ECLI:NL:GHARL:2021:2142

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 maart 2021
Publicatiedatum
5 maart 2021
Zaaknummer
Wahv 200.253.905/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. van Schuijlenburg
  • M. Starreveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van sanctiebeschikking wegens onvoldoende aannemelijkheid van staandehouding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De betrokkene, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. N.G.A. Voorbach, had hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep van de betrokkene ongegrond had verklaard en het verzoek om proceskostenvergoeding had afgewezen. De zaak betreft een sanctie van € 230,- die aan de betrokkene als kentekenhouder was opgelegd voor het niet rechts houden op een andere weg dan autoweg of autosnelweg, gepleegd op 3 oktober 2017 in Tilburg.

De gemachtigde van de betrokkene voerde aan dat de sanctie ten onrechte was opgelegd, omdat er een reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder was geweest. De ambtenaar had verklaard onderweg te zijn naar een melding met enige spoed, maar het hof oordeelde dat deze verklaring niet voldoende aannemelijk was. De ambtenaar had gedurende 900 meter achter de betrokkene gereden zonder gebruik te maken van optische of geluidsignalen, wat de indruk wekte dat er geen sprake was van een spoedeisende melding.

Het hof concludeerde dat de ambtenaren niet in staat waren om de identiteit van de bestuurder vast te stellen en dat de sanctie niet aan de kentekenhouder had mogen worden opgelegd. De beslissing van de kantonrechter werd vernietigd, het beroep werd gegrond verklaard en de advocaat-generaal werd veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, tot een bedrag van € 1.068,-.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.253.905/01
CJIB-nummer
: 211298951
Uitspraak d.d.
: 5 maart 2021
Arrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 6 november 2018, betreffende

[de betrokkene] (hierna: de betrokkene),

wonende te [A] .
De gemachtigde van de betrokkene is mr. N.G.A. Voorbach, kantoorhoudende te Zoetermeer.

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard en het verzoek om een proceskostenvergoeding afgewezen.

Het verloop van de procedure

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft het beroep schriftelijk nader toegelicht. Daarbij is gevraagd om de zaak op een zitting van het hof te behandelen.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen daarop te reageren. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
Bij e-mail van 3 juli 2019 heeft de gemachtigde van de betrokkene zijn zittingsverzoek ingetrokken.

De beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 230,- voor: “niet zoveel mogelijk rechts houden op een andere weg dan autoweg of autosnelweg”. Deze gedraging zou zijn verricht op 3 oktober 2017 om 18:02 uur op de Blaakweg in Tilburg met het voertuig met het kenteken [00-YYY-0] .
2. De gemachtigde voert onder meer aan dat de sanctie ten onrechte aan de betrokkene als kentekenhouder is opgelegd. Er heeft zich namelijk een reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder voorgedaan. De verklaring van de ambtenaar dat hij onderweg was naar een melding is volstrekt onaannemelijk. De ambtenaar reed namelijk gedurende 900 meter achter de betrokkene. Dit is - gelet op de snelheid van de betrokkene - ten minste 35 seconden. De ambtenaar reed zonder optische of geluidsignalen. De betrokkene heeft sterk de indruk dat geen sprake was van een melding, maar dat de ambtenaar simpelweg geen zin had om hem staande te houden. Indien sprake was van een spoedeisende melding had het voor de hand gelegen dat de ambtenaar optische of geluidsignalen had gevoerd en indien het geen spoedeisende melding betrof had de ambtenaar de betrokkene ook wel kunnen staande houden. De gemachtigde verzoekt het hof om de ambtenaar als getuige voor een zitting op te roepen, zodat hij kan worden bevraagd over de vermeende melding.
3. De gegevens waarop de ambtenaar zich bij de oplegging van de sanctie heeft gebaseerd, zijn opgenomen in het zaakoverzicht. Dit zaakoverzicht bevat de informatie die in de inleidende beschikking is vermeld en daarnaast onder meer de volgende gegevens:
“Over een afstand van 900 meter reed de bestuurder aan de linkerkant terwijl er rechts geen voertuigen reden. (…)
Reden geen staandehouding: In verband met een melding geen staandehouding kunnen doen.”
4. Het dossier bevat verder een proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 september 2018, waarin de betreffende ambtenaren voor zover relevant het volgende verklaren:
“Wij konden de betrokkene niet staande houden omdat we op dat moment onderweg waren naar een andere melding met enige spoed. (….)
Onze melding had zeker wel spoed, alleen was het niet nodig om met optische of geluidssignalen te rijden. Wij hebben ervoor gekozen om achter het voertuig te blijven rijden. Wij waren op dat moment bevoegd om gebruik te maken van onze vrijstellingen en het voertuig rechts in te halen. Echter hebben wij dit niet gedaan om een mogelijke schrikreactie van de betrokkene te voorkomen. Dit om de veiligheid van een ieder te waarborgen. Wij zijn bereid dit onder ede te verklaren om alle twijfel weg te nemen.”
5. Uit artikel 5 van de Wahv volgt het uitgangspunt dat wanneer een gedraging wordt geconstateerd, de ambtenaar de bestuurder staande houdt en zijn identiteit vaststelt, zodat hem een sanctie kan worden opgelegd. Slechts wanneer er geen reële mogelijkheid is geweest om de identiteit van de bestuurder vast te stellen, mag de sanctie aan de kentekenhouder worden opgelegd.
6. Uit voormelde verklaring volgt dat de ambtenaren hebben waargenomen dat met het voertuig van de betrokkene de onderhavige gedraging is verricht. Hieruit volgt dat zij aanstonds hebben kunnen vaststellen wie de bestuurder van dat voertuig was ten tijde van het verrichten van de gedraging. In een dergelijk geval dient de administratieve sanctie te worden opgelegd aan de bestuurder van het voertuig en niet aan de kentekenhouder. Niet blijkt dat de ambtenaren niet in staat waren een staandehouding uit te voeren. Weliswaar wordt als reden opgegeven dat zij op dat moment onderweg waren naar een andere melding, maar in aanmerking genomen dat is vermeld dat dit was met enige spoed en niet met zodanige spoed dat staandehouding achterwege moet blijven, houdt dit niet noodzakelijkerwijs in dat geen staandehouding kan worden verricht. Uit de verklaring van de ambtenaren blijkt niet waarom zij voorrang wilden geven aan die andere melding. Bij die stand van zaken kan het hof niet vaststellen dat er zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding heeft voorgedaan en houdt het hof het ervoor dat zich een reële mogelijkheid tot staandehouding heeft voorgedaan. Dat brengt mee dat de sanctie niet aan de betrokkene als kentekenhouder had mogen worden opgelegd, zodat de inleidende beschikking niet in stand kan blijven.
7. Het voorgaande brengt mee dat de overige bezwaren van de gemachtigde geen bespreking meer behoeven en dat er geen reden is om de betreffende ambtenaren als getuigen voor een zitting op te roepen. Het verzoek van de gemachtigde daartoe wordt dan ook afgewezen.
8. De proceskosten komen voor vergoeding in aanmerking. Aan het indienen van het administratief beroepschrift, het beroepschrift bij de kantonrechter, het hoger beroepschrift en de nadere toelichting dienen in totaal 3,5 procespunten te worden toegekend. Ook aan het telefonisch horen dient één punt te worden toegekend. Gelet op de door de gemachtigde geleverde inspanning zal het hof met gebruikmaking van de matigingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, het voor het horen door de officier van justitie toegekende punt halveren. De waarde per punt bedraagt € 534,- en gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 1.068,- (= 4 x € 534,- x 0,5).

De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de beslissing van de officier van justitie, alsmede de beschikking waarbij onder voormeld CJIB-nummer de administratieve sanctie is opgelegd;
bepaalt dat hetgeen door de betrokkene op de voet van artikel 11 van de Wahv tot zekerheid is gesteld door de advocaat-generaal wordt gerestitueerd.
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 1.068,-.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Starreveld als griffier en op een openbare zitting uitgesproken.