Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[appellant1] ,
[appellante2],
1.[geïntimeerde1] ,
[geïntimeerde2],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant], die in maart 2017 een woning heeft gekocht van [geïntimeerde]. Na de overdracht in mei 2017 heeft [appellant] klachten geuit over de vloerverwarming in de woning, met name in de keuken. In juli 2017 heeft hij geklaagd over de werking van de vloerverwarming, wat leidde tot de vervanging van de siergrindvloer en de vloerverwarming in de begane grond eind 2018. [Appellant] vordert schadevergoeding van € 19.196,32 van [geïntimeerde] voor de kosten van deze vervangingen.
De kantonrechter heeft in eerste aanleg geoordeeld dat de problemen met de vloerverwarming niet zodanig waren dat ze het normaal gebruik van de woning in de weg stonden. Wel vond de kantonrechter dat [geïntimeerde] [appellant] onvoldoende had geïnformeerd over de aard van het defect. De vordering van [appellant] werd toegewezen tot een bedrag van € 5.894,41, omdat de kantonrechter de vervangingskosten had gedeeld door drie, aangezien alleen de schade met betrekking tot de keuken voor vergoeding in aanmerking kwam.
In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld. Het hof concludeert dat [appellant] niet voldoende heeft aangetoond dat de gebreken aan de vloerverwarming het woongenot wezenlijk aantasten. Het hof oordeelt dat de gebreken niet aan normaal gebruik in de weg staan en dat [appellant] niet mocht verwachten dat de vloerverwarming beter zou functioneren dan noodzakelijk voor normaal gebruik. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vorderingen van [appellant] af. [Appellant] wordt veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.