ECLI:NL:GHARL:2021:3190

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 april 2021
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
21-005261-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis politierechter en vaststelling wederrechtelijk verkregen voordeel in ontnemingszaak betreffende hennepkwekerij

In deze ontnemingszaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit een hennepkwekerij waar 65 hennepplanten zijn aangetroffen. De politierechter had eerder vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel € 3.500,- bedroeg en de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van dit bedrag. Het hof heeft echter geoordeeld dat de politierechter niet juist heeft geoordeeld over de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Na onderzoek op de zitting van 19 maart 2021 en op basis van het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, heeft het hof vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel € 6.462,46 bedraagt. Dit bedrag is gebaseerd op de opbrengst van de hennepplanten en de kosten die zijn gemaakt. Het hof heeft de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op dit bedrag en de duur van de gijzeling bepaald op maximaal 129 dagen. De beslissing van de politierechter is vernietigd en het hof heeft opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005261-19
Uitspraak d.d.: 2 april 2021
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof ArnhemLeeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 9 oktober 2019 met parketnummer 18-141408-19 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De betrokkene heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 19 maart 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vaststelling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van € 12.780,41. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door betrokkene naar voren is gebracht.

De beslissing waarvan beroep

De politierechter heeft bij vonnis van 9 oktober 2019, waartegen het hoger beroep is gericht, beslist op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De politierechter heeft beslist dat het door betrokkene genoten wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 3.500,- en dat betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van ditzelfde bedrag.
Het hof verenigt zich niet met het vonnis waarvan beroep zodat dit behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.

Vordering

De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot schatting van het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel op € 12.780,41 en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van ditzelfde bedrag.
De advocaatgeneraal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 12.780,41 en dat aan betrokkene wordt opgelegd de verplichting tot betaling aan de Staat van ditzelfde bedrag.

De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Betrokkene is bij arrest van dit hof van 2 april 2021 (met parketnummer 21-005260-19) ter zake van het bewezenverklaarde telen van 65 hennepplanten in de periode 1 juli 2018 tot en met 18 september 2018 veroordeeld tot straf.
Bij de beoordeling van de vordering wordt de volgende maatstaf in acht genomen. Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij is een wettig bewijsmiddel dat zo is ingericht, dat onder verwijzing naar wettige bewijsmiddelen een berekening is gemaakt van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Als het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs een beredeneerde schatting van wederrechtelijk genoten voordeel uit strafbare feiten oplevert, dan brengen overwegingen van redelijkheid en billijkheid mee dat het vervolgens aan betrokkene is om voldoende tegenbewijs te leveren. Hij dient in die situatie de schijn tegen hem te weerleggen door van zijn kant aannemelijk te maken dat zijn vermogen niet wederrechtelijk is verkregen. De Hoge Raad heeft meermalen uitgemaakt dat deze bewijslastverdeling niet in strijd is met het onschuldbeginsel en het recht op een eerlijk proces.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat betrokkene voordeel heeft genoten uit een ander strafbaar feit dan het bewezenverklaarde feit, waarvoor voldoende aanwijzingen bestaan dat het door betrokkene is begaan, als bedoeld in artikel 36e, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht. Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van € 6.462,46. Het hof komt als volgt tot deze schatting.
Aantal planten en eerdere oogst(en)
In de kwekerij in de woning van betrokkene zijn 65 in bloei zijnde hennepplanten aangetroffen op 18 september 2018. Op grond van het dossier stelt het hof vast dat er voldoende aanwijzingen zijn dat er ten minste eenmaal succesvol is geoogst. Blijkens het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij [1] van 9 november 2018 zijn meerdere indicatoren voor eerdere kweek aangetroffen. In het ontnemingsrapport worden als aanwijzingen voor eerdere kweek genoemd het aantreffen van verdroogde hennepresten op de bodem van de kweektenten en op de vloer in de kweekruimten, hennepafval in afvalzakken, kalkafzetting op het zeil en aan de onderzijde van de plantenpotten, stof op de koolstoffilters, stof op de kappen van armaturen van de assimilatielampen, stof op de aanwezige elektra, stof op het rotorblad van de ventilator, stof op de kachel, droogrekken met daarop resten van hennepplanten, knipschaartjes met hennepresten, (vuilnis)zakken met potgrond met gebruikte stekblokjes/rondjes en wortelresten, potten met potgrond en wortelresten van hennepplanten, verpakkingsmaterialen en meerdere oude plantresten. Ten aanzien van laatstgenoemde wordt genoteerd dat het 124 takken betreft, nog voorzien van hennepgeur en hars. De rapporteur merkt op dat de takken zichtbaar oud waren en niet meer waren voorzien van de henneptoppen. Deze aangetroffen hennepplantresten hadden de kenmerken van volwassen hennepplanten en waren ieder tussen de 60 à 80 centimeter lang. Opgemerkt wordt dat van een mislukte oogst geen sprake kan zijn, nu aan deze aangetroffen plantenresten niks mankeerde. Er waren geen ziektes zichtbaar in de modder, stam of plant zelf. Ten slotte wordt in de kweektenten die er nog stonden groei van mos geconstateerd. Opgemerkt wordt dat mos een indicatie is van blootstelling aan warmte en vocht voor een langere tijd. Het aantreffen van mos, de hoeveelheid stof op de armaturen, ventilatoren en de koolstoffilters en de zichtbare kalkafzetting aan de plantenbakken is niet in overeenstemming met enkel de kweek van de aangetroffen in bloei zijnde 65 hennepplanten. Een hennepplant groeit ongeveer 10 centimeter per week. De aanwezige 65 planten waren ongeveer 25 à 30 centimeter groot. Dat duidt erop dat de aangetroffen in bloei zijnde planten ongeveer 2 à 3 weken oud zijn.
Gelet op al deze omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof het aannemelijk dat er vóór de aangetroffen 65 hennepplanten, één eerdere oogst is geweest.
De advocaat-generaal heeft op de zitting van het hof – in navolging van het ontnemingsrapport – betoogd om uit te gaan van een eerdere oogst van 124 hennepplanten. Hierbij heeft zij de 124 takken met hennepgeur en hars, die in de woning van betrokkene in andere ruimten dan de kweekruimte zijn aangetroffen betrokken. Het hof overweegt daartoe dat uit het ontnemingsrapport volgt dat er meerdere oude plantenresten zijn aangetroffen en dat genoteerd is dat het in totaal om 124 ‘takken’ gaat. Naar het oordeel van het hof volgt daaruit niet zonder meer dat er oude resten van een totaal van 124 planten zijn aangetroffen. De planten zijn volgens het ontnemingsrapport niet in hun geheel in de afvalzakken gestopt, maar waren afgeknipt. Gelet hierop kan het hof niet vaststellen of er resten van 124 hennepplanten zijn aangetroffen of dat er 124 takken zijn aangetroffen, afkomstig van een kleiner totaal aantal planten die bij het opruimen zijn verknipt in 124 takken. In tegenstelling tot de advocaat-generaal acht het hof het daarom niet aannemelijk geworden dat betrokkene voorafgaand aan de in bloei zijnde 65 hennepplanten een totaal van 124 hennepplanten heeft geteeld en geoogst.
Het hof gaat op basis van het aantal in bloei zijnde planten in combinatie met de aanwijzingen voor een eerdere oogst bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit van één voltooide oogst van 65 hennepplanten.
Berekening
Opbrengst
Uit het rapport berekening wedderechtelijk voordeel volgt dat in de kweekruimte van 10 vierkante meter in totaal 65 hennepplanten stonden. In de kweekruimte stonden 15 planten per vierkante meter. Uit het ontnemingsrapport volgt dat de opbrengst per plant van de kweekruimte dan minimaal 28,2 gram is. De opbrengst van deze kwekerij komt daarmee op 1.833 gram (65 x 28,2 gram). Tevens blijkt uit dit rapport dat de opbrengst van hennep in geld € 4.070,- per kilogram bedraagt. Dit brengt de totale bruto opbrengst op € 7.460,31 (65 hennepplanten x 28,2 gram x € 4,07 per gram).
Kosten
Het hof gaat uit van de (gemiddelde) kosten zoals vastgesteld in het ontnemingsrapport en schat deze kosten als volgt:
  • elektriciteitskosten € 348,00 (4 lampen x € 87,-)
  • afschrijvingskosten € 150,00
  • hennepstekken € 247,65 (65 stekken x € 3,81)
  • overige variabele kosten
totale kosten € 997,85
Wederrechtelijk verkregen voordeel
Het wederrechtelijk verkregen voordeel uit de hennepkwekerij wordt op grond van het bovenstaande geschat op:
  • bruto opbrengst € 7.460,31
  • totale kosten
wederrechtelijk verkregen voordeel € 6.462,46
Gelet op het voorgaande zal het hof het wederrechtelijk verkregen voordeel vaststellen op een bedrag van
€ 6.462,46.

De verplichting tot betaling aan de Staat

Op grond van het voorgaande zal het hof de verplichting tot betaling aan de Staat stellen op een bedrag van
€ 6.462,46.

Gijzeling

Op grond van artikel 36e, elfde lid, Sr – gewijzigd bij de op 1 januari 2020 in werking getreden Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Wet USB) – dient de rechter bij de oplegging van de maatregel de duur van de gijzeling te bepalen die met toepassing van artikel 6:6:25 Sv ten hoogste kan worden gevorderd. Bij het bepalen van de duur van de gijzeling wordt voor elke volle € 50,- van het opgelegde bedrag één dag gerekend. De maximale duur van de gijzeling bedraagt 1080 dagen.
Gelet op het voorgaande en gelet op de hoogte van het bedrag dat betrokkene aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel dient te betalen, bepaalt het hof de duur van de gijzeling die kan worden gevorderd op ten hoogste 129 dagen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold ten tijde van de procedure.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
6.462,46 (zesduizend vierhonderdtweeënzestig euro en zesenveertig cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 6.462,46 (zesduizend vierhonderdtweeënzestig euro en zesenveertig cent).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 129 dagen.
Aldus gewezen door
mr M.B. de Wit, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. F.A. Hartsuiker, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en op 2 april 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex art. 36e, tweede lid Sr d.d. 9 november 2018, genummerd 2018103866, voor zover inhoudende de verklaring van [verbalisant] , hoofdagent van politie Noord Nederland.