ECLI:NL:GHARL:2021:1526

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 februari 2021
Publicatiedatum
16 februari 2021
Zaaknummer
200.288.356/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de wisselbepaling in hoger beroep bij WWZ-procedure met onvoldoende procesrechtelijke kennis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een WWZ-procedure. De appellante, vertegenwoordigd door advocaat mr. L. Tastan-Bastimar, had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die op 9 oktober 2020 was gewezen. De procedure in hoger beroep werd op 15 januari 2021 aan het hof voorgelegd, maar de dagvaarding was zonder gronden ingediend, wat aanleiding gaf tot vragen over de ontvankelijkheid van het hoger beroep.

De rolraadsheer oordeelde dat het hoger beroep bij verzoekschrift met gronden had moeten worden ingesteld, in plaats van bij dagvaarding. De advocaat van appellante had onvoldoende kennis van het procesrecht, wat leidde tot de keuze voor de verkeerde procedurele route. Desondanks oordeelde het hof dat er onvoldoende bewijs was dat de dagvaardingsroute was gekozen om ongeoorloofd uitstel te verkrijgen. Het hof besloot daarom om toepassing te geven aan de wisselbepaling uit artikel 69 Rv, waardoor de procedure als verzoekschriftprocedure voortgezet kon worden.

Het hof heeft de op 19 januari 2021 ontvangen gronden van het hoger beroep als tijdig ingediend aangemerkt en het dossier doorgeleid naar de griffie voor verdere behandeling. De beslissing van het hof benadrukt het belang van kennis van procesrecht voor advocaten en de noodzaak om de juiste procedure te volgen, maar biedt ook ruimte voor herstel in gevallen van onduidelijkheid over de procedurele vereisten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.288.356/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 8704822)
arrest van 16 februari 2021
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [A] ,
appellante,
bij de kantonrechter : verweerster,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. L. Tastan-Bastimar, die kantoor houdt te Amsterdam,
tegen
Stichting Zorggroep Almere,
gevestigd te Almere,
geïntimeerde,
bij de kantonrechter: verzoekster
hierna:
Zorggroep,
advocaat: mr. E. Unger, die kantoor houdt te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 9 oktober 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 8 januari 2021;
- de rolbeschikking van 19 januari 2021;
- de akte van 26 januari 2021 namens [appellante] ;
- de antwoordakte van Zorggroep van 2 februari 2021.
Daarna heeft het hof arrest bepaald op het griffiedossier. Mr. Tastan-Bastimar heeft, zonder daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, nog een akte van uitlating in reactie op de akte van Zorggroep aan het hof toegezonden. Deze akte is niet toegelaten en blijft verder buiten beschouwing.

3.De ontvankelijkheid van het hoger beroep

3.1
[appellante] heeft bij appeldagvaarding (zonder gronden) hoger beroep ingesteld van de beschikking die de kantonrechter op 9 oktober 2020 in de tussen partijen gevoerde WWZ-procedure heeft gewezen. De zaak is namens [appellante] op 15 januari 2021 aangebracht bij het hof.
3.2
Bij rolbeschikking van 19 januari 2021 heeft de rolraadsheer geoordeeld dat het hoger beroep tegen de WWZ-beschikking bij verzoekschrift (met gronden) had moeten worden ingesteld.
3.3
Alvorens te beoordelen of toepassing gegeven kan worden aan de wisselbepaling uit artikel 69 Rv (in hoger beroep van toepassing door de schakelbepalingen van artikel 353 en 262 Rv) heeft de rolraadsheer [appellante] opgedragen op de rolzitting van 26 januari 2021 de gronden van het hoger beroep in te dienen en zich uit te laten over de vraag waarom haar advocaat voor de weg van de kale appeldagvaarding heeft gekozen in plaats van voor het beroepschrift, dit met het oog op de beoordeling of sprake is van een poging om oneigenlijk uitstel te verkrijgen van de verplichting om in hoger beroep gericht tegen een beschikking, de gronden van het beroep binnen de beroepstermijn in te dienen.
3.4
[appellante] heeft aan die verplichting voldaan. Op 19 januari 2021 zijn de beroepsgronden door het hof ontvangen. In haar akte van 26 januari 2021 schrijft
mr. Tastan-Bastimar dat zij uit een niet nader aangeduide pagina van rechtspraak.nl (de door haar aangekondigde bijlage ontbreekt bij de akte) heeft afgeleid dat, afgezien van bestuursrechtelijke procedures, uitsluitend in personen- en familiezaken het hoger beroep bij beroepschrift moet worden ingesteld en dat in alle arbeidszaken hoger beroep bij dagvaarding moet worden ingesteld.
3.5
Zorggroep heeft aangevoerd dat de appeldagvaarding vooral is ingegeven door de tijdnood waarin mr. Tastan-Bastimar verkeerde omdat [appellante] onvoldoende informatie aan haar advocaat aanleverde en dat van mr. Tastan-Bastimar meer had mogen verwacht dan dat zij alleen op rechtspraak.nl had gekeken, zoals het raadplegen van de wettekst en het navraag doen bij collega’s. Zorggroep bepleit dat geen toepassing wordt gegeven aan de wisselbepaling van artikel 69 Rv en dat [appellante] niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar hoger beroep.
3.6
Het hof oordeelt dat, ervan uitgaande dat mr. Tastan-Bastimar naar waarheid verklaart, er onvoldoende reden is om te oordelen dat de dagvaardingsroute uitsluitend is ingeslagen om daarmee ongeoorloofd uitstel te verkrijgen. De dagvaarding is op 4 januari 2020, dus niet op het allerlaatste moment, aan de deurwaarder verzonden. Wel heeft mr. Tastan-Bastimar er blijk van gegeven het procesrecht onvoldoende meester te zijn. De in hoger beroep verplichte procesvertegenwoordiging en het procesmonopolie van de advocatuur berust erop dat de goed ingevoerde procesvertegenwoordigers de formaliteiten van de procedure beheersen, zodat deze vlot kan verlopen. Van een advocaat mag verwacht worden dat deze meer doet dan alleen het raadplegen van een algemene site op het internet. Zorggroep heeft terecht aangevoerd dat mr. Tastan-Bastimar ook in de wet en in handboeken had moeten kijken. Van haar had ook mogen worden verwacht dat ze bekend was met de op de site www.rechtspraak.nl gepubliceerde procesreglementen. In het procesreglement verzoekschriftprocedures handels- en insolventiezaken gerechtshoven is in onderdeel 1.2.4 een heel hoofdstuk gewijd aan beroepschriften op grond van de WWZ. Het hof is van oordeel dat het gebrek aan noodzakelijke procesrechtelijke kennis bij mr. Tastan-Bastimar op dit punt echter niet ten nadele van [appellante] mag werken.
3.7
Gelet op het voorgaande zal het hof toepassing geven aan de wisselbepaling uit artikel 69 Rv en bepalen dat de procedure zal worden voortgezet als verzoekschriftenprocedure. Het hof zal de op 19 januari 2021 ontvangen gronden van het hoger beroep aanmerken als tijdig ingediend. Die gronden kunnen dus in de procedure worden toegelaten. Het hof zal het dossier doorgeleiden naar de griffie die de verzoekschriftenprocedures administreert. Zorggroep zal door die griffie op de gebruikelijke wijze in staat worden gesteld om een verweerschrift (al dan niet met incidenteel appel) in te dienen.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bepaalt dat de procedure verder volgens de regels van de verzoekschriftprocedure in hoger beroep zal worden voortgezet en merkt de op 19 januari 2021 ontvangen gronden van het hoger beroep aan als tijdig ingediend;
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, M.W. Zandbergen en J. Smit en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
16 februari 2021.