ECLI:NL:GHARL:2021:1877

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
1 maart 2021
Zaaknummer
200.286.097/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarigen en verzoek om contra-expertise

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had grieven ingediend tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, die op 5 augustus 2020 had besloten tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader. De moeder had in haar beroepschrift drie grieven geformuleerd, waarvan de eerste twee betrekking hadden op de machtiging tot uithuisplaatsing en de derde op het verzoek om contra-expertise op grond van artikel 810a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Tijdens de mondelinge behandeling op 1 februari 2021 heeft de moeder haar grieven met betrekking tot de uithuisplaatsing ingetrokken, waardoor het hof haar niet-ontvankelijk verklaarde in dit verzoek. De moeder handhaafde echter haar verzoek om een nader onderzoek te gelasten op grond van artikel 810a lid 2 Rv. Het hof oordeelde dat, nu er geen verzoek tot uithuisplaatsing meer voorlag, de moeder ook in haar verzoek om contra-expertise niet-ontvankelijk moest worden verklaard. De beslissing van het hof was daarmee dat de moeder niet-ontvankelijk werd verklaard in haar verzoeken in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.286.097/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 131878)
beschikking van 23 februari 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F. Pool te Rotterdam,
en
[verweerder]
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.E. Jalandoni te Utrecht.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.de raad voor de kinderbescherming,

Regio Noord Nederland, locatie Groningen,
verder te noemen: de raad,

2.de gecertificeerde instelling

Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 5 augustus 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 4 november 2020;
- het verweerschrift van de vader;
- een brief van de raad van 10 december 2020;
- een brief van de raad van 18 december 2020;
- een brief van de raad van 12 januari 2021 met productie(s);
- een brief van de raad van 27 januari 2021 met productie(s).
2.2
Op 28 januari 2021 zijn verschenen [de minderjarige1] , geboren [in] 2007 (hierna: [de minderjarige1] ), en [de minderjarige2] , geboren [in] 2009 (hierna: [de minderjarige2] ), hierna ook samen te noemen: de kinderen, die buiten aanwezigheid van partijen door het hof zijn gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 1 februari 2021 plaatsgevonden.
De vader en de moeder zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
Namens de raad is verschenen mevrouw [C] . Een van de raadsheren en mevrouw [D] namens de GI hebben via een Skype-verbinding aan de zitting deelgenomen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn [in] 2017 gescheiden. Zij oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
3.2
Na het feitelijk uit elkaar gaan van de ouders hebben [de minderjarige1] en [de minderjarige2] eerst bij de moeder gewoond en gingen zij een weekend per twee weken naar de vader.
Van maart 2018 tot februari 2019 hebben [de minderjarige1] en later ook [de minderjarige2] (in het vrijwillig kader) bij zorginstelling [E] gewoond. [de minderjarige1] heeft van februari 2020 tot maart 2020 doordeweeks opnieuw bij [E] gewoond en verbleef in de weekenden afwisselend bij de vader of de moeder. Sinds maart 2020 verblijven beide kinderen bij de vader.
3.3
De raad heeft in zijn rapport van 2 juli 2020 geconcludeerd dat een ondertoezichtstelling en een uithuisplaatsing van de kinderen noodzakelijk is.
3.4
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter
- de kinderen onder toezicht gesteld van de GI, met ingang van 5 augustus 2020 tot 5 augustus 2021;
- machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader, met ingang van 5 augustus 2020 tot 5 augustus 2021;
- het verzoek ex artikel 810a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van de moeder afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is in haar beroepschrift met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De eerste twee grieven zien op de machtiging tot uithuisplaatsing en de derde grief ziet op (het niet toestaan van) de contra-expertise op grond van artikel 810a lid 2 Rv. In haar beroepschrift heeft de moeder het hof verzocht:
- primair: de bestreden beschikking, (zo begrijpt het hof:) voor zover het de machtiging tot uithuisplaatsing betreft, te vernietigen en opnieuw rechtdoende, het verzoek van de raad met betrekking tot de uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader af te wijzen;
- subsidiair: een nader onderzoek te gelasten op grond van artikel 810a Rv, in de vorm van een onderzoek bij Instituut [F] .
4.2
De vader heeft verweer gevoerd en hij heeft het hof verzocht de verzoeken van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.3
Uit de toelichting ter zitting begrijpt het hof dat de moeder in de huidige situatie instemt met de uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader. Ter zitting heeft mr. Pool - in verband met de gewijzigde omstandigheden van de moeder en met toestemming van de moeder - de grieven met betrekking tot de uithuisplaatsing ingetrokken. Het hof zal de moeder daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar primaire verzoek dat ziet op de uithuisplaatsing van de kinderen. De moeder wenst de grief met betrekking tot de contra-expertise te handhaven en handhaaft daarmee het verzoek aan het hof een nader onderzoek te gelasten op grond van artikel 810a lid 2 Rv.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Artikel 810a lid 2 Rv bepaalt dat in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen of de beëindiging van het ouderlijk gezag of van de voogdij, de rechter op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet. Zaken over een uithuisplaatsing vallen volgens vaste rechtspraak ook onder deze bepaling.
5.2
Uit artikel 810a lid 2 Rv volgt dat het onderzoek een vraag moet betreffen die relevant is voor het oordeel van de rechter in de desbetreffende zaak. Omdat aan het hof nu niet langer de behandeling van een verzoek betreffende uithuisplaatsing voorligt waarin het hof een beslissing moet nemen, en waarbij een onderzoek zoals door de moeder verzocht zou kunnen bijdragen aan een beslissing in een dergelijke zaak, zal het hof de moeder in haar zelfstandige verzoek niet-ontvankelijk verklaren.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoeken in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.M. Dölle, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en L. van Dijk, bijgestaan door mr. T. van der Veen als griffier, en is op 23 februari 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.