ECLI:NL:GHARL:2021:1915

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 maart 2021
Publicatiedatum
2 maart 2021
Zaaknummer
21-006765-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van opzet- en schuldheling van motorfiets

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1995, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling tot een gevangenisstraf van één week en een gedeeltelijke toewijzing van een vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf. De verdachte werd beschuldigd van het verwerven en voorhanden hebben van een motorfiets, terwijl hij zou hebben geweten of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze door misdrijf was verkregen.

Tijdens de zitting op 17 februari 2021 heeft de advocaat-generaal vrijspraak gevorderd, en het hof heeft de verklaringen van de verdachte en zijn raadsman, mr. R.W.A. Offermanns, in overweging genomen. De verdachte verklaarde dat hij de motor in een garagebox had gestald voor een vriend en dat hij niet had vermoed dat de motor gestolen was. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte wist of had moeten vermoeden dat de motor door een misdrijf was verkregen.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Tevens heeft het hof de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde gevangenisstraf afgewezen, gezien de vrijspraak in deze zaak. De beslissing werd genomen door de meervoudige kamer voor strafzaken, met mr. W. Foppen als voorzitter, en is op 3 maart 2021 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006765-19
Uitspraak d.d.: 3 maart 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 30 december 2019 met parketnummer 16-141084-19 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 10-661026-18, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 17 februari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vrijspraak van hetgeen de verdachte ten laste is gelegd. De advocaat-generaal heeft daarnaast gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder aan verdachte opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van dertig dagen, met parketnummer 10-661026-18, zal worden afgewezen. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. R.W.A. Offermanns, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Midden-Nederland heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één week, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de politierechter de vordering tot tenuitvoerlegging gedeeltelijk toegewezen tot de duur van vijftien dagen en voor het overige afgewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 29 januari 2019 te [plaats] , een goed, te weten een motorfiets (merk [merk] ) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

De verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij de motor in de garagebox stalde voor een toenmalige vriend van hem, die zelf bij zijn appartement geen opslagruimte voor de motor had. De verdachte stalde in de garagebox ook voertuigen voor andere kennissen. De verdachte verklaarde dat het niet in zijn hoofd was opgekomen dat de motor van diefstal afkomstig zou kunnen zijn.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, meer in het bijzonder dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de motor wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de motor door een misdrijf was verkregen. Het hof zal de verdachte dan ook vrijspreken.

Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 10-661026-18

De officier van justitie heeft tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de rechtbank Rotterdam op 20 juni 2018 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur dertig dagen. Ter terechtzitting van het hof heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof deze vordering zal afwijzen.
Gelet op de vrijspraak van verdachte ten aanzien van het in onderhavige zaak tenlastegelegde strafbare feit, zal het hof deze vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Midden-Nederland van 23 november 2019, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 20 juni 2018, parketnummer 10-661026-18, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van dertig dagen.
Aldus gewezen door
mr. W. Foppen, voorzitter,
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en mr. M.C. van Linde, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D. de Jong, griffier,
en op 3 maart 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.