ECLI:NL:GHARL:2021:1702

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
23 februari 2021
Zaaknummer
200.270.332
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over non-conformiteit bij de verkoop van een woning met gebrekkige vloerverwarming

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant], die in maart 2017 een woning heeft gekocht van [geïntimeerde]. Na de overdracht in mei 2017 heeft [appellant] klachten geuit over de vloerverwarming in de woning, met name in de keuken. In juli 2017 heeft hij geklaagd over de werking van de vloerverwarming, wat leidde tot de vervanging van de siergrindvloer en de vloerverwarming in de begane grond eind 2018. [Appellant] vordert schadevergoeding van € 19.196,32 van [geïntimeerde] voor de kosten van deze vervangingen.

De kantonrechter heeft in eerste aanleg geoordeeld dat de problemen met de vloerverwarming niet zodanig waren dat ze het normaal gebruik van de woning in de weg stonden. Wel vond de kantonrechter dat [geïntimeerde] [appellant] onvoldoende had geïnformeerd over de aard van het defect. De vordering van [appellant] werd toegewezen tot een bedrag van € 5.894,41, omdat de kantonrechter de vervangingskosten had gedeeld door drie, aangezien alleen de schade met betrekking tot de keuken voor vergoeding in aanmerking kwam.

In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld. Het hof concludeert dat [appellant] niet voldoende heeft aangetoond dat de gebreken aan de vloerverwarming het woongenot wezenlijk aantasten. Het hof oordeelt dat de gebreken niet aan normaal gebruik in de weg staan en dat [appellant] niet mocht verwachten dat de vloerverwarming beter zou functioneren dan noodzakelijk voor normaal gebruik. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vorderingen van [appellant] af. [Appellant] wordt veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.270.332
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 7426048)
arrest van 23 februari 2021
in de zaak van

1.[appellant1] ,

wonende te [A] ,
2.
[appellante2],
wonende te [A] ,
appellanten in het principaal hoger beroep,
geïntimeerden in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eisers,
hierna: [appellant] (in mannelijk enkelvoud),
advocaat: mr. R. Ruiter,
tegen:

1.[geïntimeerde1] ,

wonende te [B] ,
2.
[geïntimeerde2],
wonende te [A] ,
geïntimeerden in het principaal hoger beroep,
appellanten in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna: [geïntimeerde] (in mannelijk enkelvoud),
advocaat: mr. A.H. Arts.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 29 september 2020 hier over. In dat arrest is een enkelvoudige mondelinge behandeling bepaald die op 17 december 2020 heeft plaatsgevonden. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Beide partijen hebben op de zitting spreekaantekeningen voorgedragen. Voorafgaand aan de zitting had [appellant] productie 36 en een akte inhoudende wijziging van eis opgestuurd en [geïntimeerde] productie 11. Die horen ook bij de processtukken. Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De beoordeling van het hoger beroep van [appellant] en van [geïntimeerde]

Samenvatting en beslissing
2.1
[appellant] heeft in maart 2017 de (in 2009 gebouwde) woning van [geïntimeerde] gekocht. De woning is in mei 2017 overgedragen. In juli 2017 heeft [appellant] geklaagd over de vloerverwarming op de begane grond. Eind 2018 heeft [appellant] de siergrindvloer en de vloerverwarming op de begane grond eruit laten halen, een nieuwe vloerverwarming laten aanleggen en een nieuwe vloer (een gietvloer) laten leggen. Hij wil dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot vergoeding van zijn schade, die hij in hoger beroep begroot op € 19.196,32.
2.2
De kantonrechter vond niet duidelijk dat de problemen met de vloerverwarming normaal gebruik van de woning in de weg stonden. Zij vond wel dat [geïntimeerde] [appellant] uitvoeriger had moeten inlichten over de oorzaak en de aard van het defect. Volgens haar mocht [appellant] ervan uitgaan dat de vloerverwarming in de keuken minder instabiel was dan in werkelijkheid het geval was. De kantonrechter heeft vervolgens de vordering van [appellant] toegewezen tot een bedrag van € 5.894,41; zij heeft de door haar aangenomen vervangingskosten gedeeld door drie omdat [appellant] ervoor heeft gekozen om de hele vloer(verwarming) van de begane grond te vervangen, terwijl alleen de schade met betrekking tot de keuken voor vergoeding in aanmerking kwam.
2.3
Beide partijen komen daartegen in hoger beroep. [appellant] wil dat alsnog de kosten van vervanging van de gehele vloer(verwarming) op de begane grond worden toegewezen en [geïntimeerde] wil dat de vordering geheel wordt afgewezen.
Het hof vindt niet dat [appellant] recht heeft op schadevergoeding en wijst zijn vordering alsnog helemaal af. Hieronder wordt uitgelegd waarom het hof tot dat oordeel komt.
Het juridisch beoordelingskader
2.4
Partijen klagen niet over het beoordelingskader dat de kantonrechter heeft geschetst in 4.7 van het vonnis van 14 augustus 2019. Ook het hof gaat daar (dus) van uit. Kort gezegd betekent dit dat op grond van artikel 6.1 en 6.3 van de koopovereenkomst alleen gebreken die in de weg staan aan het normaal gebruik als woonhuis voor rekening van de verkoper komen. Andere gebreken komen voor risico van de koper, tenzij de koper op grond van mededelingen van de verkoper meer mocht verwachten dan wat naar objectieve maatstaven voor normaal gebruik als woonhuis nodig is.
Het gebrek staat niet aan normaal gebruik in de weg
2.5
Allereerst komt dus de vraag aan de orde of de problemen met de vloerverwarming aan normaal gebruik van de woning in de weg staan. Daarvoor is van belang of het gebrek het woongenot wezenlijk aantast.
2.6
[appellant] heeft onvoldoende aangevoerd om deze vraag positief te kunnen beantwoorden. Hij voert in dat kader alleen aan dat de vloerverwarming op de begane grond de enige warmtebron beneden was en dat de thermostaat op 25 à 26 ºC moest worden gezet, waarna het nog niet behaaglijk was, maar hij heeft niet gezegd, laat staan aangetoond, wat de maximaal haalbare temperatuur beneden was of dat hij buitenproportionele stookkosten had. [appellant] had hier vanwege de betwisting door [geïntimeerde] meer inzicht in moeten geven. [geïntimeerde] heeft er namelijk op gewezen dat alle ruimtes beneden in open verbinding met elkaar stonden en dat er van de zeven verwarmingselementen op de begane grond slechts één (het element in de keuken) was uitgevallen. Ter zitting in hoger beroep heeft [appellant] erkend dat de overige elementen bleven werken. Verder heeft [geïntimeerde] betwist dat de woning (voorafgaand aan de reparatie door Alma Techniek in februari 2017) koud aanvoelde en heeft hij aangevoerd dat hij van [C] , degene die de vloerverwarming heeft aangelegd, begrepen had dat sprake was van overcapaciteit van de verwarmingselementen (waardoor de elementen onder de woon- en eetkamer het warmteverlies in de keuken (deels) konden opvangen).
Bovendien heeft [appellant] ook niet duidelijk gemaakt wanneer het probleem zich na de aankoop voor het eerst heeft voorgedaan. Ter zitting in hoger beroep is duidelijk geworden dat hij bij de bezichtiging en na levering van de woning geen probleem met de vloerverwarming heeft geconstateerd. Doordat [appellant] voor een advies over het leggen van een nieuwe vloer Alma Techniek inschakelde, die hem vertelde dat hij de vloerverwarming in de keuken kort voor de bezichtiging had gerepareerd, kwam hij bij toeval achter een mogelijk probleem. Wanneer en op welke wijze het probleem zich opnieuw heeft voorgedaan en welke onderdelen van de vloerverwarming het (om welke reden) toen niet deden, heeft [appellant] niet concreet toegelicht. In ieder geval heeft [appellant] niet gesteld dat zich op enig moment ook een probleem heeft voorgedaan met de verwarming onder de woon- of eetkamer. Hij heeft ook de stelling van [geïntimeerde] niet betwist dat de storing in de eetkamer zich alleen in 2009 heeft voorgedaan en dat de verwarmingselementen onder de woon- en eetkamer nadien probleemloos hebben gefunctioneerd.
Ervan uitgaande dat zich op enig moment na de overdracht van het huis weer een storing in de keuken heeft voorgedaan waardoor de verwarming daar niet goed functioneerde, heeft [appellant] zijn stelling dat het woongenot daardoor wezenlijk werd aangetast al met al onvoldoende onderbouwd. Ook heeft hij niet (voldoende gemotiveerd) gesteld dat zeker was dat zich op enig moment nog een probleem in de eetkamer en/of woonkamer zou voordoen, op grond waarvan kan worden aangenomen dat het normaal gebruik in de toekomst onmogelijk zou worden.
Uit mededelingen van [geïntimeerde] mocht niet meer worden verwacht dan wat voor normaal gebruik nodig was
2.7
Vaststaat dat in de vragenlijst bij de koopovereenkomst [geïntimeerde] melding heeft gemaakt van eerdere reparaties aan de vloerverwarming (in de keuken en de overloop woonkamer/eetkamer), dat deze reparaties door verkleuringen in de siergrindvloer ook zichtbaar waren, net als de scheur in de vloer die de oorzaak vormde van de storingen die zich in de keuken hebben voorgedaan. Deze reparatieplekken zijn ook ter sprake gekomen bij de bezichtiging. Daarbij is gezegd dat de problemen zijn verholpen en dat de verwarming goed werkt.
2.8
Volgens [appellant] hebben deze mededelingen van [geïntimeerde] bij hem het gerechtvaardigde vertrouwen gewekt dat [appellant] in de nabije toekomst geen reparaties hoefde te verwachten. Het hof ziet in de mededeling dat de verwarming nu goed werkt echter geen garantie voor de toekomst. Dat van de verwarming meer mocht worden verwacht dan wat minimaal nodig was voor een normaal gebruik als woonhuis, kan op basis hiervan dan ook niet worden aangenomen.
2.9
[appellant] heeft verder aangevoerd dat [geïntimeerde] er nog voor de verkoop van de woning door Alma Techniek op is gewezen dat de verwarmingsdraden over de hele lengte van de keuken en in de overgang van de woonkamer naar de eetkamer beschadigd waren omdat ze uit elkaar getrokken werden door werking van de betonnen ondervloer, maar dat [geïntimeerde] er desondanks voor heeft gekozen om alleen de twee draden in de keuken, die het volledig begeven hadden, te vervangen. [appellant] heeft hiertoe een beëdigde verklaring van [D] (Alma Techniek) overgelegd. [geïntimeerde] betwist dit gesprek met [D] gevoerd te hebben. Volgens hem heeft hij [D] alleen binnengelaten; bovendien was [D] ingeschakeld door [C] , die de betaling van [D] ook voor zijn rekening nam.
Het hof merkt op dat Alma Techniek naar aanleiding van de reparatie in februari 2017 een factuur aan [C] heeft gestuurd voor € 453,75. Daarin staat dat twee draden in de keuken gerepareerd zijn en dat de klant een derde schadeplek niet wilde repareren. Aansluitend heeft Alma Techniek (op 19 februari 2017) een offerte aan [geïntimeerde] gestuurd voor reparatie van de vloerverwarming in de keuken, waarin staat dat hij voor € 1.772,65 incl. BTW de vloer zou kunnen openhakken, overbruggingen zou kunnen maken, zodat de beschadigingen en hotspots zijn verdwenen en er een minimale werking kan optreden. In deze factuur en offerte wordt alleen gesproken over (mogelijke problemen in) de keuken. Door daarnaar te verwijzen (en tevens te wijzen op het feit dat de opdracht aan Alma Techniek en de betaling van Alma Techniek van [C] uitgingen) heeft [geïntimeerde] zijn betwisting dat hij heeft geweten dat het slechts een kwestie van tijd was voordat andere verwarmingsdraden, ook die onder de woon- en eetkamer, zouden uitvallen, goed gemotiveerd. Alma Techniek heeft daar te weinig tegenover gesteld.
Weliswaar kan uit (het niet opvolgen van) de offerte van 19 februari 2017 worden afgeleid dat [geïntimeerde] er destijds voor heeft gekozen om alleen het acute probleem te laten verhelpen en niet te opteren voor een mogelijk duurzamere optie, voor het geval de vloer nog niet ‘uitgewerkt’ zou blijken, maar dit leidt nog niet tot de conclusie dat [appellant] op basis van mededelingen van [geïntimeerde] een langdurig werkende vloerverwarming mocht verwachten.
2.1
Het hof merkt in dit kader nog op dat [appellant] zijn stellingen over schending van de mededelingsplicht, overeenkomstig het in 2.4 geschetste kader, koppelt aan het normale gebruik als woonhuis. Omdat ervan moet worden uitgegaan (zie hiervoor) dat het optreden van een storing in de verwarming van de keuken niet leidt tot een wezenlijke aantasting van het woongenot, en eerdere storingen gemakkelijk en voor weinig kosten konden worden opgelost, kan niet worden geconcludeerd dat [geïntimeerde] had moeten meedelen dat Alma Techniek een offerte had uitgebracht voor nader werk, waarvan hij geen gebruik had gemaakt.
Had [appellant] alle risico’s met betrekking tot de vloerverwarming willen uitsluiten, dan had hij [geïntimeerde] om een garantie kunnen vragen dan wel een bouwkundig onderzoek kunnen laten doen. Beide heeft hij nagelaten.
Geen bewijslevering
2.11
Omdat [appellant] geen voldoende concrete feiten heeft gesteld die, als ze zouden worden bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden, komt het hof niet toe aan het door hem gedane bewijsaanbod.
Slotsom
2.12
Het voorgaande brengt met zich dat geen non-conformiteit en ook geen dwaling (op grond van schending van de mededelingsplicht) kan worden aangenomen. De vordering tot (partiële) ontbinding op grond van non-conformiteit kan dus ook niet worden toegewezen.
Dit alles leidt tot de slotsom dat het hoger beroep van [appellant] faalt en dat van [geïntimeerde] slaagt. Het vonnis van de kantonrechter zal worden vernietigd en de vorderingen van [appellant] zullen alsnog worden afgewezen.
2.13
[appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij de proceskosten van beide instanties moeten dragen.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op:
- salaris advocaat € 1.390 (2 punten x tarief III)
De kosten voor de procedure in (principaal en incidenteel) hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 741
- salaris advocaat € 2.228 (2 punten x tarief II).
2.14
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten toewijzen zoals hierna vermeld.

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Utrecht (rechtbank Midden-Nederland) van 14 augustus 2019 en doet opnieuw recht;
wijst de vorderingen van [appellant] alsnog af;
veroordeelt [appellant] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 1.390 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 741 voor griffierecht en op € 2.228 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.J. de Kerpel-van de Poel, C.J.H.G. Bronzwaer en
S.M. Kingma en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2021.