In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, vertegenwoordigd door mr. S.I. Schinkel, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel. De appellant had verzocht om vernietiging van het vonnis en om afwijzing van de vorderingen van de gemeente Deventer, die als geïntimeerde optrad. De procedure bij de rechtbank was verlopen met een vonnis op 14 juli 2020, waarna de appellant op 2 oktober 2020 in hoger beroep ging.
Tijdens de procedure in hoger beroep heeft de rolraadsheer op 5 januari 2021 akte van niet-dienen verleend, omdat de appellant geen memorie van grieven had ingediend. De advocaat van de appellant verzocht om uitstel, maar dit verzoek werd afgewezen. Het hof oordeelde dat de rechtspraak waar de advocaat naar verwees, betrekking had op een pilotreglement dat afweek van het landelijke procesreglement. Het hof concludeerde dat er geen klemmende redenen waren om uitstel te verlenen en dat de appellant niet tijdig had gereageerd op de gestelde termijnen.
Uiteindelijk verklaarde het hof de appellant niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, omdat de termijnen voor het indienen van de memorie van grieven ongebruikt waren verstreken. De appellant werd veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep aan de zijde van de gemeente, die op € 557,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat en € 2.071,- aan verschotten werd vastgesteld. Het hof wees af wat meer of anders was gevorderd.