ECLI:NL:GHARL:2021:2696

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
23 maart 2021
Zaaknummer
21-005673-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor rijden onder invloed zonder rijbewijs en vorderingen tot tenuitvoerlegging

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het rijden onder invloed van alcohol zonder rijbewijs. Het hof heeft de veroordeling bevestigd, maar heeft de opgelegde straf en beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging gewijzigd. De verdachte was veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken, een ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden en een taakstraf van veertig uren. Het hof heeft de gevangenisstraf bevestigd, maar de ontzegging van de rijbevoegdheid en de taakstraf aangepast op basis van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De advocaat-generaal had vorderingen tot tenuitvoerlegging ingediend, maar het hof oordeelde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan strafbare feiten had schuldig gemaakt. Het hof heeft de vorderingen tot tenuitvoerlegging toegewezen, maar in plaats van hechtenis werd een taakstraf opgelegd. Het hof heeft de beslissing van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de ernst van de feiten en de positieve ontwikkeling van de verdachte in overweging heeft genomen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005673-19
Uitspraak d.d.: 23 maart 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzakenvan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 30 oktober 2019 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 96-179803-19 en 96-230495-19, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummers 96-016017-19, 96-058081-18, 96-047150-19, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 9 maart 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. De advocaat-generaal heeft ter zake van het onder parketnummer 96-179803-19 tenlastegelegde veroordeling van verdachte gevorderd tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met een proeftijd van 2 jaren en ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden. De advocaat-generaal heeft ter zake van het onder parketnummer 96-230495-19 tenlastegelegde veroordeling van verdachte gevorderd tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis. Tot slot heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot verwerping van het verweer van de raadsvrouw met betrekking tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie ten aanzien van de drie vorderingen tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straffen.
Ter zake van de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf onder parketnummer 96-016017-19 heeft de advocaat-generaal gevorderd dat deze wordt omgezet naar een taakstraf voor de duur 20 uren, subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis, hetgeen eveneens is gevorderd ter zake van de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf onder parketnummer 96-047150-19. Ter zake van de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf onder parketnummer 96-058081-18 heeft de advocaat-generaal omzetting gevorderd naar een taakstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis en afwijzing van de vordering voor wat betreft de ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. C. Grijsen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij vonnis van 30 oktober 2019 de verdachte ter zake van het onder parketnummer 96-179803-19 tenlastegelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met een proeftijd van 2 jaren en ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden. De politierechter heeft de verdachte ter zake van het onder parketnummer 96-230495-19 tenlastegelegde veroordeeld tot 2 weken hechtenis. Ter zake van de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf onder parketnummer 96-016017-19 heeft de politierechter de tenuitvoerlegging van 1 week hechtenis gelast, hetgeen eveneens is gelast ter zake van de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf onder parketnummer 96-047150-19. Ter zake van de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf onder parketnummer 96-058081-18 heeft de politierechter de tenuitvoerlegging van 1 week hechtenis gelast en ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden.
Het hof is van oordeel dat de politierechter met betrekking tot de bewezenverklaring van de onder parketnummer 96-179803-19 en onder parketnummer 96-230495-19 tenlastegelegde feiten op juiste wijze heeft beslist. Op grond van de bewijsmiddelen zoals die in het vonnis zijn opgenomen, kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het besturen van een brom/snorfiets onder invloed van alcohol terwijl hij niet over een rijbewijs beschikte. Het hof zal het vonnis dan ook bevestigen.
Ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging komt het hof tot andere beslissingen dan de politierechter, zodat het vonnis in zoverre zal worden vernietigd.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft, terwijl hij te veel alcohol had gedronken en niet over een rijbewijs beschikte, een brom/snorfiets bestuurd. Verdachte heeft hierdoor niet alleen zichzelf, maar ook veiligheid van anderen in het verkeer in gevaar gebracht.
Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte - blijkens een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 3 februari 2021 - eerder meermalen onherroepelijk is veroordeeld ter zake van overtreding van artikel 107, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij tussen de twee meest recent gepleegde feiten maar een (zeer) kort tijdsverloop zit en de onderhavige feiten zijn gepleegd binnen twee weken na de onherroepelijke veroordeling voor die feiten. Ook voor rijden onder invloed is verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld.
Het hof houdt rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze ter terechtzitting door de verdachte en diens raadsvrouw naar voren zijn gebracht en zoals die mede uit de door de raadsvrouw overhandigde verklaring van de bewindvoerder van verdachte d.d. 15 februari 2021 zijn gebleken. Daaruit volgt dat verdachte gemotiveerd is om zijn financiële situatie stabiel te maken en uit de schulden te komen, en hard werkt om één en ander te bewerkstelligen. Blijkens het hem betreffende uittreksel justitiële documentatie heeft verdachte zich sinds de bewezenverklaarde feiten niet meer schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 8, derde en vierde lid en artikel 107, eerste lid van de Wegenverkeerswet. Ook heeft verdachte verklaard sinds de bewezenverklaarde feiten, naar eigen zeggen, zijn alcoholinname drastisch te hebben verminderd.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat ter zake van het onder parketnummer 96-179803-19 bewezenverklaarde oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden passend en geboden is. Gezien de positieve ontwikkeling die verdachte doormaakt, ziet het hof aanleiding om ter zake van het onder parketnummer 96-230495-19 een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis op te leggen. Met oplegging van voorgenoemde straf benadrukt het hof (nogmaals) de ernst van de feiten en beoogt het verdachte te doordringen van de noodzaak zich in de toekomst verre te houden van het plegen van (soortgelijke) strafbare feiten en hem te stimuleren om op het goede pad te blijven.

Vorderingen tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van de kantonrechter te Midden-Nederland d.d. 15 juli 2019, gewezen onder parketnummer 96-016017-19 is de verdachte veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen vervangende hechtenis en 1 week hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Blijkens de verdachte betreffende justitiële documentatie is de proeftijd ingegaan op 29 juli 2019.
Bij vonnis van de kantonrechter te Midden-Nederland d.d. 15 juli 2019, gewezen onder parketnummer 96-047150-19 is de verdachte veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen vervangende hechtenis en 1 week hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Blijkens de verdachte betreffende justitiële documentatie is de proeftijd ingegaan op 29 juli 2019.
Bij vonnis van de politierechter te Midden-Nederland d.d. 25 juni 2018, gewezen onder parketnummer 96-058081-18 is de verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde veroordeeld tot een geldboete van € 350,-, subsidiair 7 dagen vervangende hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Ter zake van het onder 2 tenlastegelegde is verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 400,-, subsidiair 8 dagen vervangende hechtenis en 1 week hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Blijkens de verdachte betreffende justitiële documentatie is de proeftijd ingegaan op 10 juli 2018.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep geconcludeerd tot verwerping van het verweer van de raadsvrouw ten aanzien van de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De advocaat-generaal heeft voorts ter zake van de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf onder parketnummer 96-016017-19 gevorderd dat deze wordt omgezet naar een taakstraf voor de duur 20 uren, subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis, hetgeen eveneens is gevorderd ter zake van de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf onder parketnummer 96-047150-19. Ter zake van de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf onder parketnummer 96-058081-18 heeft de advocaat-generaal omzetting gevorderd naar een taakstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis en afwijzing van de ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden.
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat het Openbaar Ministerie ter zake van de drie vorderingen tot tenuitvoerlegging niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu de dagtekening van ontvangst van de vordering ter griffie op de vorderingen ontbreken. De raadsvrouw heeft subsidiair bepleit dat het Openbaar Ministerie ter zake van de vorderingen tot tenuitvoerlegging onder parketnummers 96-016017-19 en 96-047150-19 niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu het verdachte niet meer bij staat dat hij afstand van enig rechtsmiddel heeft gedaan. Tevens heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de proeftijd pas na de feiten waarvoor verdachte is veroordeeld is ingegaan nu niet aan de verdachte van de voorwaardelijke veroordeling op voet van artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering ter terechtzitting mededeling is gedaan.
Het hof overweegt ten aanzien van het primaire verweer als volgt:
Ingevolge het bepaalde in artikel 14g, vijfde lid van het Wetboek van Strafrecht is het Openbaar Ministerie in zijn vordering niet-ontvankelijk wanneer een vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf later wordt ingediend dan drie maanden na het verstrijken van de proeftijd. Als de dag waarop de vordering is ingediend, geldt de dag dat de vordering op de griffie is ontvangen.
Het hof stelt op grond van de zich in het dossier bevindende memo vast dat op de vorderingen tot tenuitvoerlegging onder parketnummers 96-016017-19, 96-047150-19 en 96-058081-18 geen dagtekening van ontvangst van de vordering ter griffie staan vermeld. Het hof stelt voorts vast dat de proeftijd van de voorwaardelijk opgelegde straf onder parketnummer 96-016017-19 is ingegaan op 29 juli 2019, evenals de proeftijd van de voorwaardelijk opgelegde straf onder parketnummer 96-047150-19. De proeftijd van de voorwaardelijk opgelegde straf onder parketnummer 96-058081-18 is ingegaan op 10 juli 2018. Nu de vorderingen zijn ingediend tijdens de looptijd van deze proeftijden en van een te late indiening derhalve geen sprake kan zijn, is de verdachte door het ontbreken van de dagtekeningen niet in enig rechtens te beschermen belang geschaad. Het hof verwerpt het verweer.
Het hof overweegt ten aanzien van het subsidiaire verweer als volgt:
In het aantekening mondeling vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland d.d. 15 juli 2019 onder parketnummer 96-016017-19 staat vermeld dat zowel verdachte als de officier van justitie afstand hebben gedaan van hun recht tegen het onderhavige vonnis hoger beroep in te stellen. Dat geldt eveneens voor het aantekening mondeling vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland d.d. 15 juli 2019 onder parketnummer 96-047150-19.
Het hof overweegt dat in beginsel dient te worden uitgegaan van de juistheid van de vermelding in het aantekening mondeling vonnis. Dit is slechts anders indien zeer bijzondere omstandigheden aanleiding geven tot het oordeel dat afstand niet kan gelden als afstand in de zin van artikel 381, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering. Nu dergelijke bijzondere omstandigheden door de verdachte niet dan wel onvoldoende nader zijn onderbouwd, is het hof van oordeel dat verdachte ter terechtzitting d.d. 15 juli 2019 rechtsgeldig afstand heeft gedaan van de bevoegdheid om hoger beroep in te stellen.
Het hof overweegt omtrent het verweer inzake de aanvang van de proeftijd als volgt. Blijkens de uitspraak van de Hoge Raad d.d. 14 juni 2005 (ECLI:NL:HR:2005:AT5752) geldt dat indien sprake is van niet-naleving van de algemene voorwaarde als bedoeld in artikel 14c, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, ook een strafbaar feit begaan vóór het ingaan van de proeftijd tot tenuitvoerlegging aanleiding kan geven. Gelet op het voorgaande verwerpt het hof het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vorderingen tot tenuitvoerlegging ten aanzien van de voorwaardelijke veroordelingen onder parketnummers 96-016017-19, 96-047150-19 en 96-058081-18.
Het hof is ten aanzien van de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordelingen onder parketnummers 96-016017-19, 96-047150-19 en 96-058081-18 van oordeel dat, nu gebleken is dat verdachte zich voor het einde van de proeftijden aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, de tenuitvoerlegging dient te worden gelast van de eerder voorwaardelijk opgelegde straffen van telkens 1 week hechtenis. Gelet op de in positieve zin gewijzigde persoonlijke omstandigheden van de verdachte acht het hof echter termen aanwezig om in plaats van de tenuitvoerleggingen van de opgelegde straffen, de tenuitvoerlegging te gelasten van een taakstraf, te weten het verrichten van 20 (twintig) uren onbetaalde arbeid, in geval van het niet naar behoren verrichten te vervangen door hechtenis voor de duur van 7 (zeven) dagen. De vordering tot tenuitvoerlegging van de onder parketnummer 96-058081-18 eveneens opgelegde maatregel tot ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden zal worden afgewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 62 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 107, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de door de politierechter opgelegde straf en de beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Ten aanzien van het in de zaak onder parketnummer 96-179803-19 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ontzegt de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 96-179803-19 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Ten aanzien van het in de zaak onder parketnummer 96-230495-19 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kantonrechter Midden-Nederland van 15 juli 2019 met parketnummer 96-016017-19, te weten een hechtenis voor de duur van 1 week, een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
7 (zeven) dagen hechtenis.
Gelast in plaats van de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 25 juni 2018 met parketnummer 96-058081-18, te weten een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden en een hechtenis voor de duur van 1 week, een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door 7
(zeven) dagen hechtenis.
Gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kantonrechter Midden-Nederland van 15 juli 2019 met parketnummer 96-047150-19, te weten een hechtenis voor de duur van 1 week, een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door 7
(zeven) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter,
mr. M.B. de Wit en mr. E. Pennink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.J. Flach, griffier,
en op 23 maart 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.