ECLI:NL:GHARL:2021:3136

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 april 2021
Publicatiedatum
1 april 2021
Zaaknummer
21-004614-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling op grond van noodweer in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder vrijgesproken van mishandeling, maar de advocaat-generaal had in hoger beroep een gevangenisstraf en een taakstraf geëist. Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de terechtzittingen van 8 maart 2021 en het dossier. De verdachte heeft aangevoerd dat hij handelde uit noodweer, omdat hij zich moest verdedigen tegen de agressieve gedragingen van de aangever. Het hof heeft vastgesteld dat er een lange geschiedenis van burenruzies was tussen de verdachte en de aangever, en dat er voorafgaand aan het incident een ruzie was ontstaan. Beide partijen hebben verklaard dat de ander het geweld heeft uitgelokt, maar er was geen sluitend bewijs voor wie de eerste aanval heeft gedaan. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte in dit geval het voordeel van de twijfel moet krijgen en dat zijn lezing van de gebeurtenissen niet onaannemelijk is. Het hof concludeert dat de verdachte zich heeft verdedigd tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding en dat zijn reactie proportioneel was. Daarom heeft het hof de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde mishandeling. De vordering van de benadeelde partij is afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig is bevonden aan het handelen dat de schade zou hebben veroorzaakt.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004614-19
Uitspraak d.d.: 1 april 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 21 augustus 2019 met parketnummer 18-264303-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 8 maart 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake het onder 2 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 dag onvoorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht en een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis. De advocaat-generaal heeft tevens gevorderd de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toe te wijzen tot een bedrag van € 21,35 en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M. Helmantel, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Verdachte is bij vonnis waarvan beroep vrijgesproken van het hem onder 1 tenlastegelegde. Hoger beroep tegen deze vrijspraak staat voor verdachte niet open. Het hof zal verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij vonnis van 21 augustus 2019, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van mishandeling (feit 2), veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis. De politierechter heeft tevens de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 21,35, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De politierechter heeft de benadeelde partij voor het overig niet ontvankelijk verklaard in de vordering.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - tenlastegelegd dat:
2.
hij op of omstreeks 6 oktober 2018 te [plaats] [benadeelde partij] heeft mishandeld door die [benadeelde partij] met een (houten) balk, althans een hard en/of lang voorwerp tegen het (boven)lichaam te slaan en/of te stoten.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer aangezien hij zich moest verweren tegen het agressieve gedrag van de aangever.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het noodweerverweer dient te worden verworpen aangezien de verdachte zelf de confrontatie met de aangever heeft gezocht en zijn optreden aanvallend van karakter was.
Het hof verstaat het verweer van de raadsvrouw als een bewijsverweer, aangezien de raadsvrouw zich kennelijk op het standpunt stelt dat het door de verdachte aangewende geweld niet wederrechtelijk was en – nu in het begrip mishandeling de wederrechtelijkheid ligt besloten – derhalve geen sprake was van mishandeling.
Het hof dient de vraag te beantwoorden of de verdachte zich heeft verdedigd tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding en of deze verdediging noodzakelijk is geweest, waarbij naast aan de eis van subsidiariteit, ook aan het proportionaliteitsvereiste moet zijn voldaan.
Het hof constateert dat de feitelijke toedracht van het uiteindelijke incident onduidelijk is. Wel is duidelijk geworden dat verdachte en de aangever een lange geschiedenis van burenruzies hadden en dat voorafgaand aan dit incident de echtgenote van aangever een ruzie heeft uitgelokt door het aan de schutting van verdachte te trekken/zitten.
Daarna hebben zowel aangever als verdachte naar de ander geweld gebruikt met gebruik van een knuppel respectievelijk balk. De verdachte en de aangever hebben beiden verklaard dat de ander is begonnen met het uitoefenen van geweld en geen van de getuigen heeft hierover uitsluitsel kunnen geven.
Het hof is van oordeel dat in dit geval aan de verdachte het voordeel van de twijfel moet worden gegeven, in die zin dat zijn lezing niet onaannemelijk is geworden.
Uitgaande van zijn lezing was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de kant van de aangever, dan wel een ogenblikkelijk dreigend gevaar daarvoor. De verdachte heeft zich tegen de aanval verdedigd door met een balk meermalen een zogenaamde ‘porrende’ beweging te maken tegen en in de richting van de aangever. Als gevolg hiervan heeft de aangever oppervlakkige verwondingen opgelopen aan zijn borst. Gelet op de aard van de aanranding en de aard van het letsel van de aangever is het hof van oordeel dat de wijze van verdediging van de verdachte in redelijke verhouding stond tot de ernst van de aanranding jegens hem, terwijl niet aannemelijk is geworden dat de verdachte zich aan de aanranding had kunnen en moeten onttrekken.
Anders dan de advocaat-generaal beschouwt het hof de gedragingen van de verdachte niet als aanvallend in die zin dat op die grond het beroep op noodweer moet worden verworpen.
Op grond van het voorgaande neemt het hof aan dat de verdachte in noodweer heeft gehandeld en kan niet wettig en overtuigend bewezen worden geacht dat de aan verdachte ten laste gelegde gedraging als wederrechtelijk en daarmee als ‘mishandelend’ kan worden aangemerkt. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 771,35. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 21,35. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen het onder 1 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. J.G. Idsardi, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.G. Veenstra, griffier,
en op 1 april 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Idsardi en mr. Veenstra zijn beiden buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.