Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had grieven ingediend tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, die op 5 augustus 2020 had besloten tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader. De moeder had in haar beroepschrift drie grieven geformuleerd, waarvan de eerste twee betrekking hadden op de machtiging tot uithuisplaatsing en de derde op het verzoek om contra-expertise op grond van artikel 810a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Tijdens de mondelinge behandeling op 1 februari 2021 heeft de moeder haar grieven met betrekking tot de uithuisplaatsing ingetrokken, waardoor het hof haar niet-ontvankelijk verklaarde in dit verzoek. De moeder handhaafde echter haar verzoek om een nader onderzoek te gelasten op grond van artikel 810a lid 2 Rv. Het hof oordeelde dat, nu er geen verzoek tot uithuisplaatsing meer voorlag, de moeder ook in haar verzoek om contra-expertise niet-ontvankelijk moest worden verklaard. De beslissing van het hof was daarmee dat de moeder niet-ontvankelijk werd verklaard in haar verzoeken in hoger beroep.