Uitspraak
[appellante],
Zorggroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een WWZ-procedure. De appellante, vertegenwoordigd door advocaat mr. L. Tastan-Bastimar, had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die op 9 oktober 2020 was gewezen. De procedure in hoger beroep werd op 15 januari 2021 aan het hof voorgelegd, maar de dagvaarding was zonder gronden ingediend, wat aanleiding gaf tot vragen over de ontvankelijkheid van het hoger beroep.
De rolraadsheer oordeelde dat het hoger beroep bij verzoekschrift met gronden had moeten worden ingesteld, in plaats van bij dagvaarding. De advocaat van appellante had onvoldoende kennis van het procesrecht, wat leidde tot de keuze voor de verkeerde procedurele route. Desondanks oordeelde het hof dat er onvoldoende bewijs was dat de dagvaardingsroute was gekozen om ongeoorloofd uitstel te verkrijgen. Het hof besloot daarom om toepassing te geven aan de wisselbepaling uit artikel 69 Rv, waardoor de procedure als verzoekschriftprocedure voortgezet kon worden.
Het hof heeft de op 19 januari 2021 ontvangen gronden van het hoger beroep als tijdig ingediend aangemerkt en het dossier doorgeleid naar de griffie voor verdere behandeling. De beslissing van het hof benadrukt het belang van kennis van procesrecht voor advocaten en de noodzaak om de juiste procedure te volgen, maar biedt ook ruimte voor herstel in gevallen van onduidelijkheid over de procedurele vereisten.