ECLI:NL:GHARL:2021:2174

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 maart 2021
Publicatiedatum
8 maart 2021
Zaaknummer
200.281.175/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging erkenning van vaderschap en vaststelling van biologisch vaderschap in het kader van familierecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de erkenning van een man door zijn juridische vader. De man, geboren in 1978, heeft verzocht om de erkenning door zijn juridische vader, [C], te vernietigen en het vaderschap van zijn biologische vader, [D], vast te stellen. De rechtbank Overijssel had de man eerder niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot vernietiging van de erkenning, omdat de wettelijke termijn volgens artikel 1:205 lid 4 BW was verstreken. Het hof heeft echter geoordeeld dat het vasthouden aan deze termijn in de gegeven omstandigheden een ontoelaatbare inmenging oplevert in het door artikel 8 EVRM beschermde familie- en gezinsleven van de man. Het hof heeft vastgesteld dat de man al tijdens zijn minderjarigheid op de hoogte was van het feit dat [C] niet zijn biologische vader is, maar dat hij pas op 41-jarige leeftijd het verzoek heeft ingediend. Dit werd mede ingegeven door de wens om eerst een band op te bouwen met zijn biologische vader, [D]. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank vernietigd en de man ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot vernietiging van de erkenning. Tevens heeft het hof de overige verzoeken van de man tot vaststelling van het vaderschap en wijziging van de geslachtsnaam in behandeling genomen, waarbij belanghebbenden de gelegenheid krijgen om hierop te reageren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.281.175/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 242244)
beschikking van 4 maart 2021
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. F.A. de Munnik-Hoogendoorn.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder] ,
wonende te [B] ,
verder te noemen: de moeder.
Bij de aanvang van de procedure in hoger beroep is naast de moeder als belanghebbende aangemerkt de juridische vader van de man: [C] , geboren [in] 1947 (hierna: [C] ). [C] is [in] 2021 overleden, waardoor zijn positie als belanghebbende is komen te vervallen.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 26 mei 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 23 juli 2020;
- een brief van de moeder en [C] van 2 december 2020;
- een journaalbericht van mr. De Munnik-Hoogendoorn van 13 januari 2021 met productie(s);
- een brief van de moeder van 14 januari 2021;
- een journaalbericht van mr. De Munnik-Hoogendoorn van 27 januari 2021 met productie(s);
- een brief van de moeder van 28 januari 2021.
2.2
Het hof heeft om proces-technische redenen aanleiding gezien eerst het (hieronder nader te noemen) verzoek in hoger beroep tot vernietiging van de erkenning te behandelen en pas daarna -afhankelijk van de uitkomst daarvan- het verzoek tot vaststelling vaderschap van (eveneens nader te noemen) [D] . Om die reden heeft het hof afwijzend beslist op het schriftelijk verzoek van 20 augustus 2020 van mr. D.W.J. Leijs, advocaat van de zonen van [D] , om hen reeds in deze fase van de procedure als belanghebbenden dan wel als informanten aan te merken.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 1 februari 2021 plaatsgevonden.
De man is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Een van de raadsheren heeft via een Skype-verbinding deelgenomen aan de zitting.
Ter zitting heeft mr. De Munnik-Hoogendoorn mede het woord gevoerd aan de hand van de door haar overgelegde pleitnota.

3.De feiten

3.1
De man is [in] 1978 geboren als zoon van de moeder. [in] 1988 is de moeder gehuwd met [C] en is de man erkend door [C] . De man heeft daarbij ook de geslachtsnaam [C] gekregen.
3.2
Volgens een DNA-verwantschapsanalyse van [E] van 15 september 2016 is [D] (verder te noemen: [D] ) met een kans van 99,9997% de biologische vader van de man.
3.3
De man heeft op 3 januari 2020 de rechtbank verzocht -voor zover in hoger beroep nog van belang- de erkenning van de man door [C] te vernietigen, het vaderschap van de biologische vader van de man, [D] , gerechtelijk vast te stellen en vast te stellen dat de man heeft verklaard dat hij de geslachtsnaam van zijn biologische vader, [D] , zal hebben.
3.4
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot vernietiging van de erkenning omdat de in artikel 1:205 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) genoemde termijn voor de vernietiging van de erkenning is verstreken. Omdat de man door de rechtbank niet-ontvankelijk is verklaard in zijn verzoek tot vernietiging van de erkenning, is de rechtbank niet toegekomen aan een inhoudelijke behandeling van de (overige) verzoeken.

4.De omvang van het geschil

4.1
De man is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De man verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de bestreden beschikking te vernietigen, en, opnieuw rechtdoende,
II. de erkenning van de man door [C] , gedaan [in] 1988, te vernietigen;
III. vast te stellen dat [D] , geboren in [F] [in] 1944 en
overleden te [G] [in] 2019 de juridische vader is van de man;
IV. vast te stellen dat de man heeft verklaard dat hij de geslachtsnaam van zijn biologische vader, [D] , zal hebben;
V. dan wel een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie vermeent juist
te zijn.
4.2
De moeder heeft schriftelijk haar visie op de verzoeken van de man gegeven en verklaard dat zij de verzoeken van de man ondersteunt. De moeder en [C] hebben eerder in de procedure bij de rechtbank al aangegeven geen bezwaren te hebben tegen de verzoeken van de man.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:205 lid 1 aanhef en onder a BW kan een erkenning worden vernietigd op de grond dat de erkenner niet de biologische vader is van het kind.
In artikel 1:205 lid 4 BW is bepaald dat een verzoek tot vernietiging van de erkenning door het kind wordt ingediend binnen drie jaren nadat het kind bekend is geworden met het feit dat de erkenner vermoedelijk niet zijn biologische vader is. Indien het evenwel gedurende zijn minderjarigheid bekend is geworden met dit feit kan het verzoek tot uiterlijk drie jaren nadat het kind meerderjarig is geworden, worden ingediend.
5.2
Niet in geschil is dat de man reeds tijdens zijn minderjarigheid op de hoogte was van het feit dat [C] zijn biologische vader niet is. Nu de man het verzoek tot vernietiging van de erkenning pas heeft gedaan toen hij 41 jaar oud was, is de wettelijk gestelde termijn overschreden. De vraag die aan het hof voorligt, is of in deze zaak de toepassing van de in artikel 1:205 lid 4 BW gestelde termijn een ontoelaatbare inmenging oplevert in het door artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) beschermde familie- en gezinsleven (family life).
5.3
De man heeft gesteld dat hij ernstig lijdt onder het feit dat hij in familierechtelijke betrekking staat tot [C] en de naam ‘ [C] ’ draagt. De man stelt in zijn jeugd jarenlang affectief verwaarloosd en fysiek mishandeld te zijn door [C] en dat hij uit het gezinsverband is gestoten. Ook neemt de man zijn moeder kwalijk dat zij dit heeft laten gebeuren. Deze voorgeschiedenis is traumatiserend geweest voor de man en hij draagt deze last nog steeds bij zich. De man heeft al jaren psychologische hulp voor zijn psychische klachten die het gevolg zijn van de trauma’s uit zijn jeugd en de problematiek omtrent zijn identiteit. De man wil vanwege dit traumatische verleden de juridische banden met [C] verbreken en ook niet langer ‘ [C] ’ heten.
5.4
Tussen de man en [C] was, tot aan diens overlijden, weinig tot geen contact meer. De man stelt dat hij met [D] , tot aan diens overlijden, wel zodanig (veel) contact had dat er sprake was van family life. Sinds het DNA-onderzoek in 2016, dat bevestigde dat [D] de biologische vader is van de man, is hun contact (en het contact van [D] met het gezin van de man) geïntensiveerd. Voor de zoons van de man was [D] ‘hun opa’. De man stelt dat zijn identiteit niet overeenkomt met de huidige juridische werkelijkheid en wenst daarom vernietiging van de erkenning door [C] en -aansluitend- de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van [D] . Zijn gezin steunt hem daarin. Volgens de man is hij er pas achter gekomen dat hij door [C] erkend was toen hij zich bij de gemeente liet informeren over de mogelijkheden om de juridische werkelijkheid in overeenstemming te brengen met de biologische werkelijkheid. Dat de man toen niet meteen een verzoek heeft ingediend heeft te maken met het feit dat hij eerst zijn band met [D] verder wilde opbouwen alvorens -tegelijk met een verzoek tot vernietiging van de erkenning en in gezamenlijkheid met [D] - een procedure te starten tot vaststelling van het vaderschap van [D] . De man stelt dat vasthouden aan de wettelijke termijn voor de vernietiging van de erkenning door [C] , zoals de rechtbank heeft gedaan, een ongerechtvaardigde inmenging oplevert in zijn familie- en gezinsleven.
5.5
Voor het hof staat voorop dat het stellen van termijnen noodzakelijk is om de rechtszekerheid te waarborgen en om de belangen van het kind te beschermen. Hoewel in beginsel het stellen van termijnen geen ongerechtvaardigde inmenging is in het familie- en gezinsleven van betrokkenen in de zin van artikel 8 EVRM, is het hof van oordeel dat het vasthouden aan de hiervoor genoemde termijn in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid wel een ongerechtvaardigde inmenging in het familie- en gezinsleven van de man oplevert en in zoverre strijdig is met artikel 8 EVRM. Het respect voor het familie- en gezinsleven eist in deze zaak dat het belang van de biologische en maatschappelijke werkelijkheid prevaleert boven het belang van de strikte hantering van de in artikel 1:205 lid 4 BW gestelde termijn en de daarmee voorgestane rechtszekerheid. Het hof acht de man dan ook ontvankelijk in zijn verzoek en overweegt hiertoe verder als volgt.
5.6
Het hof heeft geen reden te twijfelen aan de stelling van de man dat de traumatische gebeurtenissen tijdens zijn jeugd veel impact op hem hebben gehad en tot diverse (psychische) problemen hebben geleid, ook thans nog, en dat dit (mede) ten grondslag ligt aan de diepgewortelde wens van de man om de afstammingsband met [C] te verbreken.
5.7
Het hof constateert dat de reden van het verzoek tot vernietiging van de erkenning mede is gelegen in de innige wens van de man om het vaderschap van [D] gerechtelijk te laten vaststellen en tegelijkertijd zijn achternaam te wijzigen in ‘ [D] ’, zoals blijkt uit het feit dat alle verzoeken van de man tegelijkertijd zijn ingediend. Aan de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap wordt door de wet voor de man geen termijn verbonden. In 2016 heeft een DNA-onderzoek zekerheid gegeven over het biologisch vaderschap van [D] . Het hof acht voldoende onderbouwd dat de man eerst een band met [D] heeft willen opbouwen voordat hij het vaderschap van [D] gerechtelijk wilde laten vaststellen en zijn achternaam zou aannemen. Het opbouwen van de band, zo blijkt uit het relaas van de man, en de indiening van de onderhavige verzoeken bij de rechtbank heeft de nodige tijd gekost. Naar het oordeel van het hof is het in dat licht bezien dan ook begrijpelijk dat de man het verzoek tot vernietiging van de erkenning door [C] niet eerder heeft gedaan. Door vast te houden aan de door de wet gestelde termijn voor de vernietiging van de erkenning, zou de man de door de wet gegeven mogelijkheid worden ontnomen om het vaderschap van zijn biologische vader gerechtelijk te laten vaststellen.
5.8
Het hof neemt verder in overweging dat de moeder andermaal (schriftelijk) heeft verklaard dat zij instemt met het verzoek van de man tot vernietiging van de erkenning door [C] . [C] had in een door hem op 15 november 2019 ondertekende verklaring aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het verzoek van de man tot vernietiging van de erkenning en wijziging van de achternaam van de man. Het hof constateert dan ook dat geen van de betrokkenen bij het verzoek tot de vernietiging van de erkenning wenst dat het juridische vaderschap van [C] gehandhaafd blijft. Niet valt in te zien hoe de rechtszekerheid en de belangen van hierbij betrokken anderen in dit geval zullen worden geschaad bij het niet vasthouden aan de wettelijke termijn.
5.9
Omdat het hof de man - anders dan de rechtbank - ontvankelijk acht in zijn verzoek, zal het hof de beslissing van de rechtbank op dit punt vernietigen. Daarnaast zal het hof, gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, het verzoek van de man tot vernietiging van de erkenning toewijzen.
Overige verzoeken:
5.1
Nu het hof het verzoek tot vernietiging van de erkenning zal toewijzen, komt het hof toe aan de beoordeling van de overige verzoeken van de man, kort gezegd de verzoeken tot vaststelling van het vaderschap en de daarmee samenhangende wijziging van de geslachtsnaam. De (overige) belanghebbenden bij die verzoeken (de moeder en de zonen van [D] ) zullen in de gelegenheid worden gesteld binnen zes weken een verweerschrift in te dienen.
Het hof kan zich voorstellen dat de verdere behandeling van de zaak schriftelijk kan worden gedaan. Het hof verzoekt de man en de overige belanghebbenden daarom om uiterlijk binnen twee weken na het einde van de verweertermijn te laten weten of zij kunnen instemmen met schriftelijke afhandeling van de overblijvende verzoeken en zo ja, of zij nog een nadere schriftelijke ronde wensen. In afwachting van de reacties van de man en de overige belanghebbenden zal het hof iedere verdere beslissing aanhouden.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 26 mei 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en (in zoverre) opnieuw beschikkende:
vernietigt de erkenning door [C] [in] 1988 van [verzoeker] ;
bepaalt dat de moeder alsmede [H] en [I] de gelegenheid krijgen om binnen zes weken na verzending van deze beschikking een verweerschrift in te dienen met betrekking tot de resterende verzoeken tot vaststelling van het vaderschap en de daarmee samenhangende wijziging van de geslachtsnaam;
stelt de man en de in de vorige zin genoemde belanghebbenden in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van de beschikking aan te geven of zij instemmen met schriftelijke afhandeling van de overblijvende verzoeken en zo ja, of zij nog een nadere schriftelijke ronde wensen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, I.M. Dölle, en L. van Dijk, bijgestaan door mr. T. van der Veen als griffier, en is op 4 maart 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.