Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een hoger beroep van [appellant], wonende te [A], tegen [geïntimeerde], wonende te [B]. De zaak betreft een geschil over de vraag of er een geldleningsovereenkomst bestaat tussen partijen en of alle huurbetalingen zijn voldaan. Het hof heeft in een eerder tussenarrest van 3 november 2020 partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over bepaalde punten en heeft [appellant] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. Echter, [appellant] heeft zijn advocaat, mr. B. Altena, op 15 december 2020 onttrokken en heeft geen nieuwe advocaat aangesteld. Hierdoor kon hij geen proceshandelingen meer verrichten en kon hij het vereiste tegenbewijs niet leveren. Het hof heeft vastgesteld dat het bewijs voor het bestaan van de geldleningsovereenkomst niet is geleverd, waardoor de grief van [appellant] faalt.
Daarnaast heeft het hof de huurbetalingen over de maanden juni en juli 2015 beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de huur voor juni 2015 moet worden bijgesteld van € 2.465,98 naar € 1.996,50 en voor juli 2015 van € 1.352,31 naar € 1.030,45. De grief van [appellant] met betrekking tot de huurbetalingen is gedeeltelijk gegrond verklaard, maar voor het overige faalt deze. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter te Leeuwarden van 23 april 2019 vernietigd voor zover het betreft de veroordeling van [appellant] tot betaling van de eerder genoemde bedragen, en heeft opnieuw rechtdoende de betalingsverplichtingen vastgesteld. Tevens is [appellant] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.