ECLI:NL:GHARL:2021:187

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 januari 2021
Publicatiedatum
11 januari 2021
Zaaknummer
200.243.959
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door lekkages in winkelruimte

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van Lidl Nederland GmbH voor schade die [betrokkene1] heeft geleden door lekkages in zijn winkelruimte, die hij huurt in [woonplaats1]. De lekkages vonden plaats in 2016, en [betrokkene1] heeft in totaal € 117.000,- aan schadevergoeding ontvangen, maar stelt dat zijn schade hoger is. De rechtbank heeft Lidl aansprakelijk gesteld voor vijf van de zes lekkages, maar [betrokkene1] heeft niet kunnen aantonen dat zijn schade hoger is dan het al uitgekeerde bedrag. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat [betrokkene1] niet voldoende bewijs heeft geleverd voor een hogere schadevergoeding. Het hof wijst ook op de noodzaak voor [betrokkene1] om zijn schade beter te onderbouwen, vooral gezien de rapporten van deskundigen die lagere schadebedragen vaststelden. De grieven van [betrokkene1] worden verworpen, en hij wordt in de kosten van het hoger beroep veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.243.959
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, civiel recht, locatie Utrecht, 432144)
arrest van 12 januari 2021
in de zaak van
[appellant],
h.o.d.n. [naam1] ,
t.h.o.d.n. [naam2] ,
wonende te [woonplaats1] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [betrokkene1] ,
advocaat: mr. G.R.M. van den Assum,
tegen:
de vennootschap naar buitenlands recht
LIDL Nederland GmbH,
gevestigd te Neckarsulm (Duitsland),
kantoorhoudend te Huizen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: Lidl,
advocaat: mr. P. van den Broek.

1.De samenvatting van de zaak

[betrokkene1] huurt een winkelruimte in [woonplaats1] waarin hij een golfwinkel exploiteert. De winkelruimte bevindt zich gedeeltelijk naast en gedeeltelijk onder een andere winkelruimte. Deze andere winkelruimte werd in de periode waar het in deze zaak over gaat gehuurd door Lidl. In 2016 heeft [betrokkene1] schade geleden als gevolg van zes verschillende lekkages in zijn winkelruimte. [betrokkene1] vindt dat Lidl daarvoor aansprakelijk is. [betrokkene1] heeft voor de schades een bedrag van in totaal € 117.000,- ontvangen. Hij vindt dat hij meer schade heeft geleden en hij wil dat Lidl dit vergoedt. De rechtbank heeft beslist dat Lidl aansprakelijk is voor de schade als gevolg van vijf van de zes lekkages. De rechtbank heeft ook beslist dat [betrokkene1] niet heeft aangetoond dat hij meer schade heeft geleden dan het al uitgekeerde bedrag van € 117.000,-. Het hof is dit met de rechtbank eens en zal de vonnissen van de rechtbank daarom bekrachtigen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 28 mei 2018,
- de memorie van grieven, met een productie,
- de memorie van antwoord,
- de pleidooien van 11 december 2020 overeenkomstig de pleitnotities.
2.2
Na afloop van de pleidooien heeft het hof bepaald dat arrest zal worden gewezen.

3.De achtergrond van het geschil

3.1
Op 1 juni 2016, 23 augustus 2016, 30 augustus 2016, 13 september 2016, 14 september 2016 en 7 november 2016 is er lekkage opgetreden in de winkelruimte van [betrokkene1] . In hoger beroep staat vast dat Lidl voor de gevolgen van de eerste vijf lekkages aansprakelijk is, maar voor de laatste niet.
3.2
Lidl betaalt in september 2016 € 3.500,-, in oktober 2016 € 40.000,- en in november 2016 € 31.500,- aan [betrokkene1] als (voorschot op de) schadeuitkering.
3.3
[betrokkene1] ontvangt in januari 2017 € 42.000,- van zijn verzekeringsmaatschappij, Generali Schadeverzekeringmaatschappij N.V.

4.De in deze zaak uitgebrachte rappoten

4.1
Cunningham Lindsey Nederland bv brengt in opdracht van de verzekeraar van Lidl op 17 november 2016 een voorlopig rapport uit over de waterschades. In dit rapport wordt Lidl geadviseerd geen verdere voorschotbetalingen te doen dan de € 75.000,- die al is betaald. In het rapport staat dat eerst de materiële schade en de bedrijfsschade concreet moet worden vastgesteld. Zolang dat niet gebeurt, is volgens dit rapport niet aannemelijk dat de schade meer zal zijn dan het al uitgekeerde bedrag van € 75.000,-.
4.2
In opdracht van Lidl brengt EMN Expertise (onderdeel van CED Nederland B.V.) op 28 november 2016 een rapport uit waarin de schade van [betrokkene1] wordt vastgesteld op € 97.433,40 exclusief btw.
4.3
Op 20 maart 2017 brengt de Maatschap Lengkeek, Laarman & De Hosson in opdracht van Generali een rapport uit over de schade van [betrokkene1] . In dit rapport is de schade van [betrokkene1] als gevolg van de zes lekkages begroot op € 95.646,70 exclusief btw.
4.4
In een e-mail van 9 november 2017 schrijft [naam3] van Cunningham Lindsey Nederland bv aan de advocaat van Lidl dat de schade wordt vastgesteld op € 93.861,20 exclusief btw. In dit bedrag is de bedrijfsschade als gevolg van de lekkage op 7 november 2016 niet meegerekend.

5.De motivering van de beslissing in hoger beroep

5.1
[betrokkene1] is een procedure tegen Lidl begonnen omdat hij vindt dat Lidl nog niet alle schade vergoed heeft. Bij de rechtbank vorderde [betrokkene1] daarom dat de rechtbank zou vaststellen dat Lidl voor alle schade als gevolg van de zes lekkages in 2016 aansprakelijk is (een zogenoemde verklaring voor recht). Ook wilde [betrokkene1] dat de rechtbank zou beslissen dat de hoogte van de schade moet worden vastgesteld in een nieuwe procedure (de zogenoemde schadestaatprocedure). De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 4 oktober 2017 beslist dat Lidl aansprakelijk is voor de gevolgen van de eerste vijf lekkages. De omvang van de schade die [betrokkene1] daardoor heeft geleden hoeft volgens de rechtbank niet in een aparte procedure te worden vastgesteld. De rechtbank heeft [betrokkene1] daarom opgedragen de omvang van zijn schade te bewijzen. In het eindvonnis van 28 februari 2018 heeft de rechtbank beslist dat [betrokkene1] niet heeft aangetoond dat zijn schade meer bedraagt dan het al aan hem uitgekeerde bedrag van € 117.000,-.
5.2
[betrokkene1] is het niet eens met de rechtbank. Hij heeft zeven bezwaren (grieven) tegen de vonnissen van de rechtbank. [betrokkene1] heeft geen bezwaar tegen de beslissing van de rechtbank dat Lidl niet aansprakelijk is voor de gevolgen van de laatste lekkage (op 7 november 2016). Lidl heeft geen afzonderlijk (incidenteel) hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank dat Lidl aansprakelijk is voor de gevolgen van de eerste vijf lekkages.
5.3
[betrokkene1] vordert in zijn dagvaarding in hoger beroep onder meer dat het hof het tussenvonnis van de rechtbank van 5 april 2017 vernietigt. Tegen dit vonnis staat geen hoger beroep open omdat daarin alleen is bepaald dat een comparitie wordt gehouden (artikel 131 Rv). Het hoger beroep tegen dat vonnis kan dus niet slagen.
5.4
[betrokkene1] vindt dat de rechtbank zijn verzoek om de schade in een schadestaatprocedure vast te stellen niet had mogen afwijzen en dat de rechtbank hem niet het bewijs van zijn schade mogen opdragen. [betrokkene1] is het vooral niet eens met het oordeel van de rechtbank dat hij niet heeft aangetoond dat zijn schade meer dan € 117.000,- is. [betrokkene1] vindt dat de rechtbank hem onvoldoende in de gelegenheid heeft gesteld om zijn schade nader toe te lichten. Ook vindt [betrokkene1] dat de rechtbank een deskundige had moeten benoemen om de hoogte van de schade vast te stellen. In hoger beroep heeft [betrokkene1] een aangepaste opstelling van zijn schade in de procedure gebracht (productie 14 bij zijn memorie van grieven). Deze aangepaste opstelling komt tot een schade van € 278.621,11. [betrokkene1] wil daarom dat het hof alsnog zijn vordering toewijst zoals hij die bij de rechtbank heeft ingesteld.
5.5
Het hof stelt voorop dat de procedure in hoger beroep vooral gaat over de hoogte van de schade. Die schade wordt volgens de wet (artikel 612 Rv) in de lopende procedure (dus dit hoger beroep) vastgesteld, behalve als de schade (nog) niet begroot kan worden. In dat geval wordt de schade vastgesteld in een schadestaatprocedure. Het hof kan ook in de lopende procedure een deskundige benoemen om de hoogte van de schade vast te stellen. In alle gevallen is het aan [betrokkene1] om voldoende toe te lichten dat hij mogelijk meer schade heeft geleden dan het al aan hem uitgekeerde bedrag. Het hof begrijpt het standpunt van [betrokkene1] zo, dat hij die toelichting heeft gegeven in zijn nadere schadeopstelling (productie 14 bij de memorie van grieven) en in de andere processtukken. Het hof zal de nadere schadeopstelling hierna bespreken, en daarbij ook de bezwaren van Lidl tegen die schadeberekening betrekken en de reactie daarop van [betrokkene1] .
5.6
De schade zoals [betrokkene1] die nader heeft toegelicht bestaat uit de posten:
- post 1 voorraad goederen € 53.306,83
- post 2a werkzaamheden en materialen derden € 52.954,47
- post 2b uren (intern) € 39.689,68
- post 3 omzetderving € 64.033,93
- post 4 overige directe en indirecte kosten
€ 68.636,20
Totaal: € 278.621,11
5.7
Het hof leidt uit de processtukken van Lidl af dat Lidl op de volgende punten bezwaar heeft tegen de nadere schadeopstelling van [betrokkene1] :
  • de bedrijfsschade na november 2016 is niet aan Lidl toe te rekenen, althans de bedrijfsschade is ten onrechte tot april 2018 berekend
  • [betrokkene1] hanteert omzetcijfers, terwijl bepalend is of sprake is van winstderving
  • [betrokkene1] hanteert ten onrechte een groeiprognose van 20%
  • [betrokkene1] heeft niet aan zijn schadebeperkingsplicht voldaan
  • [betrokkene1] vordert vergoeding van kosten die ook al in de rapporten van Lengkeek en Cunningham Lindsey Nederland bv zijn opgenomen, zonder toe te lichten waarom hij vindt dat de schade hoger is dan in die rapporten is opgenomen
  • [betrokkene1] vordert naast vergoeding van de gederfde winst ook vergoeding van de interne loonkosten en gederfd huurgenot, terwijl dat al in de gederfde winst is vervat
  • [betrokkene1] hanteert bij de berekening van de gederfde winst ten onrechte een brutomarge van 55%
  • [betrokkene1] wil vergoeding van zijn volledige advocaatkosten, die niet zijn gespecificeerd en niet in redelijkheid zijn gemaakt en bovendien in de proceskostenveroordeling verdisconteerd zijn
  • [betrokkene1] vordert ten onrechte vergoeding van rente en boetes.
Als met de voorgaande punten rekening gehouden wordt, komt de schade van [betrokkene1] volgens Lidl op € 102.601,68, waarop dan nog een bedrag van € 39.429,96 in mindering zou moeten komen wegens het niet voldoen aan de schadebeperkingsplicht.
5.8
Het hof stelt vast dat de begroting van de schade zoals in het rapport van EMN en in het rapport van Lengkeek niet veel verschilt. [betrokkene1] heeft in zijn processtukken niet uitgelegd waarom zijn nadere schadeopstelling hier aanzienlijk van afwijkt. De eerste post van zijn schadeopstelling is overgenomen uit het rapport van ENM. De tweede post betreft schadeposten die ook in het rapport van EMN zijn opgenomen. Deels omvat deze post 2a van de nadere schadeopstelling dezelfde bedragen (zie bijvoorbeeld de tijdelijke wand en de ontruimingskosten). Een belangrijke afwijking betreft de waarde van de ‘Vector pro’ die in het rapport van EMN als zogenoemde ‘pm’ post is opgenomen en in de nadere schadeopstelling op € 8.000,- wordt gesteld. Dit verklaart grotendeels het verschil in beide opstellingen: het rapport van EMN komt ten aanzien van de door [betrokkene1] in zijn nadere schadeopstelling onder post 2a opgenomen onderdelen op € 41.828,93 en [betrokkene1] komt op € 52.954,47. Als rekening wordt gehouden met de schade aan de ‘Vector pro’ (wat het hof hierna zal doen) is het verschil nog € 3.124,54. Dit verschil zal het hof verder niet bespreken. Post 2b van [betrokkene1] betreft de interne uren. Lidl heeft terecht aangevoerd dat deze post een dubbeltelling is als de schade wordt berekend aan de hand van de gederfde winst. Alleen als er geen gederfde winst kan worden vastgesteld, kunnen de gemaakte loonkosten worden gebruikt om een indicatie te geven voor de hoogte van de schade. Kan de gederfde winst wel worden vastgesteld – zoals in dit geval – dan is er geen plaats om naast vergoeding van gederfde winst nog afzonderlijk de interne loonkosten als schadepost op te voeren, omdat dit tot een dubbeltelling van de interne loonkosten zou leiden. Dit betekent dat [betrokkene1] ten onrechte een schadepost van € 39.689,68 opvoert. Hetzelfde geldt voor de bij post 4 opgenomen schade wegens gederfd huurgenot en salariskosten. De daarvoor opgenomen bedragen van € 6.750,- en € 4.900,- zijn ook niet terecht, omdat die al in de berekening van de gederfde winst zijn verwerkt.
5.9
Het belangrijkste geschilpunt tussen partijen gaat over post 3, de bedrijfsschade. Daar heeft [betrokkene1] een bedrag opgenomen van € 64.033,93. Hij is daarbij uitgegaan van door hem geprognotiseerde omzet over de periode van juni 2016 tot en met maart 2018 en een winstmarge van 55%.
5.1
In het rapport van ENM is de bedrijfsschade berekend over de periode van juni 2016 tot 19 november 2016, omdat [betrokkene1] van plan was de winkel op 19 november 2016 weer te openen. Dat is niet doorgegaan als gevolg van de lekkage op 7 november 2016, waar Lidl niet voor aansprakelijk is. Dit rapport komt op een bedrijfsschade van € 11.981,47 (namelijk 42% van de gederfde omzet van € 28.527,32 over de relevante periode). Maar daarop moeten volgens dit rapport in mindering worden gebracht de loonkosten die al bij de post voor het ontruimen en inruimen van de winkel zijn opgenomen bij de schadevaststelling. Uiteindelijk komt het rapport van ENM op een bedrijfsschade van € 2.297,47.
In het rapport van Lengkeek wordt de bedrijfsschade als gevolg van de eerste vijf lekkages begroot op € 12.822,63. In dit rapport staat dat de schade na de eerste lekkage beperkt was. Daarom hanteert Lengkeek als startdatum voor de bedrijfsschade de datum van de tweede lekkage (23 augustus 2016) en als einddatum de datum van de zesde lekkage (7 november 2016), met een eventuele uitloop naar december 2016.
In de e-mail van 9 november 2017 hanteert Cunningham Lindsey Nederland bv hetzelfde bedrag als Lengkeek en vermeerdert zij deze bedrijfsschade met een bedrag van € 1.250,- voor extra kosten.
5.11
Het hof vindt het opvallend dat alle drie de rapporten uitgaan van een bedrijfsschade van rond de € 12.000 (waarop volgens ENM nog een bedrag in mindering moet worden gebracht). [betrokkene1] licht niet voldoende toe waarom hij uitgaat van bedrijfsschade die meer dan 50.000 euro hoger is. In het rapport van EMN wordt voor het berekenen van de gederfde winst een marge van 42% van de omzet gehanteerd. [betrokkene1] is tijdens het pleidooi gevraagd toe te lichten waarom hij van 55% uitgaat, maar hij kon hier geen overtuigende verklaring voor geven, anders dan dat hij die marge (55%) maakt op textielgoederen. Dat houdt echter geen verband met de marge tussen omzet en winst (waarbij vooral de hoogte van de vaste lasten van invloed is). [betrokkene1] kon ook niet uitleggen waarom hij uitgaat van omzetcijfers in plaats van winst- en verliescijfers, die gederfde winst veel directer inzichtelijk kunnen maken. Daar komt nog bij dat [betrokkene1] uitgaat van aanzienlijke groeiprognoses voor de omzet per maand, die neerkomen op een jaarlijkse groei van ongeveer 20%. Tijdens het pleidooi heeft [betrokkene1] toegelicht dat hij het bedrijf op 25 november 2013 heeft overgenomen. Vervolgens heeft hij in 2014 verlies gedraaid en in 2015 een kleine winst van ongeveer € 15.000,- behaald. Het groeipercentage is vooral gebaseerd op de omzetgroei die hij in 2015 ten opzichte van 2014 heeft gemaakt. Hoewel hij aangeeft dat hij voor 2016 een groei van 10% verwachtte en daarna een stabilisering van zijn omzet, is de bedrijfsschade door [betrokkene1] berekend met blijvende prognoses van 20% stijging per jaar. Waarop dit is gebaseerd, is het hof niet duidelijk geworden. [betrokkene1] heeft ook niet kunnen uitleggen waarom hij zijn nadere schadeopstelling heeft gebaseerd op prognoses, terwijl die schade betrekking heeft op jaren waarvan hij al lang definitieve jaarcijfers had kunnen overleggen. [betrokkene1] heeft evenmin een voldoende verklaring kunnen geven voor de scheve verhouding tussen de gestelde winstderving van € 64.033,93 (terwijl de winkel in januari 2017 weer open gegaan is) tot de magere winst die [betrokkene1] over 2015 maakte. Belangrijk is voor het hof ook dat [betrokkene1] geen rekening houdt met bedrijfsschade als gevolg van de lekkage op 7 november 2016. Voor die schade is Lidl niet aansprakelijk en [betrokkene1] erkent dat die schade ertoe heeft geleid dat zijn winkel later dan gepland open kon gaan. Dat deze laatste lekkages geen noemenswaardige extra schade heeft veroorzaakt, vindt het hof daarom niet aannemelijk. Al met al, acht het hof niet voldoende toegelicht dat [betrokkene1] ruim € 50.000 meer bedrijfsschade heeft geleden dan waarmee in de diverse rapporten rekening is gehouden.
5.12
Bij post 4 heeft [betrokkene1] schade opgenomen die volgens hem is ontstaan doordat hij in liquiditeitsproblemen is gekomen. Dit gaat dan om een bedrag van € 1.500,- aan boetes voor het te laat betalen van facturen en een bedrag van € 20.000,- voor het betalen van 10% rente op een lening van een ton gedurende twee jaar. Vast staat dat Lidl kort na de lekkages voorschotten op de schade heeft betaald, in de maanden september, oktober en november 2016. Vervolgens heeft [betrokkene1] in januari 2017 een uitkering ontvangen van Generali. [betrokkene1] heeft niet uitgelegd waarom hij ondanks de uitkering van aanzienlijke bedragen kort na de schadegebeurtenissen als gevolg van de lekkages geld heeft moeten lenen en boetes heeft moeten betalen. Daarnaast heeft [betrokkene1] niet uitgelegd waarom Lidl daarvoor aansprakelijk is. Dit laatste is in deze zaak van belang, omdat [betrokkene1] het bedrijf eind 2013 heeft overgenomen, toen geen reserves meer had (onder andere door privé omstandigheden), in 2014 verlies heeft geleden en in 2015 slechts marginaal winst heeft gemaakt. Dat onder die omstandigheden de verschillende lekkages hebben geleid tot financiële problemen kan het hof zich wel voorstellen, maar dat dit (geheel) aan Lidl moet worden toegerekend had [betrokkene1] beter moeten uitleggen. Het hof gaat daarom voorbij aan beide posten (in totaal € 21.500,-).
Bij post 4 heeft [betrokkene1] verder nog voor juridische kosten een bedrag van € 32.945,20 opgenomen. Lidl vindt dat (1) deze kosten onvoldoende zijn toegelicht en (2) evenmin is toegelicht waarom deze kosten in redelijkheid zijn gemaakt en (3) deze kosten onderdeel zijn gaan vormen van de kosten waarvoor de proceskostenveroordeling is bedoeld. Het hof constateert dat alle drie de onderdelen van het verweer van Lidl op zichzelf en zeker in samenhang kunnen meebrengen dat deze kosten niet worden meegenomen bij het vaststellen van de schade van [betrokkene1] . Dat geldt in het bijzonder voor het standpunt van Lidl, dat de kosten van juridische bijstand niet in redelijkheid zijn gemaakt, omdat alle schade direct is vergoed. Het hof volgt dat verweer van Lidl, waar [betrokkene1] (ook tijdens de pleidooien) te weinig tegenin heeft gebracht, ook als het gaat om zijn vordering tot verwijzing naar een schadestaatprocedure. Omdat hij dit niet voldoende heeft gedaan, houdt het hof geen rekening met de gestelde juridische kosten bij de beantwoording van de vraag of [betrokkene1] mogelijk meer schade heeft geleden dan hem al is uitgekeerd.
5.13
Het hof komt tot de volgende conclusie. Als vertrekpunt neemt het hof het hoogste schadebedrag uit de eerder uitgebrachte rapporten, € 97.433,40 exclusief btw volgens EMN. EMN heeft bij de begroting van dat bedrag geen aftrek toegepast in verband met eigen schuld door niet goed drogen (zoals Lidl wel heeft bepleit). Daarbij moet worden opgeteld een bedrag van € 8.000,- als schadepost voor de ‘Vector pro’, omdat die schade als ‘pm-post’ was opgenomen. Lidl erkent dat bij de eerder vastgestelde schade moet worden opgeteld een bedrag € 2.541,- voor de kosten van de door [betrokkene1] ingeschakelde deskundige. Opgeteld leiden deze bedragen tot een schadebedrag van € 107.974,40. Uitgekeerd is al een bedrag van € 117.000,-. Zelfs als de bedrijfsschade van [betrokkene1] hoger zou zijn dan in de eerder uitgebrachte rapporten is vastgesteld, heeft hij niet voldoende toegelicht dat die bedrijfsschade zoveel groter is dan in de eerder uitgebrachte rapporten is berekend, dat zijn totale schade daardoor mogelijk meer zal bedragen dan het al uitgekeerde bedrag. Ook bij de gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure had dit van [betrokkene1] wel verwacht mogen worden. Lidl heeft goed onderbouwd waarom zij het niet eens is met een hoger schadebedrag. [betrokkene1] had, zeker omdat ook in zijn visie de schade al was geleden, daarop in de procedure bij de rechtbank en in de procedure bij dit hof beter op moeten reageren, door meer te onderbouwen waarom zijn schade volgens hem hoger is. Het hof vindt dat hij daar zowel in de procedure bij de rechtbank, als in deze procedure bij het hof, voldoende mogelijkheden voor heeft gehad. Omdat [betrokkene1] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan (zelfs niet op het punt dat de mogelijkheid van extra schade aannemelijk is), komt het hof niet toe aan verwijzing naar de schadestaatprocedure of bewijslevering ten aanzien van de hoogte van de schade.
5.14
Tot slot nog een formele beslissing. Het hof heeft geconstateerd dat Lidl is gevestigd in Duitsland. Het geschil heeft dus internationale aspecten, zodat moet worden onderzocht of de Nederlandse rechter bevoegd is er kennis van te nemen. Dat is het geval: het geschil betreft een burgerlijke en handelszaak als bedoeld in artikel 1 van EEX-Verordening II. Op grond van artikel 7 lid 2 van deze verordening heeft de Nederlandse rechter (omdat de gestelde onrechtmatige daad zich in Nederland heeft voorgedaan) rechtsmacht.

6.De conclusie van het hof

6.1
De grieven van [betrokkene1] slagen niet. De vonnissen waartegen [betrokkene1] in beroep is gegaan zullen worden bekrachtigd.
6.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [betrokkene1] in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Lidl zullen worden vastgesteld op € 726,- voor griffierecht en op € 9.483,- voor salaris van de advocaat, gebaseerd op drie punten van tarief V van het liquidatietarief. Dit laatste is bepaald op basis van het verschil in de gestelde schade en de al uitgekeerde schade.
6.3
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart [betrokkene1] niet-ontvankelijk in het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 5 april 2017;
bekrachtigt de vonnissen van de rechtbank Midden-Nederland van 4 oktober 2017 en 28 februari 2018;
veroordeelt [betrokkene1] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Lidl vastgesteld op € 726,- voor verschotten en op € 9.483,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [betrokkene1] in de nakosten, begroot op € 157,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- in geval [betrokkene1] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.C. Haasnoot, L.J. de Kerpel-van de Poel en J.G.J. Rinkes, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2021.