ECLI:NL:GHARL:2021:1640

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 februari 2021
Publicatiedatum
22 februari 2021
Zaaknummer
200.217.791/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake contactherstel tussen vader en kind met betrekking tot ondertoezichtstelling

In deze tussenbeschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, uitgesproken op 16 februari 2021, wordt de voortgang van het contactherstel tussen de vader en zijn kind besproken. Het hof wijkt af van het advies van de Raad voor de Kinderbescherming om een NIFP-onderzoek te gelasten naar de moeder en haar mogelijkheden om contactherstel te ondersteunen. Het hof constateert voorzichtige positieve ontwikkelingen en besluit de zaak aan te houden om verdere ontwikkelingen af te wachten. De vader heeft zijn verzoek om ondertoezichtstelling van de minderjarige ingetrokken, omdat de Raad recentelijk een verzoek tot ondertoezichtstelling heeft ingediend bij de rechtbank Noord-Nederland. Het hof benadrukt het belang van contact tussen het kind en beide ouders voor de identiteitsontwikkeling van het kind. Het hof is van mening dat er op dit moment nog niet definitief kan worden beoordeeld hoe een omgangsregeling het beste kan worden vormgegeven, gezien de complexiteit van de situatie en de betrokken hulpverlening. De zaak wordt aangehouden voor zes maanden, waarbij partijen worden verzocht om informatie over de voortgang van het contactherstel en een voorstel voor een omgangsregeling aan te leveren. Het hof legt een voorlopige regeling vast waarbij de vrouw de man maandelijks per e-mail informeert over de ontwikkeling van de minderjarige. De beslissing houdt iedere verdere beslissing aan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.217.791/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 117263)
beschikking van 16 februari 2021
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. I. van Troost te Rotterdam,
en
[verweerster] ,
wonende te [B] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.A.C.H. Hana te Zwolle.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 16 juni 2020 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) van
16 juli 2020;
- een brief van de raad van 16 december 2020;
- een brief van de raad van 23 december 2020 met productie(s);
- een brief van de raad van 23 december 2020 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Hana van 11 januari 2021 met productie(s).
1.3
De mondelinge behandeling is op 18 januari 2021 voortgezet. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten, met dien verstande dat de vrouw via een beeldbelverbinding aan de mondelinge behandeling heeft deelgenomen. Namens de raad is de heer [C] verschenen.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Ter zitting van het hof heeft de man zijn aanvullende verzoek, ingediend bij akte van
6 februari 2020, om [de minderjarige] (verder te noemen: [de minderjarige] ), geboren [in] 2010, onder toezicht te stellen ingetrokken, omdat de raad recentelijk een verzoek tot ondertoezichtstelling heeft ingediend bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen. Dit verzoek behoeft dan ook geen verdere bespreking.
2.2
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de (tussen)beschikking van
16 juni 2020, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.3
In die beschikking heeft het hof de raad - kort gezegd - verzocht een nader onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden van (opbouw van het) contact tussen [de minderjarige] en de man. Daarbij is opgemerkt dat de raad, als hij daartoe aanleiding ziet, het onderzoek kan uitbreiden naar de vraag of een (kinderbeschermings)maatregel nodig is.
2.4
De raad heeft in zijn rapport van 22 december 2020 geadviseerd om een deskundigenonderzoek, uitgevoerd door bijvoorbeeld het NIFP, te gelasten, gericht op de persoonlijkheid en het functioneren van de vrouw, haar belastbaarheid (alsmede de vraag of sprake is van trauma’s en/of problematiek) en de invloed hiervan op contactherstel tussen [de minderjarige] en de man. De raad kan op dit moment geen definitief advies geven over een mogelijke omgangsregeling, omdat de raad gedurende het onderzoek onvoldoende zicht heeft gekregen op de situatie en mogelijkheden van de vrouw om [de minderjarige] te ondersteunen in het contact met de man. Volgens de raad is omgang op dit moment evenwel niet in het belang van [de minderjarige] . Er dient eerst (meer) ruimte gecreëerd te worden voor een rol van de man in het leven van [de minderjarige] , daarnaast dient zijn zelfstandigheid en onafhankelijkheid van zijn moeder te worden vergroot. Subsidiair, indien het hof geen nader deskundigenonderzoek gelast, adviseert de raad de beslissing over een omgangsregeling 12 maanden aan te houden, in afwachting van de resultaten van de door de raad gevraagde ondertoezichtstelling. De raad concludeert dat de gronden hiertoe aanwezig zijn omdat [de minderjarige] in zijn ontwikkeling wordt bedreigd gelet op de blijvende afhankelijkheidsrelatie met zijn moeder, het ontbreken van contact met zijn vader en het onvoldoende van de grond komen van noodzakelijke hulp.
2.5
Uit het dossier blijkt dat er geruime tijd sprake is van een ernstig conflict tussen de ouders ten aanzien van de positie die de man in het leven van [de minderjarige] zou kunnen vervullen. [de minderjarige] heeft de man inmiddels al ruim vier jaar niet gezien. Bij [de minderjarige] is sprake van een ernstige vorm van ASS. Hij heeft verschillende vormen van behandeling gehad, krijgt op dit moment thuisbegeleiding (20 uur) en volgt sinds twee jaar onderwijs bij een Ortho Pedagogisch Didactisch Centrum. Gebleken is dat hij zich de laatste tijd positief heeft ontwikkeld op het gebied van flexibiliteit, leerbaarheid en zelfstandigheid (hij slaapt inmiddels alleen en fietst zelfstandig van en naar school en familie). De man heeft intussen, met behulp van psycho educatie, inzicht gekregen in [de minderjarige] problematiek en geleerd om hem meer tijd en ruimte te geven. Hierdoor en naar aanleiding van de bevindingen in voormeld raadsrapport heeft de man ter zitting aangegeven te begrijpen dat voordat een omgangsregeling wordt opgestart, zoals aanvankelijk door hem is verzocht, een zorgvuldige voorbereiding/introductie dient plaats te vinden. Ter zitting is ook gebleken dat de vrouw hiertoe de eerste stappen heeft gezet. De vrouw wordt sinds enige tijd ondersteund door mevrouw [D] van [E] , bij het vergroten van haar draagkracht door haar eigen gevoelens en spanningen een plek te geven, het bespreekbaar maken van de positie van de man in het leven van [de minderjarige] en het verkleinen van [de minderjarige] afhankelijkheid van de vrouw.
[de minderjarige] lijkt inmiddels (iets) rustiger te reageren op ‘het onderwerp’ vader. De vrouw heeft daarnaast een intake gesprek gehad met [F] , gespecialiseerd in conversiestoornissen, en met [G] in verband met een behandeltraject voor [de minderjarige] , waarin ook de vrouw zal worden betrokken. De vrouw heeft ter zitting aangegeven dat het de bedoeling is dat de man een rol gaat spelen in het leven van [de minderjarige] , maar wel met inachtneming van het tempo van [de minderjarige] en zijn mogelijkheden.
2.6
Het hof stelt voorop dat een fundamenteel recht van ieder kind, met het oog op diens (identiteits)ontwikkeling, contact met en betrokkenheid van beide ouders is; weten wie je moeder en vader zijn. Het hof vindt het positief dat de vrouw het onderzoeken van de mogelijkheden van (fysiek) contact tussen [de minderjarige] en de man inmiddels lijkt te ondersteunen. Het hof is naar aanleiding van de conclusies van de raad en de nog prille ontwikkelingen en complexiteit van de situatie evenwel van oordeel dat op dit moment nog niet definitief kan worden beoordeeld hoe een omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de man het beste kan worden vormgegeven. Het hof ziet geen aanleiding om in dit stadium een deskundigenonderzoek te gelasten, zoals door de raad is geadviseerd, en/of partijen door te verwijzen naar [H] voor deelname aan een ouderschapstraject, zoals de man aanvullend heeft verzocht. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat op dit moment verschillende vormen van hulpverlening bij de vrouw en [de minderjarige] zijn betrokken (zie ro 2.5) en er voorzichtige stappen worden gezet in het tot stand brengen van contact tussen [de minderjarige] en de man. Dit wordt ook niet betwist. Het hof acht het van belang om de verdere ontwikkelingen hiervan af te wachten en hierover nader te worden geïnformeerd. Voorkomen moet worden dat dit proces wordt doorkruist door een nieuw onderzoek of traject. Daarbij acht het hof een dergelijk (extra) onderzoek/traject niet in het belang van [de minderjarige] en de vrouw gelet op hun belastbaarheid. Ten overvloede merkt het hof op dat het partijen ten alle tijden vrij staat zich (op een later moment) aan te melden voor een ouderschapstraject, om, in het belang van [de minderjarige] , de onderlinge communicatie te verbeteren en te werken aan een basis voor de uitvoering van een omgangsregeling.
Het hof zal de behandeling van de zaak aanhouden voor de duur van zes maanden, in afwachting van nadere informatie van partijen over de voortgang van het contactherstel. Het hof verzoekt partijen deze informatie, alsmede een reëel voorstel over hoe (de opbouw van) een omgangsregeling er uit kan komen te zien,
uiterlijk 16 augustus 2021aan het hof toe te zenden. Hierbij kan tevens aan de orde komen het herstel van dit contact door middel van begeleide omgang. De bij de vrouw betrokken hulpverlening kan een adviserende en begeleidende rol spelen in dit proces. Indien er (te zijner tijd) sprake is van een ondertoezichtstelling ontvangt het hof op dit punt ook graag de visie van de betreffende gecertificeerde instelling. Het hof zal de zaak vervolgens in beginsel op de stukken afdoen.
2.7
Gelet op het feit dat er al veel kostbare tijd in het nog jonge leven van [de minderjarige] is verstreken waarin hij zijn vader niet heeft gezien, overweegt het hof dat de aankomende maanden voortvarend dient te worden ingezet op de (her)introductie van de man in het leven van [de minderjarige] . Het spreekt daarbij voor zich dat het belang van [de minderjarige] een eerste overweging vormt. Het hof gaat er vanuit dat de vrouw, zoals zij ter zitting heeft aangegeven, met behulp van de huidige professionele begeleiding zal bekijken welke verdere stappen er gezet kunnen worden. Hierbij valt, naast het sturen van kaarten en foto’s, te denken aan bellen en videobellen, waarbij de man en [de minderjarige] over zichzelf kunnen vertellen en vragen aan elkaar kunnen stellen. Het hof acht het tegelijkertijd van belang dat de vrouw zich blijft inzetten om haar eigen weerbaarheid te vergroten ten aanzien van het contact tussen de man en [de minderjarige] en hem hierbij ondersteunt, stimuleert en de nodige ruimte geeft.
Informatie- en consultatieverplichting
2.8
Ter zitting is gebleken dat de vrouw de man in elk geval maandelijks per e-mail informeert (met foto), over de ontwikkeling van [de minderjarige] . Het hof vindt ook dit een positieve ontwikkeling en vertrouwt er op dat de vrouw dit zal blijven doen. Het hof zal deze regeling als voorlopige beslissing vastleggen en de (eind)beslissing op het verzoek van de man ten aanzien van de informatie- en consultatieregeling aanhouden in afwachting van de ontwikkelingen ten aanzien van de omgangsregeling.

3.De beslissing

Het hof, beschikkende in het hoger beroep:
alvorens verder te beslissen:
bepaalt voorlopig -totdat nader is beslist of partijen anders overeenkomen- dat de vrouw de man in elk geval maandelijks per e-mail informeert (met foto), over de ontwikkeling van [de minderjarige] ;
draagt partijen op om het hof via hun advocaten
uiterlijk op 16 augustus 2021schriftelijk te informeren over de recente ontwikkelingen ten aanzien van het contactherstel, met daarbij een voorstel over een mogelijke (opbouw van een) omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] , onder toezending van een afschrift ervan aan de raad;
bepaalt dat deze zaak daarna in beginsel op de stukken zal worden afgedaan, tenzij het hof aanleiding ziet anders te beslissen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, I.M. Dölle en S. Rezel, bijgestaan door mr. E. Klijn als griffier, en is op 16 februari 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.