ECLI:NL:GHARL:2021:1873

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
1 maart 2021
Zaaknummer
200.280.846/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid hoger beroep tegen tussenbeschikking in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een verzoekster, aangeduid als de vrouw, die in hoger beroep ging tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 22 april 2020. De man, verweerder in hoger beroep, heeft in zijn verweerschrift gesteld dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep. Het hof heeft de vrouw in de gelegenheid gesteld om zich schriftelijk uit te laten over de ontvankelijkheid, waarop zij heeft gereageerd. De procedure heeft geleid tot de vraag of de vrouw ontvankelijk is in haar hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank.

Het hof heeft vastgesteld dat de bestreden beschikking moet worden aangemerkt als een tussenbeschikking, omdat in het dictum niet uitdrukkelijk een eind is gemaakt aan enig deel van het verzochte. De rechtbank had ambtshalve bepaald dat de man informatie moest overleggen en verdere beslissingen aanhield. De grieven van de vrouw richtten zich tegen beslissingen die in de overwegingen waren opgenomen, maar niet in het dictum. Het hof heeft geoordeeld dat deze beslissingen niet voor hoger beroep vatbaar zijn, omdat ze niet in een einduitspraak zijn opgenomen.

Uiteindelijk heeft het hof de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in het door haar ingestelde hoger beroep, omdat de rechtbank hoger beroep niet uitdrukkelijk had opengesteld. Deze uitspraak benadrukt het belang van de juridische kwalificatie van beschikkingen en de voorwaarden waaronder hoger beroep mogelijk is.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.280.846/01
(zaaknummers rechtbank Noord-Nederland 123734 en 125639)
beschikking van 23 februari 2021
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. H. Diepeveen te Meppel,
en
[verweerder],
wonende te [B] blijkens de Basisregistratie Personen,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: I.M. Hidding te Diever.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 22 april 2020, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 10 juli 2020;
- het verweerschrift met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Diepeveen van 11 augustus 2020 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Diepeveen van 21 december 2020;
- een journaalbericht van mr. Hidding van 15 januari 2021 met productie(s);
2.2
De man heeft in zijn verweerschrift gesteld dat de vrouw niet-ontvankelijk is in het door haar ingestelde hoger beroep. Het hof heeft de vrouw bij brief van 4 december 2020 in de gelegenheid gesteld zich schriftelijk uit te laten met betrekking tot de ontvankelijkheid. De vrouw heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt waarna het hof de man bij brief van 8 januari 2021 in de gelegenheid heeft gesteld daarop te reageren. Ook heeft het hof partijen laten weten dat het hof voornemens is deze zaak schriftelijk af te doen. Partijen hebben gereageerd door middel van de onder 2.1 genoemde journaalberichten van hun advocaat van 21 december 2020 en 15 januari 2021.

3.De motivering van de beslissing

3.1
Aan de orde is de vraag of de vrouw ontvankelijk is in haar hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 22 april 2020.
3.2
Ingevolge het bepaalde in artikel 358 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan van tussenbeschikkingen hoger beroep slechts worden ingesteld tegelijk met dat van de eindbeschikking, tenzij de rechter anders heeft bepaald.
3.3
Voor het onderscheid tussen een (al dan niet gedeeltelijke) eindbeschikking en een tussenbeschikking is volgens vaste rechtspraak doorslaggevend of door middel van een beslissing in het dictum van de beschikking een eind is gemaakt omtrent enig deel van het verzochte.
3.4
De bestreden beschikking dient te worden aangemerkt als een tussenbeschikking. In het dictum wordt immers niet uitdrukkelijk een eind gemaakt omtrent enig deel van het verzochte, maar de rechtbank heeft ter instructie van de zaak ambtshalve bepaald dat de man informatie dient over te leggen en iedere verdere beslissing aangehouden.
3.5
De grieven van de vrouw richten zich tegen de beslissingen in rechtsoverweging 2.20 inzake de bankrekeningen van partijen en de beslissing in rechtsoverweging 2.23 inzake de IB schuld over 2017. Dit zijn beslissingen op geschilpunten die uitdrukkelijk en zonder voorbehoud in de overwegingen zijn gegeven (maar niet in het dictum zijn opgenomen) en worden (bindende) eindbeslissingen genoemd. Deze eindbeslissingen binden de rechter bij latere beschikkingen in dezelfde instantie in beginsel, maar maken een beschikking geen eindbeschikking. De rechtbank heeft de mogelijkheid om een eindbeslissing die niet in een einduitspraak is opgenomen, te heroverwegen indien deze berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. Het hof is dan ook van oordeel dat de beslissingen in rechtsoverweging 2.20 inzake de bankrekeningen van partijen en de beslissing in rechtsoverweging 2.23 inzake de IB schuld over 2017 niet voor hoger beroep vatbaar zijn.
3.6
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank hoger beroep ook niet uitdrukkelijk opengesteld. De (standaard) mededeling van de griffier onder de tussenbeschikking is volgens vaste rechtspraak niet een beslissing van de rechtbank dat tussentijds hoger beroep wordt opengesteld.
3.7
Gelet op het voorgaande zal het hof de vrouw niet-ontvankelijk verklaren in het door haar ingestelde hoger beroep.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Holander, I.M. Dölle en C. Koopman, bijgestaan door mr. I.M. Klaver als griffier, en is op 23 februari 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.