ECLI:NL:GHARL:2021:1939

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 maart 2021
Publicatiedatum
2 maart 2021
Zaaknummer
200.280.921
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging van partneralimentatie en de toepassing van het Haviltex-criterium in echtscheidingsconvenant

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot wijziging van de partneralimentatie. De man, verzoeker in het principaal hoger beroep, had de rechtbank verzocht om de alimentatieplicht op nihil te stellen, onder verwijzing naar een wijziging van omstandigheden door het expireren van een lijfrentepolis. De vrouw, verweerster in het principaal hoger beroep, voerde aan dat de alimentatie in het echtscheidingsconvenant als een 'packagedeal' was overeengekomen en dat de man niet-ontvankelijk verklaard moest worden in zijn verzoek. Het hof oordeelde dat de uitleg van de afspraken in het echtscheidingsconvenant diende te geschieden aan de hand van het Haviltex-criterium, waarbij rekening gehouden moest worden met de redelijkheid en billijkheid. Het hof concludeerde dat de man niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn verzoek tot wijziging van de partneralimentatie, omdat de omstandigheden al in het convenant waren meegenomen. De beschikking van de rechtbank Gelderland werd bekrachtigd, en de proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.280.921
(zaaknummer rechtbank Gelderland 367819)
beschikking van 2 maart 2021
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. H.J.M. van Arkel-van Gasselt te Heilig Landstichting, gemeente Nijmegen,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E.N. Mulder te Nijkerk.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 25 juni 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties 1 tot en met 12, ingekomen op 21 juli 2020;
  • het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties I, II en III;
  • het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties 13 tot en met 16;
  • een journaalbericht van mr. Mulder van 18 januari 2021 met producties IV, V en VI;
  • een journaalbericht van mr. Mulder van 18 januari 2021 met producties IVa en Va;
  • een journaalbericht van mr. Van Arkel-van Gasselt van 19 januari 2021 met productie 17;
  • een journaalbericht van mr. Mulder van 21 januari 2021 met de spreekaantekeningen en een productie VII;
  • een journaalbericht van mr. Van Arkel-van Gasselt van 25 januari 2021 met productie 18.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 25 januari 2021 plaatsgevonden door middel van een telefonische beeldverbinding (telehoren). Partijen waren beiden ten kantore van hun advocaat en hebben, bijgestaan door zijn/haar advocaat, de mondelinge behandeling bijgewoond.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn in 1997 in gemeenschap van goederen gehuwd. De rechtbank Gelderland heeft in een beschikking van 23 maart 2017 (hierna: de echtscheidingsbeschikking) de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Het huwelijk van partijen is ontbonden door inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
In het door beide partijen op 26 januari 2017 respectievelijk 7 februari 2017 ondertekende echtscheidingsconvenant zijn partijen onder meer het navolgende overeengekomen:
(……)
1.1
Hoogte partneralimentatie
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 27 juli 2016 heeft de rechtbank Gelderland locatie Arnhem de man veroordeeld tot betaling van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw van € 1.168,-- per maand met ingang van 27 juli 2016, thans € 1.192,53.
Partijen komen overeen dat de man met voornoemd bedrag met ingang van de datum ontbinding huwelijk zal bijdragen in de kosten van haar levensonderhoud, welk bedrag bij vooruitbetaling maandelijks aan haar zal worden voldaan.
Indexering
1.2
Het in voornoemde lid overeengekomen bedrag zal worden verhoogd met de wettelijke indexering als bedoeld in art.l:402a BW. Voor het eerst per 1 januari 2018.
Wetteliike termijn
1.3
Partijen zijn ervan op de hoogte dat de alimentatieplicht van de man volgens de wettelijke bepalingen (maximaal) 12 jaar duurt, te rekenen vanaf de datum van ontbinding van het huwelijk. De vrouw heeft volgens de wet de mogelijkheid tot uiterlijk 3 maanden na het verstrijken van de (alimentatie)termijn een verzoekschrift tot verlenging bij de rechtbank in te dienen. Indien na het verstrijken van de (alimentatie)termijn de alimentatiebetaling voortduurt, gaat genoemde vervaltermijn van drie maanden pas in op de datum waarop de laatste alimentatiebetaling heeft plaatsgevonden. Verlenging is alleen mogelijk als de beëindiging van de alimentatie voor de vrouw dermate ingrijpende gevolgen heeft dat de beëindiging in strijd moet worden geacht met de redelijkheid en billijkheid
(……)
2.3
Op de in dit onderhavige artikel genoemde onroerende zaak (ter toelichting: eigen woning te Berg en Dal
) rust een schuld uit hoofde van hypothecaire geldlening, afgesloten bij de ING bank, ter hoogte van € 350.000,-. Bij de onderneming van de man, [C] BV, is een lening afgesloten verband houdend met voornoemde woning van € 34.500,-.
(……)
Aandelen [C] B.V.
3.2
Ter beëindiging van de onzekerheid en/of voorkoming van geschillen omtrent de aard en de omvang van het vermogen aan de zijde van de man bestaande uit de aandelen van [C] B.V. stellen partijen als volgt vast.
Voornoemde BV is opgericht in verband met de uitkering aan de man van een ontbindingsvergoeding na beëindiging van de arbeidsovereenkomst van de man met zijn ex-werkgever op 1 april 1999. Dit privévermogen heeft de man tot zich genomen en is aan hem verknocht. De aandelen blijven buiten de verdeling van de gemeenschap zoals hierna omschreven.
Dit artikel is een vaststellingsovereenkomst.
(……)
Polis
3.6
De man is verzekeringnemer van een polis afgesloten bij [D] onder nummer [00000] . Het betreft een lijfrentepolis welke aan de man wordt toebedeeld zonder verrekening. Levering van de rechten voortvloeiende uit genoemde polis vindt plaats door de ondertekening van dit convenant en de mededeling daarvan aan de genoemde verzekeringsmaatschappij. De mededeling wordt gedaan door de man. Partijen verplichten zich alle in verband met deze levering door [D] verlangde stukken te ondertekenen. De man is gehouden alle aan deze polis verbonden kosten en verplichtingen voor zijn rekening te nemen en te voldoen.
De expiratiedatum is 1 februari 2020. ”
(……)
Schuld aan B.V.
3.8
De man zal de schuld van partijen (in rekening-courant) aan de [C] B.V. voor zijn rekening nemen en geheel als eigen schuld voldoen. De man verklaart middels ondertekening van dit convenant in zijn hoedanigheid van directeur van voornoemde B.V. dat de vrouw niet aansprakelijk is voor de vordering(en) die voornoemde B.V. op partijen heeft c.q. mocht hebben. De schuld bedraagt per 1 januari 2017: € 67.482,90.
(……)
6.1
Partijen verklaren de tussen hen bestaande huwelijksgemeenschap met inachtneming van redelijkheid en billijkheid te hebben verdeeld en zij verklaren tevens, behoudens met betrekking tot de rechten en verplichtingen genoemd in dit convenant, niets meer van elkaar te vorderen te hebben en elkaar algehele en finale kwijting te verlenen.
6.2
Partijen verklaren dat zij de in dit convenant vermelde waarde van de te verdelen vermogensbestanddelen naar beste weten hebben vastgesteld / doen vaststellen. Waardestijgingen en -dalingen komen ten goede aan, respectievelijk ten laste van degene die aan wie een vermogensbestanddeel is toegedeeld.
(……)
7.1
Voor zover de beschikking van de rechtbank mocht afwijken van het geen in dit convenant is overeengekomen, zullen de bepalingen van het convenant gelden boven hetgeen in de beschikking is bepaald, voor zover het niet om dwingend recht gaat.
(……)
3.3
In de echtscheidingsbeschikking is bepaald dat de inhoud van dit aan de echtscheidingsbeschikking aangehechte convenant deel uitmaakt van die beschikking.

4.Het geschil

4.1
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partneralimentatie) op nihil te stellen, althans op een bijdrage in goede justitie te bepalen met ingang van 1 februari 2020, althans met ingang van een datum in goede justitie te bepalen, met veroordeling van de man in de proceskosten.
4.2
De man is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De man beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan het hof voor te leggen.
De man verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad:
  • de bestreden beschikking te vernietigen;
  • de alimentatieverplichting die is vastgesteld in de echtscheidingsbeschikking te wijzigen, rekening houdend met de wijziging van het inkomen van de man, en de alimentatieverplichting te stellen op nihil, althans op € 560,- bruto per maand, althans op een bedrag als het hof juist acht met ingang van 1 maart 2020, althans met ingang van een datum in goede justitie te bepalen;
  • te bepalen dat de vrouw de te veel betaalde alimentatie aan hem restitueert, althans te bepalen dat de man recht heeft om hetgeen hij te veel heeft betaald met toekomstige alimentatietermijnen te verrekenen;
kosten rechtens.
4.3
De vrouw voert verweer en is op haar beurt met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen. Deze grief ziet op de overweging van de rechtbank in de bestreden beschikking over de wijziging van omstandigheden.
De vrouw verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I.
in het incidenteel hoger beroep
de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek zoals dit thans voorligt;
II.
in het principaal hoger beroep
voor zover haar incidenteel hoger beroep wordt gepasseerd, de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep dan wel zijn verzoek om de overeengekomen partneralimentatie te wijzigen, af te wijzen;
III.
met veroordeling van de man in de proceskosten in eerste aanleg en in de onderhavige procedure in hoger beroep.
4.4
De man voert verweer in het incidenteel hoger beroep en verzoekt het hof de vrouw in haar incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans dit als ongegrond af te wijzen.

5.De overwegingen voor de beslissing

tweeconclusieregel
5.1
Het hof laat het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep van de man vanaf pagina 4 buiten beschouwing, omdat de man hier ingaat op de verweren van de vrouw in het principaal hoger beroep. Dit is in strijd met de zogenoemde tweeconclusieregel die inhoudt dat iedere partij niet meer dan één schriftelijke ronde toekomt.
wijziging van omstandigheden
5.2
Op grond van artikel 1:401, eerste lid, Burgerlijke Wetboek (BW) kan een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij een latere uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door een wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
5.3
De man heeft een verzoek ingediend tot wijziging van de partneralimentatie bij de rechtbank omdat volgens hem sprake is van een wijziging van omstandigheden waardoor de partneralimentatie niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven, omdat de [D] lijfrentepolis per 1 februari 2020 is geëxpireerd. De rechtbank heeft de man in de bestreden beschikking gevolgd in dit standpunt.
Om proceseconomische redenen zal het hof eerst de grief van de vrouw in het incidenteel hoger beroep bespreken. De vrouw is het niet eens met de overweging van de rechtbank dat sprake is van een wijziging van omstandigheden. Zij stelt dat de door partijen in het echtscheidingsconvenant overeengekomen partneralimentatie in samenhang moet worden gezien met de overige afspraken in het echtscheidingsconvenant. Het betreft volgens haar een zogeheten packagedeal: het convenant is één en ondeelbaar. Juist op grond van de hoogte van de partneralimentatie gedurende twaalf jaar en de overige afspraken in het convenant, waarbij onder meer is bepaald dat geen pensioenverevening zal plaatsvinden en dat de voormalige echtelijke woning en de daarbij behorende lasten, de boot, de [E] BV en de schulden volledig aan de man zijn toegedeeld, was de vrouw bereid in te stemmen met een partneralimentatie overeenkomstig de partneralimentatie die de rechtbank in de beschikking voorlopige voorzieningen van 27 juli 2016 heeft vastgesteld. Ondanks het feit dat in die beschikking bij de berekening van de hoogte van de partneralimentatie rekening is gehouden met aflossingen op schulden, terwijl de man deze aflossingen feitelijk niet betaalde. Het ging om € 571,27 per maand op de schuld van € 70.000 en € 291,59 per maand op de schuld van € 34.405,-. De vrouw stelt dat uit de in deze procedure door de man overgelegde stukken volgt dat de man na de echtscheiding ook nauwelijks heeft afgelost op de schulden en dat deze zijn toegenomen. Volgens de vrouw blijkt aldus uit de inhoud van de in het echtscheidingsconvenant opgenomen afspraken blijkt dat het om een totaalpakket gaat.
De vrouw heeft op basis van de hoogte en de duur van de in het echtscheidingsconvenant overeengekomen partneralimentatie de keuze gemaakt om een relatief duur appartement te gaan huren. De redelijkheid en billijkheid gebiedt dat de door de man te betalen partneralimentatie ongewijzigd blijft, aldus de vrouw. Indien was bedoeld dat de partneralimentatie zou kunnen worden gewijzigd vanwege het expireren van de [D] , had de vrouw wel aanspraak gemaakt op de helft van de polis en de (waarde van de) aandelen in de [E] BV en was zij de huidige overige afspraken niet overeengekomen.
5.4
De man voert verweer tegen deze stellingen van de vrouw in het incidenteel hoger beroep en stelt dat de afspraken in het echtscheidingsconvenant niet als een ondeelbaar geheel moeten worden gezien. Dat partijen niet uitdrukkelijk hebben bepaald dat na ommekomst van de expiratiedatum van de polis [D] de partneralimentatie opnieuw zou worden beoordeeld laat onverlet dat de man een beroep kan doen op een wijziging van omstandigheden. De [E] BV is aan hem toegedeeld zonder nadere verrekening omdat de ontbindingsvergoeding die destijds in de BV is gestort door partijen als aan de man verknocht is aangemerkt. Omdat partijen beiden al op leeftijd waren ten tijde van de echtscheiding is er door hen voor gekozen om af te zien van pensioenverevening. De vrouw had een nabestaandenpensioen en AOW en de man kon de [E] BV en de polis gebruiken voor zijn pensioen en de partneralimentatie. Als hij de partneralimentatie moet voortzetten totdat hij dit bedrag 12 jaar aan de vrouw heeft betaald, zijn zijn financiële middelen na ommekomst van die periode zo goed als uitgeput, terwijl de vrouw dan nog wel over inkomsten uit pensioen beschikt. In het geval van een packagedeal zouden partijen een niet-wijzigingsbeding hebben opgenomen. Volgens de man was na de ondertekening van het echtscheidingsconvenant van meet af aan duidelijk dat de partneralimentatie zou worden aangepast op het moment dat de uitkering aan hem vanuit [D] zou vervallen.
5.5
Het hof overweegt als volgt. De uitleg van de in het echtscheidingsconvenant vermelde afspraken van partijen dient op grond van vaste rechtspraak te geschieden aan de hand van het zogenoemde Haviltex-criterium. Het komt daarbij aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan de afspraak mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Bij deze uitleg dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen.
Het hof acht het aannemelijk dat partijen met hun echtscheidingsconvenant een ‘packagedeal’ hebben bedoeld te sluiten. Zij hebben zich beiden bij de totstandkoming van het echtscheidingsconvenant laten bijstaan door een eigen advocaat (de advocaten die hen ook in deze procedure bijstaan) en zij hebben een regeling afgesproken waarbij maatwerk is geleverd op heel veel punten. Zonder verrekening is de echtelijke woning die tot de huwelijkse gemeenschap van partijen behoort met de daarmee verband houdende rechten en lasten toegedeeld aan de man, is de lijfrentepolis aan de man toebedeeld en neemt de man de schuld van partijen aan de [E] BV van € 67.482,90 per 1 januari 2017 voor zijn rekening (waarbij de vrouw niet meer aansprakelijk is voor deze vordering). Ten aanzien van de [E] BV hebben partijen in het convenant opgenomen de man dit privévermogen tot zich heeft genomen en dat dit aan hem is verknocht, terwijl dit – anders dan de man stelt – niet in lijn is met de vaste rechtspraak waar het een aanspraak op inkomenssuppletie betreft die bedoeld is voor de huwelijkse periode. Partijen hebben verder de wettelijke pensioenverevening en pensioenverrekening uitgesloten. Waardestijgingen en -dalingen van vermogensbestanddelen komen ten goede, respectievelijk ten laste van degene aan wie het vermogensbestanddeel is toegedeeld. In het geval de beschikking van de rechtbank afwijkt van hetgeen in het convenant is overeengekomen zullen de bepalingen van het convenant gelden boven hetgeen in de beschikking is bepaald, voor zover het niet om dwingend recht gaat. Partijen vermelden aan het eind van het convenant dat zij bij het maken van de afspraken de redelijkheid en billijkheid in acht hebben genomen.
Wat opvalt is dat in het echtscheidingsconvenant wat betreft de partneralimentatie expliciet is vermeld dat partijen ervan op de hoogte zijn dat de alimentatieplicht van de man volgens de wettelijke bepalingen (maximaal) 12 jaar duurt, te rekenen vanaf de datum van ontbinding van het huwelijk en dat ten aanzien van de lijfrentepolis bij de [D] specifiek is vermeld dat deze expireert per februari 2020.
Alle afspraken die in het echtscheidingsconvenant zijn opgenomen in samenhang overziende, is de stelling van de man dat partijen hebben bedoeld overeen te komen dat zij de hoogte van de partneralimentatie zouden aanpassen op het moment dat de Aegonlijfrentepolis zou expireren naar het oordeel van het hof niet aannemelijk. Dat partijen niet expliciet een niet-wijzigingsbeding hebben opgenomen maakt dit niet anders. Het hof acht het aannemelijk dat partijen het eindigen van de uitkering uit de [D] al als een omstandigheid in het echtscheidingsconvenant in aanmerking hebben genomen. Het gevolg daarvan is dat de man op grond van deze omstandigheid geen verzoek tot wijziging van de partneralimentatie kan indienen.
In de loop van deze procedure is overigens wel gebleken dat de financiële situatie van de man op een aantal andere punten is gewijzigd. Uit de door de man overgelegde stukken blijkt onder meer dat de hoogte van de ZVW-premie en de hoogte van de hypotheekrente zijn gewijzigd. Deze wijzigingen leiden gezamenlijk echter niet tot een verslechtering van zijn financiële situatie als het eindigen van de uitkering uit de [D] buiten beschouwing wordt gelaten.
5.6
Op grond van het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat de grief van de vrouw in het incidenteel hoger beroep slaagt. De man dient ten gevolge daarvan niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn verzoek tot wijziging van de partneralimentatie. De man is in eerste aanleg reeds niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek, alleen op een andere grond. De rechtbank achtte zich niet in staat de draagkracht van de man te bepalen aan de hand van verifieerbare bewijsstukken. Daarom is de grief van de vrouw weliswaar terecht voorgesteld, maar leidt dit gelet op de beslissing in eerste aanleg niet tot een vernietiging van de bestreden beschikking. Deze zal worden bekrachtigd.
principaal hoger beroep
5.7
Nu het hof de man niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn verzoek in eerste aanleg tot wijziging van de partneralimentatie, omdat geen sprake is van een wijziging van omstandigheden, komt het hof niet toe aan een beoordeling van de grief van de man in het principaal hoger beroep, inhoudende dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet kan worden vastgesteld of de partneralimentatie niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven.
proceskosten
5.8
De vrouw heeft het hof verzocht de man te veroordelen in de proceskosten in eerste aanleg en in de onderhavige procedure in hoger beroep. De man heeft het hof uitsluitend verzocht een beslissing te geven over de kosten in deze procedure en geen nader verweer gevoerd tegen het verzoek van de vrouw.
Het hof stelt vast dat de rechtbank in de bestreden beschikking de man reeds heeft veroordeeld heeft in de proceskosten in eerste aanleg. Nu de vrouw gekregen heeft waar zij om heeft verzocht in eerste aanleg, heeft zij geen procesbelang bij haar verzoek over de kosten in eerste aanleg.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw betreft. Temeer nu de man zijn stellingen in hoger beroep wel nader heeft onderbouwd.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 25 juni 2020;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, A. Smeeïng-van Hees en M.H.F. van Vugt, bijgestaan door de griffier, en is op 2 maart 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.