Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.Samenvatting
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
Bij notariële akte van 1 juli 2010 heeft zij een algemene volmacht verleend aan haar achternicht [appellante] . Volgens de omschrijving strekte de volmacht zich uit tot alle handelingen op ieder rechtsgebied, waaronder daden van beschikking, en was de gevolmachtigde ook bevoegd als wederpartij van de volmachtgever op te treden. Het saldo op de rekeningen van [erflaatster] bedroeg per 1 januari 2010 € 491.363,22. In september 2014 heeft een verzorgende van het verpleeghuis voor [erflaatster] bankafschriften opgevraagd van haar rekeningen bij de Rabobank. Uit de bankafschriften bleek dat de tegoeden van [erflaatster] sterk waren teruggelopen. Vervolgens heeft [erflaatster] via de notaris de algehele volmacht aan [appellante] ingetrokken per 1 oktober 2014. Het saldo op haar bankrekeningen bedroeg op 31 december 2014 € 31.098,82. Bij beschikking van 27 juli 2015 heeft de kantonrechter te Zutphen de goederen die (zullen) toebehoren aan [erflaatster] onder bewind gesteld wegens haar geestelijke of lichamelijke toestand en [C] als bewindvoerder benoemd.
De rechtbank heeft daarbij allereerst overwogen dat geen sprake is van lastgeving en dat de vorderingen daarom niet kunnen worden gebaseerd op (een tekortschieten in de nakoming van) een beheersovereenkomst/lastgeving. De rechtbank heeft verder voorop gesteld dat een gevolmachtigde zich bij het gebruik van een volmacht moet laten leiden door de belangen van de volmachtgever, met zorgvuldigheid te werk moet gaan en geen gebruik mag maken van zijn vertegenwoordigingsbevoegdheid in strijd met de instructies van de volmachtgever. Wanneer iemand als gevolmachtigde in naam van een ander een rechtshandeling verricht zonder daartoe bevoegd te zijn, komt geen rechtshandeling tot stand en is de volmachtgever niet gebonden (behalve in geval van schijn van volmachtverlening of bekrachtiging).
De rechtbank heeft vervolgens de lijst beoordeeld die de bewindvoerder in het geding heeft gebracht, met transacties in de periode van 10 juli 2010 tot en met 9 september 2014 voor een bedrag van in totaal € 403.339,05, waarvoor [appellante] volgens de bewindvoerder geen toestemming had van [erflaatster] en die ook niet in haar belang waren. De rechtbank heeft overwogen dat [appellante] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat zij deze transacties heeft uitgevoerd en onvoldoende heeft weersproken dat deze zonder rechtsgrond zijn geschied. Naar het oordeel van de rechtbank geldt dat alleen niet voor enkele betalingen van in totaal € 428,62. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de bedragen die verband houden met (vermeende) schenkingen aan anderen dan aan [appellante] (9 x € 2.000) en de bedragen die zijn besteed aan de aanpassing van de woning van de ouders van [appellante] (2 x € 8.500 en € 10.000) niet als onverschuldigd betaald van [appellante] kunnen worden (terug)gevorderd.
Op grond daarvan heeft de rechtbank het bedrag van € 357.910,43 (€ 403.339,05 - € 428,62 - € 45.000) toewijsbaar geacht.
4.Omvang van het hoger beroep
5.De beoordeling in hoger beroep
€ 1.739,50). Voor het overige zijn deze verklaringen te weinig specifiek om de uitgaven bij diverse kledingzaken te verantwoorden. Voor de stelling over het kopen van toilet- en haarverfspullen geldt dat nog sterker: concrete gegevens daarover ontbreken geheel. Daar komt bij dat [appellante] niet heeft tegengesproken dat optelling van de door haar op het overzicht met een A aangeduide transacties (‘ [erflaatster] kleding, toiletspullen, schoenen, haarverfspullen’) in de periode van 10 juli 2010 tot en met 31 december 2010 uitkomt op een totaalbedrag van € 5.000, dus bijna € 850 per maand, en dat enkele bestedingen die zij stelt voor kleding en dergelijke voor [erflaatster] te hebben gedaan meer dan € 1.000 bedragen. [appellante] heeft ook in hoger beroep onvoldoende toegelicht hoe dit past bij de situatie van [erflaatster] op dat moment. Voor de reeks bestedingen bij tuincentra, bouwmarkten, juweliers en een kampeerwinkel ontbreekt ook een afdoende verklaring. De enkele aanduiding dat het zou gaan om cadeaus volstaat hierbij niet. Hetzelfde geldt voor de serie betalingen bij supermarkten. Bij de verhouding tussen partijen past op zichzelf dat [appellante] boodschappen deed voor [erflaatster] die zij afrekende met haar bankpas. Maar een concrete toelichting waaruit blijkt dat dit het geval was bij de onderhavige betalingen ontbreekt. De aanduiding op het transactieoverzicht bij deze betalingen (D: ‘in overleg met [erflaatster] ’) biedt onvoldoende houvast en verdere informatie heeft [appellante] niet gegeven. Bij de uitgaven voor de auto van [erflaatster] (door [appellante] op het transactieoverzicht aangeduid met een G: ‘Opel [erflaatster] tanken + rep’) is dit niet anders. Vaststaat dat [appellante] deze auto mocht gebruiken, maar dat wil nog niet zeggen dat zij dat op haar kosten mocht doen. Gegevens waaruit blijkt dat [erflaatster] daarmee instemde en/of dat deze kosten in haar belang zijn gemaakt, heeft [appellante] niet verstrekt. De enkele opmerking dat [appellante] de auto gebruikte om [erflaatster] te bezoeken, boodschappen voor haar te doen, papieren naar de accountant te brengen en doktersbezoeken af te leggen, is daarvoor onvoldoende. Alleen bij de betaling van
€ 1.298,05voor reparatie van de auto op 11 september 2010 ligt het voor de hand dat deze in het belang van [erflaatster] is geweest. De betalingen die [appellante] in het overzicht met een M (‘onkostenvergoeding’) heeft aangeduid, missen ook onderbouwing. Het gaat hierbij om uitgaven bij tankstations en bouwmarkten/woonwinkels. Volgens [appellante] zagen deze uitgaven op brandstofkosten voor haar eigen auto, nadat het kenteken van de auto van [erflaatster] was geschorst, en herstel van schade die [erflaatster] met haar rolstoel bij [appellante] thuis had veroorzaakt. Ook hier ontbreken echter concrete gegevens waaruit blijkt dat [erflaatster] ermee had ingestemd deze kosten voor haar rekening te nemen of dat deze uitgaven in haar belang zijn gedaan.
€ 2.322,51. Het hof ziet geen aanleiding om bij deze posten af te wijken van de door de bewindvoerder in aanmerking genomen bedragen, nu [appellante] haar stellingen over het meerdere onvoldoende heeft onderbouwd.
Voor de goede orde merkt het hof nog op dat de overboekingen van € 2.000 naar de ouders van [appellante] en diverse andere familieleden niet meer ter discussie staan, nu de rechtbank de daarop gebaseerde vordering heeft afgewezen (op de grond dat [appellante] deze gelden niet heeft ontvangen) en de bewindvoerder daartegen niet is opgekomen in dit hoger beroep.
Op dit mogelijke vervolg loopt het hof nu nog niet vooruit.