ECLI:NL:GHARL:2021:1844

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
Wahv 200.253.228
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Wijma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoorplicht en schending van hoorplicht in bestuursrechtelijke sanctieprocedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De betrokkene, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde F.R. Eggink, had hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag, die op 4 december 2018 een beroep van de betrokkene ongegrond had verklaard. De betrokkene was sanctie opgelegd voor het overschrijden van de maximumsnelheid op autosnelwegen met 21 km/h, vastgesteld op 19 juli 2017 op de A12 in 's-Gravenhage.

De gemachtigde had verzocht om in persoon te worden gehoord, maar meldde zich verhinderd voor de voorgestelde data. De officier van justitie besloot daarop af te zien van een hoorzitting, wat door het hof werd aangemerkt als een schending van de hoorplicht. Het hof oordeelde dat de kantonrechter ten onrechte had geoordeeld dat de officier van justitie de gemachtigde voldoende gelegenheid had geboden om te worden gehoord. Het hof vernietigde de beslissing van de kantonrechter en verklaarde het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond.

De betrokkene had betwist dat er sprake was van een betrouwbare snelheidsmeting en voerde aan dat hij op cruisecontrol reed. Het hof oordeelde echter dat de meting betrouwbaar was en dat de bebording ter plaatse in orde was. Het beroep tegen de inleidende beschikking werd ongegrond verklaard en het verzoek om proceskostenvergoeding werd afgewezen. Het hof benadrukte het belang van de hoorplicht in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak om de betrokkene de gelegenheid te geven om zijn standpunt te verduidelijken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.253.228/01
CJIB-nummer
: 209335987
Uitspraak d.d.
: 25 februari 2021
Arrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag van 4 december 2018, betreffende

[de betrokkene] (hierna: de betrokkene),

wonende te [A] .
De gemachtigde van de betrokkene is F.R. Eggink, kantoorhoudende te Almelo.

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is afgewezen door de kantonrechter.

Het verloop van de procedure

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft wel aanvullende stukken overgelegd. Deze zijn (in kopie) gestuurd naar de gemachtigde van de betrokkene, waarbij de gemachtigde de gelegenheid heeft gekregen daarop te reageren. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

De beoordeling

1. De gemachtigde van de betrokkene voert in hoger beroep onder meer aan dat de kantonrechter de beslissing van de officier van justitie had moeten vernietigen, omdat ten onrechte is afgezien van een hoorzitting. De gemachtigde heeft - kort gezegd - verzocht in persoon te worden gehoord en heeft niet aangegeven dat hij slechts op het 084-nummer bereikbaar is.
2. Uit het dossier blijkt het volgende. De gemachtigde heeft op 2 augustus 2017 beroep ingesteld tegen de inleidende beschikking. Bij brief van 28 augustus 2017 is de gemachtigde uitgenodigd
voor een fysieke dan wel telefonische hoorzitting op 7 november 2017 in deze zaak. Bij schrijven van 26 oktober 2017 heeft de gemachtigde aangegeven dat hij op voormelde datum niet kan
worden gehoord en tevens te kennen gegeven dat hij in persoon wenst te worden gehoord. In een brief van 8 november 2017 is de gemachtigde opnieuw uitgenodigd voor een fysieke dan wel telefonische hoorzitting op 19 december 2017. De gemachtigde heeft hierop in reactie bij brief van 23 november aangegeven dat hij niet in staat is op die datum te worden gehoord.
3. De officier van justitie heeft het beroep bij beslissing van 4 december 2017 ongegrond verklaard. In de beslissing wordt - kort samengevat - gesteld dat van het horen is afgezien, omdat
de gemachtigde geen gebruik heeft gemaakt van de hem geboden mogelijkheden om op
7 november 2017 en 19 december 2017 in persoon te worden gehoord en de gemachtigde heeft aangegeven dat hij voor het horen alleen via het door hem opgegeven “betaalnummer” bereikbaar is.
4. Het hof is van oordeel dat in de motivering van de beslissing van de officier van justitie ten onrechte wordt gesteld dat de gemachtigde het onmogelijk maakt om hem te horen omdat hij niet is ingegaan op de mogelijkheden om fysiek te worden gehoord en voor een telefonisch verhoor slechts via een betaalnummer bereikbaar is. De gemachtigde heeft in dit geval naar aanleiding van de uitnodiging van de officier van justitie om op 7 november 2017 fysiek dan wel mondeling te worden gehoord expliciet om een fysieke hoorzitting verzocht. Dit brengt, gelet op artikel 7:19, derde lid,
van de Algemene wet bestuursrecht, mee dat telefonisch horen niet tot de mogelijkheden behoort. Hierop is gemachtigde - voor zover hier van belang - uitgenodigd voor een fysieke hoorzitting op
19 december 2017. Uit het feit dat de officier van justitie op 4 december 2017 heeft beslist leidt het hof af dat deze fysieke hoorzitting geen doorgang heeft gevonden. Gelet hierop is de gemachtigde niet in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. Aldus is de hoorplicht geschonden. Het kennelijke oordeel van de kantonrechter dat de officier van justitie de gemachtigde onder de
hiervoor geschetste omstandigheden voldoende in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord is onjuist. Een afweging in dat verband kan pas aan de orde komen als de hoorzitting van
19 december 2017 doorgang had gevonden.
5. Gelet op het voorgaande zal het hof de beslissingen van de kantonrechter en - met gegrondverklaring van het beroep daartegen - de officier van justitie vernietigen. De overige bezwaren tegen die beslissingen zal het hof daarom buiten beschouwing laten. Het hof zal
vervolgens het beroep tegen de inleidende beschikking beoordelen.
6. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 176,- voor: “overschrijding maximum snelheid op autosnelwegen, met 21 km/h”. Deze gedraging zou zijn verricht op 19 juli 2017 om 09:00 uur op de A12 rechts (trajectcontrole) in
’s-Gravenhage met het voertuig met het kenteken [00-YY-XX] .
7. De gemachtigde van de betrokkene bestrijdt dat er sprake is geweest van een betrouwbare meting. De betrokkene heeft op zijn cruisecontrol gereden en reed niet te hard. Er moet een fout in de apparatuur zitten. Daarnaast betekenen de omstandigheid dat de betrokkene op de cruisecontrol reed en hij daarom niet te hard kan hebben gereden dat in dit geval niet van de gegevens in het zaakoverzicht kan worden uitgegaan. De daarin opgenomen verklaring van de ambtenaar is bovendien niet op ambtseed opgemaakt, terwijl deze ook niet door de ambtenaar is ondertekend. Tot slot betwijfelt de betrokkene of ter plaatse de borden met daarop de geldende maximum snelheid wel juist zijn geplaatst, aldus de gemachtigde.
8. Een daartoe aangewezen ambtenaar kan op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wahv
een administratieve sanctie opleggen voor een gedraging die door deze ambtenaar zelf of op geautomatiseerde wijze is vastgesteld. Dat de gedraging is verricht, moet voldoende blijken uit
de beschikbare gegevens. Een ambtsedige verklaring is daarvoor niet vereist. Of van de juistheid
van de beschikbare gegevens kan worden uitgegaan, is ervan afhankelijk of de betrokkene argumenten heeft aangevoerd die leiden tot twijfel aan de juistheid van (delen van) die gegevens dan wel het dossier daar aanleiding toe geeft.
9. De gegevens waarop de ambtenaar zich bij de oplegging van de sanctie heeft gebaseerd, zijn opgenomen in het zaakoverzicht. Dit zaakoverzicht bevat de informatie die in de inleidende beschikking is vermeld en daarnaast onder meer - kort samengevat - dat is gemeten dat met
het voertuig van de betrokkene een (gecorrigeerde) snelheid van 121 km per uur is gereden, terwijl 100 km per uur was toegestaan. Dit is vastgesteld met behulp van een voor de meting geteste, geijkte en op voorgeschreven wijze gebruikte trajectsnelheidsmeter op basis van de factoren tijd en afstand. Verder bevat het dossier foto’s van de gedraging, waarop voornoemd voertuig te zien is. De gegevens bij de foto komen overeen met de gegevens in het zaakoverzicht.
10. Voor zover de gemachtigde namens de betrokkene twijfel heeft geuit omtrent de aanwezigheid van deugdelijke bebording ten tijde van het vaststellen van de gedraging ter hoogte van hectometerpaal 5.6, stelt het hof vast dat de door de advocaat-generaal in hoger beroep overgelegde schouwrapporten inhouden dat op 15 juli 2017 en 30 juli 2017 op de A12 rechts, bij hectometerpaal 3.3 zowel aan de linkerzijde als aan de rechterzijde van de uit drie rijstroken bestaande rijbaan een bord A1 "100" is geplaatst.
11. Op grond van het voorgaande ziet het hof in hetgeen de gemachtigde heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de snelheidsmeting en de plaatsing van de juiste bebording. Het hof is van oordeel dat op grond van de gegevens in het zaakoverzicht in samenhang met de hiervoor vermelde schouwrapporten kan worden vastgesteld dat met het voertuig van de betrokkene op voormelde datum, tijd en plaats met een gecorrigeerde snelheid van 121 km per uur is gereden, terwijl gebruik is gemaakt van een geijkte trajectsnelheidsmeter en de bebording ter plaatse in orde was. Gelet hierop zal het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond worden verklaard.
12. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, zal het verzoek om een proceskostenvergoeding worden afgewezen (vgl. het arrest van het hof van 28 april 2020, vindplaats op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2020:3336).

De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en vernietigt die beslissing;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond;
wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Pullens als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.