ECLI:NL:GHARL:2021:2731

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
23 maart 2021
Zaaknummer
200.260.946/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid installatiebedrijf voor schade door uitval ventilatoren in varkensstal

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van Installatiebedrijf Geissler Lemerveld B.V. voor de schade die is ontstaan door de uitval van ventilatoren in een varkensstal, waardoor 1.340 van de 1.500 varkens zijn overleden. De maatschap Boonman Beheer, exploitant van de varkenshouderij, houdt Geissler aansprakelijk voor de uitval van de ventilatoren en het uitblijven van een alarmmelding. De rechtbank heeft in eerdere vonnissen overwogen dat de deskundige niet tot de conclusie is gekomen dat de uitval van de ventilatoren het gevolg was van een fout van Geissler. Het hof heeft de zaak in hoger beroep behandeld en de kernkwesties zijn de oorzaak van de uitval van de ventilatoren en het ontbreken van een alarmmelding. Het hof concludeert dat de ventilatoren zijn uitgevallen door het omzetten van de schakelaar van de installatie-automaat door een monteur van Geissler. Geissler is toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen deze conclusie. De beslissing over de aansprakelijkheid is aangehouden in afwachting van de bewijslevering.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.260.946
(zaaknummer rechtbank Overijssel 183254)
arrest van 23 maart 2021
in de zaak van
de maatschap Boonman Beheer, [appellant2] en [appellant3],
gevestigd te [A] ,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
de maatschap,
advocaat: mr. P.M. Leerink te Deventer,
tegen:
Installatiebedrijf Geissler Lemerveld B.V.,
gevestigd te Lemelerveld,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
Geissler,
advocaat: mr. B.M. Stroetinga te Eindhoven.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 18 februari 2020 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- het H-12 formulier van de maatschap met de producties 6 en 7, ontvangen op
30 november 2020;
- het proces-verbaal van de op 4 december 2020 gehouden comparitie van partijen.
1.3
Op 19 november 2020 is op de griffie nog ontvangen een akte reactie memorie van antwoord van de maatschap, maar die akte is door de rolrechter geweigerd en maakt dus geen deel uit van de gedingstukken.
1.4
Partijen hebben op 22 december 2020 verzocht om arrest. Vervolgens hebben zij de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.Waar gaat deze zaak over?

De maatschap exploiteert een varkenshouderij. Op 4 juli 2014 hebben medewerkers van Geissler werkzaamheden verricht aan de elektrische installaties in de stallen (aanpassen van de aarding), onder andere in stal 3. Op 5 juli 2014 bleken de ventilatoren in die stal te zijn uitgevallen en 1.340 van de 1.500 varkens in die stal te zijn overleden. De uitval van de ventilatoren had niet geleid tot een alarmmelding. De maatschap houdt Geissler aansprakelijk voor de uitval van de ventilatoren en het uitblijven van een alarmmelding. Zij vordert vergoeding van Geissler van de schade die zij heeft geleden door het overlijden van de varkens. Geissler betwist dat zij voor die schade aansprakelijk is.

3.De vaststaande feiten

3.1
De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 2 november 2016 een uitvoerige beschrijving gegeven van de feiten (zie de nummers 2.1 tot en met 2.15). Tegen die beschrijving van de feiten is geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat. Aangevuld met enkele feiten die in hoger beroep zijn komen vast te staan, komen de feiten in het kort neer op het volgende.
3.2
De maatschap exploiteert een varkenshouderij. De stallen waarin dat gebeurt zijn eigendom van Boonman Beheer BV (hierna: Boonman Beheer), één van de maten van de maatschap en tevens de beheersmaatschappij van de heer [B] (hierna: [B] ).
3.3
Op 23 december 2011 is een overeenkomst gesloten tussen Boonman Beheer en Geissler tot het verrichten door Geissler van installatiewerkzaamheden voor vier nieuwe varkensstallen en het aanbrengen van luchtwassers in twee oude stallen, waaronder stal 3.
Geissler heeft deze werkzaamheden in 2012 uitgevoerd. In de overeenkomst is vermeld dat daarop van toepassing zijn de Metaalunievoorwaarden.
3.4
Na een keuring van de nieuw gebouwde stallen bleek dat de aarding van de technische installaties aangepast diende te worden. Op 4 juli 2014 heeft Geissler die aanpassingen verricht, waarbij zij ook de aarding in de oude stallen heeft aangepast. De aanpassing hield in dat een blanke, niet geïsoleerde draad in de groepenkast van een stal moest worden ingevoerd, welke moest worden bevestigd op een aardingsrail die zich bovenin en achterin de groepenkast bevond. Geissler heeft die aanpassingswerkzaamheden verricht zonder dat daarvoor een afzonderlijke overeenkomst is opgesteld.
3.5
In de ochtend van 5 juli 2014 ontdekte [B] bij binnentreden van stal 3 dat de ventilatoren waren uitgevallen en dat een groot aantal varkens was overleden. Van de 1500 varkens in stal 3 zijn er 1340 overleden. Voor die schade is de maatschap niet verzekerd.
3.6
Het ventilatiesysteem en het voersysteem in stal 3 zijn aangesloten op het
alarmsysteem (ofwel beveiligings- en (door)meldsysteem) OctAlarm. De alarmkiezer van dit systeem is geplaatst in het van stal 6 deel uitmakende kantoor. Stal 6 heeft een eigen groepenkast en staat wat betreft netspanning geheel los van stal 3. Van dit alarmsysteem maken tevens deel uit een modem en bediencomputer voor de gebruiker, die tevens is bedoeld voor het aanpassen en uitlezen van het OctAlarm, en een noodstroomvoorziening (“Ellipse 600”) waarop het modem en de computer zijn aangesloten. Het OctAlarm heeft een eigen accu.
Het alarmsysteem kan melding maken van onder meer een voeralarm en een klimaatalarm. Bij een alarm wordt een optisch alarm (flitslicht), een akoestisch alarm (toeter/zoemer) en een alarmmelding op de mobiele telefoon van [B] gegeven. Het uitvallen van een ventilatiesysteem in een stal leidt tot een klimaatalarm en het uitvallen van het voersysteem leidt tot een voeralarm. Het alarm was eerder door Geissler geleverd en geïnstalleerd.
3.7
De uitval van de ventilatoren in stal 3 heeft niet tot een (klimaat)alarm geleid.
3.8
De heer [C] , schade-expert van Achmea, de aansprakelijkheidsverzekeraar van Geissler, is nog dezelfde dag, 5 juli 2014, op het bedrijf geweest om onderzoek naar de toedracht te verrichten. Hij was daarbij vergezeld van dhr. [D] van Geissler en
dhr. [E] van Boon Agro Systems BV (hierna: Agro Systems), ook een installatiebedrijf. Zij hebben, na onderzoek, aan [B] meegedeeld dat zij een probleem hadden geconstateerd met het functioneren van de koelingsventilator in de frequentieregelaar van de ventilatoren. Op 7 of 8 juli 2014 heeft Geissler die koelingsventilator vervangen en de oude meegenomen.
3.9
In een brief van 21 augustus 2014 heeft (de advocaat van) de maatschap Geissler aansprakelijk gesteld voor de schade door de uitval van de ventilatoren. Bij die brief is gevoegd een rapport van het ingenieursbureau Dijkoraad BV (dhr. [F] ) over haar bevindingen na een onderzoek verricht op 24 juli 2014. Die bevindingen komen erop neer dat tijdens de werkzaamheden de stroom zal zijn uitgeschakeld en dat vermoedelijk een medewerker van Geissler daarbij per ongeluk de voedingsschakelaar van de ventilatoren heeft omgezet. Omdat de voeding van de noodstroomvoorziening ( de “no break”) van het alarmsysteem indertijd niet goed is aangebracht, heeft dit niet tot een alarm geleid.
3.1
In een brief van 22 oktober 2014 heeft Interpolis (onderdeel van Achmea) de aansprakelijkheid van Geissler afgewezen.
Volgens Interpolis is de aansprakelijkheid van Geissler niet aangetoond en is de meest waarschijnlijke oorzaak dat er nog een oud alarm actief was ten tijde van het uitvallen van de ventilatie en heeft dat de registratie van de stroomuitval van de ventilatoren geblokkeerd.
In de brief wordt verder verwezen naar een bijgevoegd rapport van Agro Systems en opmerkingen die [C] heeft geplaatst bij de bevindingen van Dijkoraad en Jongkamp [hof: een andere door de maatschap ingeschakelde deskundige].

4.Het geschil en de beslissing van de rechtbank

4.1
De maatschap heeft bij de rechtbank gevorderd om te verklaren voor recht dat Geissler aansprakelijk is voor de schade door het overlijden van de varkens, en Geissler te veroordelen tot betaling van de schade, nader op te maken bij staat, met veroordeling van Geissler in de proceskosten. Volgens de maatschap hebben medewerkers van Geissler fouten gemaakt bij de uitvoering van hun werkzaamheden en heeft het door Geissler aangebrachte alarmsysteem niet goed gefunctioneerd. Geissler is daarom op grond van wanprestatie dan wel onrechtmatige daad aansprakelijk voor de schade die het gevolg is van de uitval van de ventilatoren.
4.2
Geissler heeft verweer gevoerd. Zij betwist dat een monteur van haar de voedingsschakelaar van de ventilatoren in stal 3 heeft uitgeschakeld en dat de uitval niet tot een alarm heeft geleid door een gebrek van de installatie. Volgens Geissler heeft de maatschap kennelijk een eerder klimaatalarm in stal 3 genegeerd en heeft dat de melding van een nieuw klimaatalarm op 4/5 juli geblokkeerd.
De maatschap heeft de schade daarmee aan zichzelf te wijten, zodat zij die, ook als aansprakelijkheid van Geissler zou worden aangenomen, op de voet van artikel 6:101 BW geheel zelf dient te dragen.
4.3
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 2 november 2016 overwogen dat zij behoefte heeft aan een deskundigenbericht over de oorzaak van het uitvallen van het ventilatiesysteem en het niet afgaan van het alarm door die uitval.
In het tussenvonnis van 1 februari 2017 is als deskundige benoemd de heer ing. [G] . De deskundige heeft op 16 augustus 2017 zijn bericht uitgebracht.
4.4
In het eindvonnis van 27 december 2017 heeft de rechtbank op basis van het rapport van de deskundige geconcludeerd dat het uitschakelen van de installatieautomaat door (één van) de monteurs van Geissler niet als de meest waarschijnlijke oorzaak van de uitval van de ventilatoren in stal 3 kan worden beschouwd. Ook wordt de stelling verworpen dat het niet afgaan van het alarm na die uitval moet worden geweten aan een gebrek van de alarminstallatie; volgens de deskundige is het aannemelijk dat een ouder, niet opgelost alarm een zelfde alarm met betrekking tot de ventilatie heeft verhinderd.
De vordering van de maatschap is daarom afgewezen en zij is veroordeeld in de proceskosten, waarin begrepen de kosten van het deskundigenbericht.

5.De vordering in hoger beroep

De maatschap vordert vernietiging van de vonnissen van de rechtbank van 18 maart 2016 [hof: bedoeld zal zijn 18 mei 2016], 2 november 2016, 1 februari 2017 en 27 december 2017 met toewijzing van haar oorspronkelijke vorderingen en veroordeling van Geissler in de proceskosten.

6.De ontvankelijkheid van het hoger beroep

In het tussenvonnis van 18 mei 2016 heeft de rechtbank een comparitie van partijen bepaald. Tegen zo'n vonnis kan echter geen hoger beroep worden ingesteld (artikel 131 Rv). De maatschap is om die reden niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen dat tussenvonnis
.

7.De motivering van de beslissing in hoger beroep

7.1
De maatschap heeft zeven grieven (bezwaren) aangevoerd tegen de vonnissen van de rechtbank. Deze zullen zoveel mogelijk gezamenlijk en thematisch besproken worden.
7.2
In deze zaak spelen twee kernkwesties:
a) waardoor zijn de ventilatoren van stal 3 in de avond/nacht van 4/5 juli 2014 uitgevallen, en
b) waarom heeft het alarmsysteem die uitval niet als een alarmmelding geregistreerd?
7.3
Niet in geschil is dat zowel de uitval van de ventilatoren als het uitblijven van een alarmmelding hebben geleid tot de dood van de varkens; zonder de uitval zouden de varkens niet zijn overleden en dat zou ook niet gebeurd zijn als de uitval wel tot een alarmmelding had geleid.
7.4
De maatschap klaagt er verder nog over dat de rechtbank heeft aangenomen dat op de overeenkomst tussen Geissler en Boonman Beheer de Metaalunievoorwaarden van toepassing zijn en dat die doorwerken in de rechtsverhouding tussen Geissler en de maatschap. Volgens de maatschap miskent de rechtbank daarbij dat de maatschap zich heeft beroepen op de vernietigbaarheid van die voorwaarden.
over de kernkwesties
algemeen
7.5
Tussen Geissler en de maatschap bestond geen contractuele band met betrekking tot de werkzaamheden die Geissler op 4 juli 2014 heeft verricht en ook niet met betrekking tot de levering en installatie van het alarmsysteem; die relatie bestond alleen tussen Geissler en Boonman Beheer. De vordering van de maatschap is daarom niet toewijsbaar op grond van een toerekenbare tekortkoning van Geissler (wanprestatie). De door de maatschap voor haar vordering aangedragen omstandigheden, indien juist gebleken, kunnen echter wel toewijzing daarvan dragen op grond van onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW).
7.6
Op de maatschap rust de bewijslast van de verwijten die zij Geissler maakt.
Zij dient dus aan te tonen dat de uitval van de ventilatoren en het achterwege blijven van een alarmmelding daarvan, het gevolg zijn van fouten van medewerkers van Geissler. Dat geldt ook voor haar stelling in hoger beroep dat het ontbreken van een alarmmelding op zichzelf al aantoont dat het door Geissler geleverde en geïnstalleerde alarmsysteem ondeugdelijk is.
7.7
De stelling van de maatschap dat op Geissler de bewijslast rust van haar stelling dat een ouder, niet opgelost, klimaatalarm de melding van het uitvallen van de ventilatoren heeft verhinderd, wordt verworpen; die stelling van Geissler vormt niet een bevrijdend verweer, maar betreft een verweer dat de grondslag van de vordering van de maatschap bestrijdt.
Daarbij geldt echter wel dat als aansprakelijkheid van Geissler moet worden aangenomen op een of meer van de daarvoor door de maatschap aangevoerde gronden, in dat geval op Geissler de bewijslast rust van haar (voorwaardelijke) verweer dat sprake is van “eigen schuld” aan de kant van de maatschap, omdat zij een ouder klimaatalarm niet heeft opgelost.
uitval van de ventilatoren7.8 Niet in geschil is dat de ventilatoren in stal 3 zijn uitgevallen doordat de stroomtoevoer naar die ventilatoren is onderbroken, De door de rechtbank benoemde deskundige heeft in zijn rapport daarvoor drie mogelijke, niet uit te sluiten oorzaken genoemd:
i.) het onderbreken van de voedingsspanning door het handmatig uitschakelen van de installatieautomaat in de onderverdeelinrichting van stal 3 [hof: de groepenkast in stal 3] van de frequentieregelaar van het ventilatiesysteem. Dit zou gebeurd kunnen zijn bij het terugplaatsen van de beschermkap van de groepenkast;
ii.) door overbelasting van de frequentieregelaar kan de installatieautomaat zijn uitgeschakeld;
iii.) door het slecht functioneren van de koelventilator van de frequentieregelaar kan deze zijn uitgeschakeld. In die situatie zal de installatieautomaat echter niet worden uitgeschakeld.
7.9
De deskundige acht de mogelijke oorzaak onder ii) het meest waarschijnlijke.
Volgens de deskundige is de installatie-automaat een C25 automaat, wat betekent dat een nominale stroom van 25 ampère kan worden afgenomen.
De installatieautomaat zal uitschakelen bij een overbelasting tussen de 1,13 en 1,45 van de nominale waarde gedurende enige tijd.
Dat zal dus gebeuren indien door de installatieautomaat gedurende enige tijd een hoeveelheid stroom van meer dan 28,25 ampère stroomt. Die situatie kan zich hebben voorgedaan omdat door de frequentieregelaar een hoeveelheid gebruiksstroom van 29 ampère kan gaan. Daarbij geldt dat als de frequentieregelaar wordt overbelast dat warmte veroorzaakt die voor verdere overbelasting zorgt, terwijl de koeling van de frequentieregelaar onvoldoende functioneerde.
De mogelijke oorzaak onder i) vermeld acht de deskundige minder waarschijnlijk, omdat het effect daarvan hoorbaar en zichtbaar is.
De mogelijke oorzaak onder iii) kan zich hebben voorgedaan als de koelventilator van de frequentieregelaar onvoldoende functioneerde. In de logfiles zijn echter geen meldingen terug te vinden dat die in de bewuste periode uitschakeling van het ventilatiesysteem tot gevolg heeft gehad, aldus de deskundige.
7.10 Partijen hebben zich na het deskundigenbericht niet (voldoende gemotiveerd) beroepen op nog andere mogelijke oorzaken van de uitval van de ventilatoren.
Volgens de maatschap is de deskundige bij de aanduiding van oorzaak ii) als de meest aannemelijke uitgegaan van onjuiste gegevens: de vijf ventilatoren verbruiken volgens opgave van de fabrikant (productie 2 bij memorie van grieven) maar 4,58 ampère per stuk, totaal dus 22,9 ampère. De frequentieregelaar zelf gebruikt 4% daarvan dus 1 ampère, zodat het totale verbruik maar 23,9 ampère is. De mogelijke oorzaak onder ii) is daarmee uitgesloten, aldus de maatschap.
7.11
Geissler heeft deze opgave en de berekening op zichzelf niet betwist, maar wel dat de opgave betrekking heeft op de onderhavige ventilatoren. Zij heeft verder aangevoerd dat zij het verbruik zelf heeft gemeten in een testopstelling. Daaruit zou zijn gebleken dat bij een hoge tegendruk (in geval van dichtgeslibde luchtwassers) een ventilator 5,5 ampère haalt en de frequentieregelaar zelf 5 ampère, wat voor de installatieautomaat een continu ingangsstroom van 25 ampère oplevert. Bij een potdichte luchtwasser kan het zelfs resulteren in een continu ingangsstroom van 29 ampère continu en 31,9 ampère intermitterend. Zij concludeert op grond van een ander:
Indien er een overbelasting (verstopping van de luchtwasser of erger) is geweest zou de frequentieregelaar in theorie (heel uitzonderlijke gevallen) de installatieautomaat wel kunnen uitschakelen.
Geissler heeft echter niet onderbouwd aangevoerd dat een dergelijke uitzonderlijke situatie zich op 4 juli 2014 in stal 3 van de maatschap heeft voorgedaan. Daarbij klemt dat Geissler op 5 juli 2014 zelf onderzoek heeft gedaan naar de mogelijke oorzaak van het uitvallen van de ventilatoren. Als sprake zou zijn geweest van een uitzonderlijke situatie (zoals volledig dichtgeslibde luchtwassers) had verwacht mogen worden dat zij dat dan geconstateerd zou hebben. Tijdens de comparitie in hoger beroep is van de zijde van Geissler verder nog verklaard dat de kans dat de installatieautomaat door een technische oorzaak is uitgeschakeld theoretisch is.
Het hof is op grond van een en ander van oordeel dat, anders dan de deskundige heeft aangenomen en door de rechtbank is overgenomen, de mogelijke oorzaak onder ii) niet als een reële mogelijkheid beschouwd dient te worden.
7.12
De maatschap heeft verder aangevoerd dat ook de mogelijke oorzaak onder iii) is uitgesloten. Volgens de maatschap is de deskundige er ten onrechte vanuit gegaan dat tijdens het onderzoek op 5 juli 2014 is gebleken dat de frequentieregelaar oververhit raakte en daardoor in storing is gegaan.
Geissler heeft verklaard dat bij het onderzoek op 5 juli 2014 door testen is geconstateerd dat de frequentieregelaar te warm werd.
Geconstateerd werd dat als de ventilatoren maximaal draaiden en de regelaar maximaal werd belast, deze een storingsmelding afgaf. Desgevraagd heeft Geissler tijdens de comparitie verklaard dat de storingsmelding niet leidde tot uitval van de ventilatoren.
Het hof is daarmee van oordeel dat ook de mogelijke oorzaak onder iii) niet kan worden beschouwd als een reële oorzaak van de uitval van de ventilatoren.
7.13
Daarbij komt het voor risico van Geissler dat zij de beweerdelijk defecte koelventilator heeft meegenomen en niet “veilig gesteld” voor nader onderzoek. Volgens Geissler is het apparaat er nog wel, maar kan niet kan meer met zekerheid worden vastgesteld of dat het op 7 of 8 juli 2014 verwijderde apparaat betreft. Daarmee valt de aard en ernst van het beweerdelijke defect achteraf niet meer met voldoende zekerheid vast te stellen. En dus ook niet of het defect van dien aard was dat het onder omstandigheden mogelijk toch wél de uitval van de ventilatoren op 4 juli 2014 heeft kunnen veroorzaken. Een defecte koelventilator als een mogelijke oorzaak van de uitval van de ventilatoren valt daarmee ook niet achteraf nog voldoende te onderbouwen.
7.14
Ten aanzien van mogelijke oorzaak i) heeft de maatschap aangevoerd dat die overblijft als enige mogelijke oorzaak van de uitval van de ventilatoren. Volgens de maatschap heeft [B] op 5 juli 2014 ook gezien dat de schakelaar van de installatieautomaat uitgeschakeld stond.
Bij gebreke van een reële alternatieve oorzaak voor de uitval van de ventilatoren (zie de voorgaande overwegingen) beschouwt ook het hof de mogelijkheid dat op 4 juli 2014 (één van) de monteurs van Geissler bij het aanbrengen van aarding in de groepenkast van stal 3 (per ongeluk) de schakelaar van de installatieautomaat heeft omgezet en die niet weer heeft terug gezet, voorshands als de enige aannemelijke verklaring voor de uitval van de ventilatoren.
7.15
Daarbij merkt het hof op dat voor het tegenargument dat bij het omzetten van de schakelaar dan toch een alarm had moeten afgaan, geldt dat dit ook voor elke andere mogelijke oorzaak opgaat. Vast staat echter dat de ventilatoren zijn uitgevallen zonder dat dit heeft geleid tot een alarmmelding. Dat argument legt daarom geen tegenwicht in de schaal. Ook het tegenargument dat als de schakelaar door een medewerker van Geissler zou zijn omgezet dat dan zichtbaar en hoorbaar zou zijn geweest overtuigt geenszins.
Volgens de maatschap heeft de deskundige er ten onrechte geen rekening mee gehouden dat het voeren van varkens met perslucht een ‘hels kabaal’ maakt en dat het uitvallen van de ventilatoren door iemand die met dat geluid niet bekend is, niet zal opvallen tijdens voedertijd. Evenmin als de klik van het omzetten van de schakelaar van de installatie-automaat. Geissler heeft daarbij niet (gemotiveerd) weersproken dat in een varkensstal veel geluid kan zijn.
7.16
Het hof is daarmee van oordeel dat voorshands, behoudens door Geissler te leveren tegenbewijs, voldoende, want met een redelijke mate van zekerheid, is komen vast te staan dat de ventilatoren zijn uitgevallen door het omzetten van de schakelaar van de installatie-automaat door een monteur van Geissler.
Geissler heeft weliswaar schriftelijke verklaringen van die monteurs overgelegd (productie 2 bij conclusie van antwoord in eerste aanleg), waarin zij verklaren dat zij die schakelaar niet hebben omgezet, maar alleen die schriftelijke verklaringen acht het hof bij het ontbreken van een reële alternatieve verklaring voor de uitval van de ventilatoren niet toereikend als tegenbewijs.
ontbreken alarmmelding7.17 De deskundige verklaart in zijn rapport in antwoord op de daartoe gestelde vraag (vraag B.3.d) dat aannemelijk is dat sprake is geweest van een oude, nog niet opgeloste alarmmelding die een nieuwe alarmmelding heeft verhinderd. In zijn rapport licht de deskundige toe dat een storing de stroomkring in het alarmsysteem opent en dat dit een alarmmelding genereert. Zolang de oorzaak van die storing niet is opgeheven blijft de stroomkring geopend en zal een nieuwe storing geen nieuw alarm genereren en zal die storing ook niet worden vastgelegd in het logboek van het alarmsysteem. Uit de loggegevens van het alarmsysteem moet worden afgeleid dat het alarmsysteem wel de hele dag heeft gefunctioneerd; op die dag hebben verschillende andere storingen namelijk wel tot alarmmeldingen en acties van [B] daarop geleid, aldus de deskundige.
7.18
De maatschap heeft betwist dat er sprake is geweest van een eerdere klimaatalarmmelding; zij zou een dergelijke melding niet hebben genegeerd. Zij heeft er in dat verband op gewezen dat uit de loggegevens ook niet blijkt van een eerder klimaatalarm in stal 3. Die stelling is niet weersproken, zodat van de juistheid daarvan uitgegaan dient te worden.
Vast staat dat de loggegevens compleet voorhanden waren vanaf 1 juli 2014 en gedeeltelijk vanaf 14 juni 2014. Voor het ontbreken van een eerder klimaatalarm heeft Geissler geen verklaring gegeven, anders dan dat die kennelijk voor 4 juli 2014 aan het einde van de middag heeft plaatsgevonden. Als die melding al ruim voor 4 juli 2014 zou hebben plaatsgevonden, verklaart dat volgens Geissler ook waarom na de opheffing van het alarm op 5 juli 2014 niet is geregistreerd dat ook de gebruikelijke vervolgacties op een melding (licht- en geluidssignalen en bellen) waren gestopt; de melding dateerde dan al van zo lang geleden dat die vervolgacties al gestaakt waren, zodat daarna alleen nog een waarschuwingslampje geattendeerd zal hebben op de nog niet verholpen melding.
Dat er vóór 4 juli 2014 al eerder een klimaatalarm zou zijn geweest en dat de maatschap zou hebben nagelaten die te verhelpen, blijkt echter uit niets. In het bijzonder heeft Geissler ook niet aangevoerd en te bewijzen aangeboden dat er voorafgaand aan 4 juli 2014 inderdaad een waarschuwingslampje heeft gebrand voor een klimaatalarm in stal 3. De maatschap heeft in dat verband uitdrukkelijk ontkend dat een dergelijk lampje heeft gebrand. [B] heeft tijdens de comparitie in hoger beroep verklaard dat het display van het alarm zichtbaar is in de kantine en dat het uitgesloten is dat niet gereageerd zou zijn op een waarschuwingslampje. Geissler heeft tijdens de comparitie verder nog aangevoerd dat het alarm “gereset” kan zijn, waarna ieder zichtbaar signaal van de nog niet verholpen melding verdwenen is. [B] heeft echter uitdrukkelijk ontkend dat dit kan zijn gebeurd. Naar zijn zeggen wist hij tot
5 juli 2014 niet eens van die mogelijkheid. Ook van die mogelijkheid (dat het alarm voor
4 juli 2014 was gereset) heeft Geissler verder geen bewijs aangeboden.
7.19 Volgens de maatschap zijn er diverse andere mogelijkheden denkbaar. Zij verwijst daarbij naar de rapportages van haar partijdeskundigen. Ook de partijdeskundige Agro Systems van Geissler heeft in haar rapport (zie rov 3.12) andere mogelijkheden genoemd. Dat andere mogelijkheden uitgesloten moeten worden leidt het hof niet af uit het rapport van de deskundige. Al met al staat daarmee voor het hof onvoldoende vast dat er vóór 4 juli 2014 een eerder klimaatalarm is geweest dat de maatschap niet heeft verholpen.
7.2
Aan de andere kant is voor het hof ook niet komen vast te staan dat het uitblijven van een alarmmelding zou moeten worden geweten aan onjuist handelen van een monteur van Geissler of aan ondeugdelijkheid van het door Geissler aan Boonman Beheer geleverde en
bij haar geïnstalleerde alarmsysteem. De door de maatschap daarvoor aangedragen argumenten zijn daarvoor niet voldoende draagkrachtig.
7.20.1
De maatschap vermoedt dat Geissler de aardingswerkzaamheden spanningsloos heeft uitgevoerd -dat zij dus de hoofdstroom heeft afgesloten gedurende haar werkzaamheden- en dat daardoor het alarmsysteem heeft moeten overschakelen op de noodstroomvoorziening ( de “no break Ellipse 600”) en dat de accu van die voorziening niet toereikend was om het systeem langere tijd naar te laten functioneren. De maatschap heeft in dat verband opgemerkt dat het alarmsysteem op 4 juli 2014 ook een storing heeft geregistreerd op de “Ellipse 600”. De deskundige heeft daarover echter opgemerkt dat de aard van de werkzaamheden toelieten dat die onder spanning verricht werden. Verder heeft hij opgemerkt dat de geregistreerde storing in de “Ellipse 600” in ieder geval niet heeft geleid tot het niet functioneren van het alarmsysteem, omdat gedurende de gehele dag verschillende alarmsignalen zijn geregistreerd. De maatschap heeft die bevinding niet voldoende gemotiveerd weerlegd.
7.20.2
De maatschap heeft twijfels geuit over de deugdelijkheid van de loggegevens. Daarmee zou de mogelijkheid bestaan dat het alarmsysteem op 4 juli 2014 een alarmmelding heeft genegeerd. Aan die twijfel gaat het hof als onvoldoende onderbouwd voorbij. Op
23 februari 2015 heeft overleg plaatsgevonden tussen de wederzijdse partijdeskundigen en volgens het verder niet betwiste verslag van dat overleg (productie 14 bij inleidende dagvaarding) waren de deskundigen het er toen over eens dat de loggegevens juist waren. De deskundige vermeldt in zijn rapport in reactie op vragen/opmerkingen van de maatschap weliswaar dat er drie meldingen ontbreken, maar dat betreffen meldingen van na 5 juli 2014. De maatschap heeft niet voldoende gemotiveerd weersproken dat over de periode van
1 t/m 5 juli 2014 de loggegevens compleet zijn;
7.20.3
De maatschap heeft aangevoerd dat niet is onderbouwd dat een oudere, niet opgeloste storingsmelding een nieuwe storingsmelding blokkeert. Volgens haar dient Geissler dat te bewijzen. De maatschap gaat er daarbij echter aan voorbij dat als de deskundige dit in zijn rapport vermeldt, het op haar weg ligt om een betwisting daarvan te onderbouwen. Dat heeft zij niet gedaan.
7.20.4
De maatschap heeft voorts aangevoerd dat een alarmsysteem dat nieuwe storingen niet registreert als eerdere meldingen van soortgelijke storingen niet zijn afgedaan, niet voldoet aan de eisen die een gebruiker daarvan mag verwachten, en dat daarvoor ook niet is gewaarschuwd door Geissler. Die stelling verwerpt het hof. Een leverancier (en installateur) van een alarminstallatie mag ervan uitgaan dat een alarm zal worden opgevolgd. Niet ter discussie staat dat de alarmsignalen op zichzelf voldoende helder en duidelijk zijn en dat zelfs als zij na verloop van tijd uitgewerkt zijn, er nog altijd een waarschuwingslampje blijft branden. Volgens de maatschap is het ook ondenkbaar dat zo’n signaal niet zou zijn opgemerkt.
7.21 Het hof komt daarmee tot de conclusie dat onvoldoende duidelijkheid is verkregen over de oorzaak van het uitblijven van een alarmmelding na het uitvallen van de ventilatoren.
Partijen hebben van die oorzaak verder ook geen (voldoende bepaalde en gespecificeerde) nadere bewijslevering aangeboden.
De omstandigheid dat over de oorzaak van het uitblijven van een alarmmelding onvoldoende duidelijkheid is verkregen dient voor risico van de maatschap te blijven, in die zin dat het uitblijven van een alarmmelding na de uitval van de ventilatoren niet een grond vormt voor aansprakelijkheid van Geissler.
Aan de andere kant leidt die omstandigheid er ook toe dat het (voorwaardelijke) beroep van Geissler op eigen schuld van de maatschap niet opgaat.
bewijsopdracht7.22 Geissler heeft aangeboden het hiervoor onder 7.16 bedoelde tegenbewijs te leveren door de monteurs als getuigen te laten horen.
Tot het leveren van dat tegenbewijs zal zij worden toegelaten, omdat zij, zoals volgt uit wat hiervoor is overwogen, daarbij belang heeft.
7.23
In afwachting van de uitkomst van de bewijslevering wordt iedere verdere beslissing aangehouden.

8.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
laat Geissler toe tot het leveren van tegenbewijs tegen de voorshands bewezen geachte stelling van de maatschap dat een monteur van Geissler op 4 juli 2015 (per ongeluk) de schakelaar van de installatie-automaat in de groepenkast van stal 3 heeft omgezet (en niet weer heeft teruggezet);
bepaalt dat, indien Geissler dat bewijs door middel van getuigen wenst te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. O.E. Mulder, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
bepaalt dat Geissler het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven op de
roldatum
13 april 2021, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat Geissler overeenkomstig artikel 170 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de namen en woonplaatsen van de getuigen tenminste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;
bepaalt dat De maatschap de foto’s als bedoeld in rov. 7.11 in het geding dient te brengen en dat partijen ervoor dienen te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting die foto’s hebben ontvangen;
bepaalt dat indien een partij bij gelegenheid van het getuigenverhoor nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, deze partij ervoor dient te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.E. Mulder, J. Smit en A.G.J. van Wassenaer van Catwijck, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2021.