ECLI:NL:GHARL:2021:2724

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 maart 2021
Publicatiedatum
23 maart 2021
Zaaknummer
21-002900-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omkoping van ambtenaar en wapenbezit in fraudezaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte, geboren in 1962 en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, is beschuldigd van ambtelijke corruptie en wapenbezit. De verdachte heeft gedurende een langere periode een ambtenaar van de Rijksuniversiteit Groningen omgekocht om deze te laten handelen ten voordele van zijn bedrijven. Dit heeft geleid tot aanzienlijke financiële en reputatieschade voor de universiteit en concurrentievervalsing ten opzichte van andere bedrijven. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest, en is hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor schadevergoeding aan de benadeelde partij, de Rijksuniversiteit Groningen, tot een bedrag van € 638.079,-. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op de integriteit van het ambtenarenapparaat benadrukt, evenals de noodzaak om het vertrouwen in de overheid te waarborgen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het doen van giften aan de ambtenaar met het oogmerk om deze te bewegen in strijd met zijn plicht te handelen. Daarnaast is de verdachte ook veroordeeld voor het voorhanden hebben van verboden wapens en munitie. De vordering van de benadeelde partij is deels toegewezen, waarbij het hof heeft geoordeeld dat de verdachte aansprakelijk is voor de schade die is ontstaan door zijn handelen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002900-17
Uitspraak d.d.: 24 maart 2021
Tegenspraak
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van 17 mei 2017 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken met de parketnummers 08-997036-15 en 08-993137-16, inzake de verdachte

[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,

zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, volgens opgave van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep postadres voerende op het kantoor van zijn raadsman.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het gerechtshof van 5 juni 2020 en 10 maart 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen, met uitzondering van de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij.
Gevorderd is de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden, met aftrek van de periode die is doorgebracht in voorarrest, alsmede toewijzing van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij tot een bedrag van
€ 1.047.500,- en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Voorts is gevorderd dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld zal worden en dat de in beslag genomen wapens en munitie zullen worden onttrokken aan het verkeer.
Het gerechtshof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. M.R.P. Ossentjuk, ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de rechtbank:
  • de verdachte ter zake van de onder 1 en 2 aan hem ten laste gelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren;
  • de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toegewezen, tot een bedrag van € 400.000,-, de schadevergoedingsmaatregel opgelegd en de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld;
  • de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering;
  • gelast dat onttrokken worden aan het verkeer een vuurwapen (merk [merk1] , kaliber oorspronkelijk 6 mm knal, nu.22), een patroonmagazijn van een [merk4] ,
27 centraalvuur kogelpatronen, merk Federal, kaliber [merk2] en
142 centraalvuur kogelpatronen, merk Prve Partizan, kaliber [merk2] .
Het gerechtshof zal dat vonnis om proceseconomische redenen vernietigen en zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg -ten laste gelegd:
in de zaak met het parketnummer 08-997036-15 dat:hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf 1 januari 2008 tot en met 31 augustus 2014, te [plaats1] en/of [plaats2] en/of [plaats3] en/of [plaats4] , althans in Nederland, telkens tezamen en in vereniging met een ander(en) - natuurlijke en/of rechtspersonen -, althans alleen, aan een ambtenaar, te weten [naam1] , een of meer gift(en) en/of belofte(n) heeft gedaan en/of dienst(en) heeft verleend en/of aangeboden, welke gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en) aan die [naam1] onder meer heeft/ hebben bestaan uit:
a. a) het (doen of laten) regelen van een dienstverband voor [naam2] en/of;
b) het (doen of laten) betalen van loon aan [naam2] en/of;
c) het (doen of laten) regelen van een dienstverband voor [naam3] en/of;
d) het (doen of laten) betalen van loon aan [naam3] en/of;
e) het (doen of laten) inkopen en betalen van materialen voor [naam4] en/of;
f) een auto, kenteken [kenteken] , en/of;
g) het (doen of laten) gebruikmaken van een tankpas en/of;
h) het (doen of laten) betalen van een geldbedrag ter hoogte van 10.000 euro aan [naam2] en/of;
i. i) het een- of meermalen (doen of laten) betalen van de kosten voor de jaarlijkse visdag,
zijnde die gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en) telkens,
- verleend en/of aangeboden met het oogmerk om [naam1] te bewegen in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, iets te doen en/of na te laten, en/of
- ten gevolge en/of naar aanleiding van hetgeen door [naam1] in diens huidige of vroegere bediening, in strijd met zijn plicht, is gedaan en/of nagelaten.
in de zaak met het parketnummer 08-993137-16 dat:hij op of omstreeks 25 januari 2016 te [plaats1] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander(en), althans alleen,
- een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen (merk [merk1] , kaliber oorspronkelijk
6 mm knal, nu .22) en/of;
- een wapen van categorie III, te weten een onderdeel van een vuurwapen in de vorm van een patroonmagazijn (merk [merk4] ) en/of;
- munitie van categorie III, te weten 27 centraalvuur kogelpatronen (merk Federal, kaliber . [merk2] ) en/of 142 centraalvuur kogelpatronen (merk [merk3] , kaliber . [merk2] ),
voorhanden heeft gehad.
Het gerechtshof heeft de in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in zijn verdedigingsbelang.

Bewezenverklaring

Op grond van wettige bewijsmiddelen acht het gerechtshof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de in de zaak met het parketnummer 08-997036-15 en in de zaak met het parketnummer 08-993137-16 aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat:
08-997036-15:hij in de periode vanaf 1 januari 2008 tot en met 31 augustus 2014 in Nederland, telkens aan een ambtenaar, te weten [naam1] , giften heeft gedaan, welke giften hebben bestaan uit:
a. a) het regelen van een dienstverband voor [naam2] en
b) het betalen van loon aan [naam2] en
c) het regelen van een dienstverband voor [naam3] en
d) het betalen van loon aan [naam3] en
e) het laten inkopen en betalen van materialen voor [naam4] en
f) een auto, kenteken [kenteken] , en
g) het laten gebruikmaken van een tankpas en
h) het laten betalen van een geldbedrag ter hoogte van 10.000 euro aan [naam2] ,
zijnde die giften telkens verleend en aangeboden met het oogmerk om [naam1] te bewegen in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, iets te doen en na te laten.
08-993137-16:hij op 25 januari 2016 te [plaats1]
- een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen (merk [merk1] , kaliber oorspronkelijk
6 mm knal, nu .22) en
- een wapen van categorie III, te weten een onderdeel van een vuurwapen in de vorm van een patroonmagazijn (merk [merk4] ) en
- munitie van categorie III, te weten 27 centraalvuur kogelpatronen (merk Federal, kaliber . [merk2] ) en/of 142 centraalvuur kogelpatronen (merk [merk3] , kaliber . [merk2] ),
voorhanden heeft gehad.
Het gerechtshof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het in de zaak met het parketnummer 08-997036-15 bewezen verklaarde feit levert op:
aan een ambtenaar een gift doen met het oogmerk om hem te bewegen in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, iets te doen of na te laten, meermalen gepleegd.
Het in de zaak met het parketnummer 08-993137-16 bewezen verklaarde feit levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van de bewezen verklaarde strafbare feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met betrekking tot de aard en de ernst van de bewezen verklaarde delicten heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat de verdachte door zijn handelen - puur uit financieel gewin - ambtenaar [naam1] , destijds hoofd van het technisch beheer van de [naam5 ] (hierna: [naam5 ] ), heeft omgekocht teneinde die ambtenaar te doen handelen ten voordele van de bedrijven van de verdachte.
Daardoor is niet alleen financiële schade en reputatieschade opgelopen door de [naam5 ] , maar is tevens concurrentievervalsing ontstaan ten opzichte van andere bedrijven. Het omkopen van een ambtenaar is een zeer ernstig delict. Integriteit van het ambtenarenapparaat dient voorop te staan, gelet op het maatschappelijk belang van een onkreukbare overheid. De samenleving moet er zonder meer op kunnen vertrouwen dat personen die met overheidsgezag bekleed zijn dat gezag niet misbruiken. De verdachte heeft door zijn handelen dat vertrouwen geschaad;
  • de omstandigheid dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verboden wapen- en munitiebezit. Verboden wapen- en munitiebezit brengt voor de maatschappij onaanvaardbare veiligheidsrisico’s met zich mee;
  • de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS) ter zake van delicten ingevolge de Wet wapens en munitie. In het geval van het voorhanden hebben van een wapen en munitie van categorie III onder 1 van die wet kan in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden worden opgelegd.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
 de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van
30 april 2020, waaruit blijkt dat hij niet onherroepelijk door een strafrechter is veroordeeld ter zake van enig strafbaar feit;
 de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken. Kern daarvan is dat de verdachte thans zowel zakelijk als privé aan lager wal is geraakt.
Een belangrijke factor bij de strafmaat is de omvang van het nadeel dat de verdachte door
zijn handelen heeft veroorzaakt. Uit het dossier en de bewezenverklaring komt naar
voren dat de verdachte een aandeel heeft gehad in de ambtelijke corruptie waarbij in veel gevallen ten onrechte kosten zijn gedeclareerd bij de [naam5 ] en door die instantie ook zijn uitbetaald, onder meer aan de bedrijven van de verdachte. Aldus is gemeenschapsgeld voor andere doelen aangewend dan waarvoor deze gelden door de gemeenschap ter beschikking zijn gesteld.
Het gerechtshof gaat bij het vaststellen van het benadelingsbedrag waarvoor de verdachte verantwoordelijk te achten is uit van het door de verbalisanten opgemaakte proces-verbaal voordeel verdachten en nadeel [naam5 ] ( [nummer] ). Zoals hieronder in de beslissing op de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij nader zal worden gespecificeerd bedraagt het benadelingsbedrag ruim € 638.000,-.
Het gerechtshof is van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het gerechtshof heeft daarbij acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting bij fraudezaken, vastgesteld door het LOVS, die in geval van een benadelingsbedrag dat tussen een half miljoen en één miljoen euro bedraagt uitgaan van een gevangenisstraf van minimaal achttien maanden, oplopend tot vierentwintig maanden.
Als straf vermeerderende en/of straf verminderende factoren kunnen daarbij betrokken worden:
- de duur van de gedraging;
- de mate waarin de verdachte door de overtreding voordeel heeft verkregen;
- de verdachte heeft de gedraging uit eigen beweging beëindigd;
- de mate waarin het ontstane nadeel ongedaan is gemaakt;
- de rol van de verdachte ten opzichte van mededaders;
- of de verdachte een natuurlijke persoon of een rechtspersoon betreft;
- de mate waarin de verdachte medewerking heeft verleend aan het onderzoek;
- de mate waarin de gedraging heeft geleid tot marktverstoring;
- de mate waarin door de gedraging het vertrouwen in de markt is geschaad;
- de financiële draagkracht van de verdachte;
- recidive(gevaar);
- de duur van de strafprocedure;
- de verdachte heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf;
- type slachtoffer (professional, leek, overheidsinstantie) en de rol van het slachtoffer bij de gedraging;
- aan de verdachte is een bestuursrechtelijke maatregel (niet zijnde een bestuurlijke boete voor hetzelfde feit als bedoeld in art. 5:44 Awb) opgelegd (bijvoorbeeld intrekking vergunning, last onder dwangsom).
Ten aanzien van de verdachte stelt het gerechtshof dan vast dat het gaat om een oplichtingspraktijk waaraan de verdachte niet zelf een einde heeft gemaakt, waardoor die omkoping zes-en een half jaar heeft voortgeduurd, waarin de verdachte een prominent aandeel heeft gehad en hij een aanzienlijk financieel voordeel heeft verkregen, ten koste van een overheidsorganisatie aan wie het daardoor veroorzaakte nadeel nog niet door de verdachte is vergoed. Pas vlak vóór het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij zijn verzet tegen de bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten gestaakt en is volledig medewerking verleend aan het onderzoek in de zaak. De gedragingen van de verdachte hebben geleid tot een jarenlange verstoring van de markt en tevens tot veel publiciteit. Mede door dit laatste is het vertrouwen in de marktwerking bij overheidsopdrachten geschaad.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft het gerechtshof voorts aansluiting gezocht bij de straffen die gebruikelijk door dit gerechtshof in gevallen vergelijkbaar met deze zaak worden opgelegd en is tevens acht geslagen op de straffen die aan andere daders in deze ambtelijke corruptie-zaak zijn opgelegd.
De raadsman van de verdachte heeft in het kader van het door hem gevoerde strafmaatverweer geen zodanig bijzondere of relevante feiten of omstandigheden aangevoerd dat het gerechtshof de oplegging van de door de raadsman bepleite straf, te weten een taakstraf van maximale duur alsmede een onvoorwaardelijke gevangenisstraf conform de duur van het ondergane voorarrest, aangewezen acht. Ook overigens is het gerechtshof niet gebleken van dergelijke feiten of omstandigheden.
Op grond van het bovenstaande en bezien vanuit een oogpunt van normhandhaving en vergelding, wordt oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden, met aftrek van de periode die is doorgebracht in voorarrest, in beginsel passend en geboden geacht.
Rekening dient echter te worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de fase van de behandeling van de strafzaak in hoger beroep, welke vertraging niet aan de verdachte of te verdediging te wijten is en die inmiddels ruim tweeëntwintig maanden bedraagt.
Gelet hierop zal het gerechtshof in plaats van de hierboven genoemde straf opleggen een
gevangenisstraf voor de duur van eenentwintig maanden, met aftrek van de periode die is doorgebracht in voorarrest.

Onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen voorwerpen

De hierna te noemen in beslag genomen en nog niet terug gegeven voorwerpen zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar het door de verdachte in de zaak met het parketnummer 08-997036-15 begane strafbare feit aangetroffen. Deze voorwerpen behoren aan de verdachte toe en kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten dan wel tot belemmering van de opsporing daarvan. Zij zullen worden onttrokken aan het verkeer aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.

Vordering van de benadeelde partij [naam5 ]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van materiële schade ten bedrage van € 1.350.967,10.
De vordering is bij het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht deels toegewezen, namelijk tot een bedrag van € 400.000,-. De benadeelde partij heeft zich binnen de grenzen van de eerste vordering opnieuw gevoegd in de strafzaak in hoger beroep. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding voort in de strafzaak in hoger beroep.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het gerechtshof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met het parketnummer 08-997036-15 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Het bedrag van die schade (en derhalve het benadelingsbedrag) begroot het gerechtshof
- mede op grond van het proces-verbaal voordeel verdachten en nadeel [naam5 ] ( [nummer] ) - op de volgende bedragen, waarbij de letters verwijzen naar de onderdelen van de tenlastelegging:
b en c: een deel van € 428.304,- + € 19.278, naar redelijkheid en billijkheid vastgesteld op: € 400.000,-.
d en e: € 184.924,-
f en g: € 30.755,-
h: € 8.500,-
i: € 2.000,-
j: € 11.900,- (€ 10.000,- + btw).
De verdachte is gehouden tot vergoeding van die schade, zodat de vordering tot het bedrag van € 638.079,- zal worden toegewezen.
De verdachte is jegens de benadeelde partij niet tot vergoeding van dit bedrag gehouden, voor zover zijn mededader het bedrag reeds heeft voldaan.
Voor het overige - waaronder de schade die is gevorderd voor de werkzaamheden die door derden in het kader van de fraude verricht zijn - is het gerechtshof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Gelet op het vorenstaande dienen de benadeelde partij en de verdachte, als over en weer deels in het ongelijk gestelde partijen, ieder de eigen kosten te dragen van het geding.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed zal het gerechthof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het gerechtshof heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 36d, 36f, 57, 63 en 177 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften zijn toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 08-997036-15 en in de zaak met parketnummer 08-993137-16 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 08-997036-15 en in de zaak met parketnummer 08-993137-16 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
21 (eenentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een vuurwapen (merk [merk1] , kaliber oorspronkelijk 6 mm knal, nu.22)
- een patroonmagazijn van een [merk4]
- 27 centraalvuur kogelpatronen, merk Federal, kaliber [merk2]
-142 centraalvuur kogelpatronen, merk [merk3] , kaliber [merk2] .
Vordering van de benadeelde partij [naam5 ] Tav Dhr. [naam6]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Rijksuniversiteit [plaats1] Tav Dhr. [naam6] ter zake van het in de zaak met parketnummer
08-997036-15 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 638.079,00 (zeshonderdachtendertigduizend negenenzeventig euro) ter zake van materiële schade.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [naam5 ] , ter zake van het in de zaak met parketnummer
08-997036-15 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 638.079,00 (zeshonderdachtendertigduizend negenenzeventig euro) als vergoeding voor materiële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 365 (driehonderdvijfenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door
mr. G.A. Versteeg, voorzitter,
mr. G. Dam en mr. P.L.M van Gorkom, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 24 maart 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mrs. Dam en Van Gorkom zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.