van Antes, op 4 april 2019 opgemaakt na het eerste PBC-onderzoek door reclasseringswerker [naam] , Daaruit volgt dat verdachte heeft laten weten een straf te zullen accepteren, maar dat hij niet wil meewerken aan reclasseringsinterventies. De reclassering houdt evenwel rekening met de oplegging van een lange gevangenisstraf en tekent daarbij aan dat in de loop van die detentie wellicht faseringsmogelijkheden ontstaan in het kader waarvan nader onderzoek naar risicofactoren en geïndiceerde interventies plaats kan vinden. Zij adviseren om bij een veroordeling tot een gevangenisstraf een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) zoals bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, die toegepast kunnen worden na de gevangenisstraf. Oplegging van de GVM zou mogelijk maken om aan het einde van detentie aan de hand van een risicotaxatie na te gaan of interventies in drangkader noodzakelijk zijn. De interventies in drangkader kunnen indien geïndiceerd (onder meer) contact- en/of locatieverboden inhouden, waarvan de naleving kan worden gevolgd door elektronische controle en waarbij politie-opvolging kan worden ingezet, als de bescherming van een slachtoffer dit noodzakelijk maakt.
Overwegingen gerechtshof
Het hof maakt zich, vanwege de hierboven beschreven diagnostische overwegingen van het NIFP, maar ook gezien de indruk die verdachte ter zitting maakte op het hof, zorgen omtrent de persoon van verdachte en de kans op recidive gelet op de bestaande blijvende verhouding tussen verdachte en aangeefster als ouders van hun gezamenlijke kind. De klinische indruk op grond van alle bevindingen is dat met name in deze problematische relatie het risico op hernieuwd gewelddadig gedrag ligt.
Het hof acht het daarom noodzakelijk om de gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. Daarmee wordt de mogelijkheid gecreëerd om reeds in de detentiefase, maar ook na afloop van de langdurige gevangenisstraf een risicotaxatie van het dan aanwezige recidivegevaar te maken en verdachte in een drangkader onder toezicht te stellen indien dat in verband met alsdan bestaande risico's noodzakelijk is.
Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in art. 38z, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, is voldaan. Verdachte heeft zich immers schuldig gemaakt aan het misdrijf poging tot moord. Aan verdachte wordt ter zake van dit strafbare feit bovendien een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meer dan 4 jaren opgelegd.
Naar het oordeel van het hof is, gelet op het voorgaande, de oplegging van de maatregel in het belang van de bescherming van de algemene veiligheid van personen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 12.670,53 (bestaande uit € 4.670,53 materiële en € 8.000,- immateriële schade), waarvan als onderdeel van de materiele schade € 39,- aan reiskosten naar de rechtbank en het kantoor van mr. W. van Egmond is gevorderd, alles te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 9.631,53. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiële schade, overeenkomstig het oordeel van de rechtbank, kan worden toegewezen. De verdediging heeft zich ten aanzien van de materiële schade gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 21 augustus 2018 tot de dag van volledige betaling.
Ten aanzien van de immateriële schade is door de verdediging bepleit dat de gevorderde immateriële te hoog is. Het hof stelt voorop dat de hoogte van de immateriële schadevergoeding naar billijkheid moet worden vastgesteld, waarbij rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, in het bijzonder de aard en de ernst van de aantasting in persoon en de gevolgen daarvan voor de benadeelde. Het hof heeft daarbij ook gelet op uitspraken die door andere rechters zijn gedaan. Het hof stelt vast dat onbestreden is dat sprake is van ernstig letsel, een grote impact en derving van levensvreugde in meerdere opzichten. Het hof acht alles afwegende een bedrag van
€ 8.000,- billijk.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 39,- (reiskosten).
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij arrest van dit hof van 29 december 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, parketnummer 21-004794-17. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 38z, 45, 63 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
16 (zestien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt aan de verdachte op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking ex art. 38z Wetboek van Strafvordering.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 12.631,53 (twaalfduizend zeshonderdeenendertig euro en drieënvijftig cent) bestaande uit € 4.631,53 (vierduizend zeshonderdeenendertig euro en drieënvijftig cent) materiële schade en
€ 8.000,00 (achtduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 39,00 (negenendertig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 12.631,53 (twaalfduizend zeshonderdeenendertig euro en drieënvijftig cent) bestaande uit € 4.631,53 (vierduizend zeshonderdeenendertig euro en drieënvijftig cent) materiële schade en € 8.000,00 (achtduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 98 (achtennegentig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 21 augustus 2018.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 15 december 2017, parketnummer 21-004794-17, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. A.H. toe Laer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers, griffier,
en op 12 februari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.