ECLI:NL:GHARL:2021:1542

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 februari 2021
Publicatiedatum
17 februari 2021
Zaaknummer
21-002947-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijke geweldpleging met schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor openlijke geweldpleging en had tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 4 februari 2021 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken en een taakstraf van honderdtwintig uren had geëist. De verdachte had de schade aan de benadeelde partij inmiddels vergoed, waardoor de vordering tot schadevergoeding werd afgewezen.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 16 augustus 2018 openlijk geweld heeft gepleegd tegen een persoon, wat wettig en overtuigend bewezen is verklaard. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk. Het hof heeft dit vonnis vernietigd en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden opgelegd, met een proeftijd van drie jaren. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die aangaf volwassener te zijn geworden en hard aan zijn toekomst te werken.

De vordering van de benadeelde partij, die in eerste aanleg gedeeltelijk was toegewezen, werd in hoger beroep afgewezen omdat de schade inmiddels was vergoed. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften in acht genomen en de beslissing is genomen in het belang van normhandhaving en speciale preventie.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002947-19
Uitspraak d.d.: 18 februari 2021
Tegenspraak
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 17 mei 2019 met het parketnummer 18-169265-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
wonende te [woonadres] , [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 4 februari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof het vonnis van de politierechter zal bevestigen, met uitzondering van de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij.
Ten aanzien van de strafoplegging heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het gerechtshof zal opleggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes weken, met een proeftijd van twee jaren, alsmede een taakstaf voor de duur van honderdtwintig uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door zestig dagen hechtenis.
Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het gerechtshof zal beslissen zoals de politierechter heeft gedaan, met dien verstande dat de verdachte bevrijd is van zijn betalingsverplichting indien de schade reeds door hem is betaald.
Het gerechtshof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. H.M. Terpstra, ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de politierechter de verdachte ter zake van het delict openlijke geweldpleging veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De politierechter heeft voorts de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, tot het bedrag van € 731,14, vermeerderd met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en bepaling dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is. De politierechter heeft de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Het gerechtshof zal dat vonnis vernietigen omdat het gerechtshof tot een ander beslissing met betrekking tot de strafoplegging en de vordering van de benadeelde partij komt dan de politierechter. Het gerechtshof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 augustus 2018 te [plaats] openlijk, te weten, op de [adres] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon en/of een goed, te weten [benadeelde partij] , door deze meermalen, althans eenmaal:
- te slaan/ stompen tegen zijn gezicht en/of hoofd;
- te schoppen tegen het hoofd en/of het bovenlichaam.
Het gerechtshof heeft de in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in zijn verdedigingsbelang.

De bewezenverklaring

Op grond van wettige bewijsmiddelen acht het gerechtshof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 16 augustus 2018 te [plaats] openlijk, te weten op of aan de openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde partij] , door deze meermalen te slaan/stompen tegen zijn gezicht of hoofd.
Het gerechtshof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde strafbaar feit en de omstandigheden waaronder dit strafbaar feit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met betrekking tot de aard en de ernst van het bewezen verklaarde strafbaar feit heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat de verdachte en de medeverdachte door hun gewelddadige optreden een inbreuk hebben gemaakt op de lichamelijke integriteit van [benadeelde partij] en hem pijn, letsel en overlast hebben bezorgd; voorts hebben zij gevoelens van onveiligheid opgewekt bij het uitgaanspubliek dat hier ongewild getuige van is geweest. Daarnaast is dergelijk openlijk gewelddadig optreden in het algemeen - en in vereniging in het bijzonder - bedreigend en voedt het de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De verdachte heeft door zijn handelen hieraan bijgedragen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
 de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van
5 januari 2021, waaruit blijkt dat hij reeds eerder door een strafrechter is veroordeeld, onder meer ter zake van het plegen van openlijke geweldpleging en dat die veroordelingen onherroepelijk zijn. Dit pleit niet in zijn voordeel, nu deze eerdere bestraffing de verdachte er kennelijk niet van heeft weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan een geweldsdelict. Aan de andere kant is na augustus 2018 niet gebleken van enig nieuw contact van de verdachte met de politie of met justitie;
 de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken. Verdachte heeft aangegeven dat hij sindsdien volwassener is geworden, dat hij een baan heeft en hard werkt aan zijn toekomst.
Het gerechtshof zal daar in de strafoplegging sterk rekening mee houden, omdat het gerechtshof het van belang vindt dat de positieve lijn waarin de verdachte zijn leven vorm heeft gegeven niet zal worden doorkruist.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft het gerechtshof voorts aansluiting gezocht bij de straffen die gebruikelijk door dit gerechtshof in gevallen vergelijkbaar met deze zaak worden opgelegd.
De ernst van de door de verdachte gepleegde openlijke geweldpleging, bezien in combinatie met zijn strafrechtelijk verleden, rechtvaardigt in beginsel zonder meer de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden. Het gerechtshof zal een dergelijke straf nu niet meer opleggen. De sterk in positieve zin bestendigde persoonlijke situatie van de verdachte vormt daarvoor een contra-indicatie. Mede om te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst nogmaals schuldig zal maken aan een (soortgelijk) strafbaar feit, zal het gerechtshof aan verdachte wel een straf van die omvang maar dan geheel voorwaardelijk opleggen.
Gelet op al deze opgenomen omstandigheden onderling en in samenhang bezien is het gerechtshof vanuit een oogpunt van normhandhaving en speciale preventie van oordeel dat passend en geboden is de oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met een proeftijd van drie jaren.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van materiële schade ten bedrage van € 31,14, alsmede immateriële schade ten bedrage van € 1.010,-. Daarnaast is de wettelijke rente gevorderd.
De vordering is bij het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht deels toegewezen, tot een bedrag van € 731,14, vermeerderd met de wettelijke rente. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in het overige deel van de vordering tot schadevergoeding.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het gerechtshof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Ter terechtzitting in hoger beroep is vastgesteld dat de verdachte de schade heeft vergoed aan de benadeelde partij. De vordering van de benadeelde partij dient daarom te worden afgewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het gerechtshof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 141 van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften zijn toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] af.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. G.A. Versteeg en mr. A.H. toe Laer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 18 februari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.