In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 februari 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 30 augustus 2019. De zaak betreft de waardevaststelling van de onroerende zaak gelegen aan [a-straat] 40 te [Z] voor het jaar 2017, vastgesteld door de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum op € 657.000. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en de daaropvolgende aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) van € 613,63. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep is gegaan.
Tijdens de zitting op 27 januari 2021, die via beeldbellen plaatsvond, heeft het Hof de argumenten van beide partijen gehoord. Belanghebbende betwistte de vastgestelde waarde en pleitte voor een lagere waarde van € 575.000. De heffingsambtenaar verdedigde de vastgestelde waarde van € 657.000 en voerde aan dat deze niet te hoog was vastgesteld, onderbouwd met een taxatiematrix en vergelijkingsobjecten. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de waarde niet te hoog was vastgesteld en dat de referentieobjecten voldoende vergelijkbaar waren.
Het Hof heeft ook de argumenten van belanghebbende over de onjuiste inhoud van de referentieobjecten en de datum van overdracht van de vergelijkingsobjecten verworpen. Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar rekening had gehouden met de staat van onderhoud van de onroerende zaak en dat de stellingen van belanghebbende onvoldoende onderbouwd waren. Uiteindelijk heeft het Hof het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd, zonder aanleiding te zien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.