ECLI:NL:GHARL:2021:1393

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 februari 2021
Publicatiedatum
15 februari 2021
Zaaknummer
200.280.789/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag over kinderen na geweldsincidenten en problematische communicatie tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezamenlijk gezag over twee minderjarige kinderen. De vader en moeder, die een LAT-relatie hadden, zijn sinds 2016 uit elkaar. De moeder heeft de kinderen in een safe-house geplaatst vanwege geweldsincidenten in haar omgeving, waarvan de vader mogelijk verantwoordelijk is. De jeugdbeschermer heeft de zaak overgedragen aan het Landelijk Expertiseteam jeugdbescherming (LET-jb) vanwege de onveilige situatie. De rechtbank Noord-Nederland had eerder bepaald dat de moeder alleen met het ouderlijk gezag over de kinderen belast zou worden, wat de vader in hoger beroep aanvecht. Het hof oordeelt dat de communicatie tussen de ouders problematisch is en dat er een onaanvaardbaar risico bestaat voor de kinderen. De vader heeft geen inzicht getoond in de impact van de incidenten op de moeder en de kinderen. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de vader af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.280.789/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 127319)
beschikking van 11 februari 2021
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. A. Atema te Groningen,
en
[verweerster],
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.C.N. Cats te Emmen.
Als informant is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen
kantoorhoudend te Assen,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen (hierna: de rechtbank), van 14 augustus 2019 en 8 april 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 8 april 2020 wordt ook ‘de bestreden beschikking’ genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 8 juli 2020;
- het verweerschrift;
- journaalberichten van 27 juli 2020 en 11 januari 2021 van mr. Atema, beide met
productie(s);
- een journaalbericht van 12 januari 2021 van mr. Cats met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 21 januari 2021 plaatsgevonden. De moeder en haar advocaat hebben via een Skypeverbinding deelgenomen aan de zitting. De vader is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens het Landelijk Expertiseteam jeugdbescherming-(LET-jb) van de GI is verschenen de heer [B] en namens de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad): mevrouw [C] .

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder hebben gedurende 4 jaren tot 2016 een LAT-relatie gehad. Uit hun relatie zijn geboren:
- [de minderjarige1] (roepnaam: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2013, en
- [de minderjarige2] (roepnaam [de minderjarige2] ), geboren [in] 2014,
samen te noemen: de kinderen.
De moeder had na de geboorte van de kinderen van rechtswege alleen het ouderlijk gezag. Sinds 8 mei 2014 oefenden de ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige1] en sinds 28 augustus 2015 over [de minderjarige2] .
3.2
De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.3
De kinderen staan sinds 24 januari 2018 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is steeds verlengd, voor zover het hof bekend, voor het laatst tot 24 januari 2021.
3.4
Blijkens het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 5 februari 2019 heeft de rechtbank op die datum verklaard aan de moeder vervangende toestemming te verlenen voor het verstrekken van een identiteitskaart aan [de minderjarige1] .
3.5
De rechtbank heeft, na twee tussenbeschikkingen, bij beschikking van 3 april 2019 het verzoek van de vader van 27 december 2017 tot het vaststellen van een zorg- en contactregeling afgewezen.
3.6
De GI heeft de vader op 5 juni 2019 een schriftelijke aanwijzing gegeven, waarbij is vermeld dat hij niet onaangekondigd op de school van de kinderen mag verschijnen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – bestreden beschikking heeft de rechtbank het gezag gewijzigd en bepaald dat de moeder alleen met het ouderlijk gezag is belast over de kinderen.
4.2
De vader is in hoger beroep gekomen van de beschikking van 8 april 2020. Zijn grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, het verzoek van de moeder af te wijzen.
4.3
De moeder voert verweer en zij verzoekt het hof de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in hoger beroep of dit af te wijzen, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De rechter kan op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als daarna de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt als:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
(artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) in combinatie met artikel 1:251a lid 1 BW).
5.2
De vader heeft eerst een aantal (ongenummerde) grieven opgeworpen tegen de beschikking, stellende dat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden en de beslissing tot stand is gekomen in strijd met de goede procesorde. Het hof overweegt dat in het hoger beroep voor zover de vader in eerste aanleg niet over alle stukken de beschikking had of volledig is voorgelicht over de voortgang van de procedure in eerste aanleg, de vader over alle stukken beschikt en zijn standpunt uitgebreid voor het voetlicht heeft kunnen brengen. Partijen zijn over en weer in de gelegenheid gesteld om te reageren op elkaars standpunt, op de informatie van de GI ter zitting en op wat de raad op de mondelinge behandeling heeft verklaard. Hoor en wederhoor heeft dan ook nu op genoegzame wijze plaatsgevonden en nu het mogelijke verzuim uit eerste aanleg is hersteld heeft de vader geen belang meer bij een nadere beoordeling van deze grieven.
5.3
Het hof is na eigen onderzoek – evenals de rechtbanken op dezelfde gronden – van oordeel dat het gezamenlijk gezag moet worden beëindigd en dat aan de moeder alleen het ouderlijk gezag toekomt. Het hof voegt hier het volgende aan toe. De communicatie tussen de ouders is al sinds hun uiteengaan problematisch en is de laatste jaren zelfs onmogelijk. Onder meer is dit een gevolg van allerlei geweldsincidenten bij de moeder en in haar omgeving. De vader ontkent elke betrokkenheid bij deze incidenten en tot nu toe is hij (met uitzondering van één incident dat de vader heeft erkend), niet te linken aan deze incidenten. Opmerkelijk is wel dat de voorvallen zijn gerelateerd aan de omgang en/of aan de kinderen. Zo is bij een (voormalige) onderwijzeres van de kinderen een ruit in gegooid en ook bij een jeugdbeschermer. Daarnaast is bij een vriendin van de moeder een steen door de ruit gegaan. Vanwege alle incidenten is het LET-jb ingezet, eerst met als taak om met de vader in gesprek te gaan. Vanaf oktober 2020 is de uitvoering van de ondertoezichtstelling volledig overgedragen naar het LET-jb, omdat de betrokken jeugdbeschermers angstig waren geworden. Het hof maakt uit de verklaringen van de GI en de raad op de zitting op dat de politie na de inval bij de vader ervan overtuigd is dat de veiligheid van de moeder en de kinderen in het geding is. Daarom zijn de moeder en de kinderen direct in een safe-house geplaatst. Dit heeft ertoe geleid dat de moeder opnieuw een traumabehandeling heeft gehad. De kinderen hadden een traumabehandeling afgerond, maar zijn opnieuw erg geschrokken. De vader heeft het hof op de zitting niet getoond dat hij inzicht heeft in wat alle incidenten hebben gedaan met het gevoel van veiligheid van de moeder en de kinderen. Tot dusverre heeft de vader, ondanks het advies van de raad bij de rechtbank, hiervoor geen hulpverlening ingeschakeld.
Het is voor het hof niet duidelijk of de vader ook daadwerkelijk verantwoordelijk is voor deze incidenten. Realiteit is echter wel dat de verhouding tussen de ouders volledig ontspoord is en dat er geen contact mogelijk is. De moeder verblijft al lange tijd met de kinderen in een safe-house en het einde hiervan is nog niet in zicht. Vooral nu de politie er ernstig rekening mee houdt dat de vader achter de geweldsincidenten zit en de moeder dus afschermt en geen van de betrokken hulpverleners een idee heeft hoe deze spiraal te doorbreken is. Het hof is dan ook, net als de rechtbank, van oordeel dat de gronden om het gezag te wijzigen aanwezig zijn en zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
Gezien voornoemde feitelijke situatie, waarbij elke vorm van communicatie en daarmee het uitoefenen van gezamenlijk gezag onmogelijk is, ziet het hof – anders dan de vader geen aanleiding om in dit hoger beroep een persoonlijkheidsonderzoek te laten verrichten, omdat dat niet tot de beslissing van de zaak kan leiden. Het hof ziet om diezelfde reden ook geen aanleiding voor een nader onderzoek door de raad en ook forensische mediation is in deze situatie niet aan de orde.

6.De slotsom

in het hoger beroep:
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 8 april 2020;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, I.M. Dölle en M.A.F. Veenstra, bijgestaan door mr. J.M.G. van Wijk als griffier, en is op 11 februari 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.