ECLI:NL:GHARL:2021:3203

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 april 2021
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
21-004600-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van valsheid in geschrifte in verband met noodslachting van een koe

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, een veehouder, was eerder veroordeeld voor het medeplegen van valsheid in geschrifte met betrekking tot een verklaring voor noodslachting van een koe. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. Tijdens de zitting op 23 maart 2021 heeft het hof het dossier en de verklaringen van de verdachte en zijn raadsman, mr. P. Sipma, bestudeerd. De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte tot een taakstraf van 120 uren zou worden veroordeeld, maar het hof kwam tot een andere bewijsbeslissing.

Het hof oordeelde dat niet kon worden bewezen dat de verdachte opzettelijk valsheid in geschrifte had gepleegd. De verdachte had verklaard dat hij geen reden had om aan te nemen dat de koe aan een aangifteplichtige ziekte leed en dat hij de noodslachtverklaring had getekend op basis van de informatie die hij had ontvangen van de dierenarts, [medeverdachte]. Het hof stelde vast dat de koe, in tegenstelling tot wat op de noodslachtingsverklaring was vermeld, een chronische ontsteking had, maar dat de verdachte niet op de hoogte was van deze aandoening. Het hof concludeerde dat de verdachte niet bewust relevante informatie had verzwegen en dat er geen opzet op valsheid in geschrifte kon worden vastgesteld.

Uiteindelijk vernietigde het hof het vonnis waarvan beroep en sprak de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit. De uitspraak benadrukt het belang van de zorgvuldigheid in de beroepsuitoefening van zowel de veehouder als de dierenarts en de noodzaak van voldoende bewijs voor een veroordeling.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004600-19
Uitspraak d.d.: 6 april 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 26 augustus 2019 met parketnummer 84-058367-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 23 maart 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. P. Sipma, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Bij bovengenoemd vonnis is verdachte ter zake van het medeplegen van valsheid in geschrifte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in op of omstreeks 31 augustus 2017 in de gemeente [gemeente] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een Verklaring voor noodslachting met nummer [nummer] (bijlage 4), zijnde een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt of vervalst, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, door de Verklaring voor noodslachting met nummer [nummer] (bijlage 4) op te maken waarop in strijd met de waarheid was vermeld dat het daarop bedoelde dier, te weten een rund:
- was uitgegleden, en/of
- dat hij geen reden had om aan te nemen dat het dier aan een aangifteplichtige ziekte leed, en/of
- dat het dier een trauma aan het gewricht van de linker voorknie, althans een lichaamsdeel had, en/of
- dat een open wond aan het gewricht van de linker voorknie, althans een lichaamsdeel had, en/of
- dat het dier ten tijde van het onderzoek niet verdacht was van een aangifteplichtige ziekte, waarna die verklaring werd ondertekend als ware het echt en onvervalst.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Door en namens verdachte is ter terechtzitting van het hof bepleit dat verdachte van het hem ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken omdat niet kan worden bewezen dat verdachte (al dan niet tezamen en in vereniging met [medeverdachte] ) opzettelijk valsheid in geschrifte heeft gepleegd. Net zoals voor [medeverdachte] geldt, was voor verdachte niet kenbaar dat bij de koe sprake was van een ontsteking en necrosevorming. In de beleving van verdachte betrof het een overigens gezonde koe. Er bestond voor hem geen reden om te twijfelen of het dier geschikt was voor noodslachting Met die wetenschap heeft verdachte, nadat ook de dierenarts geen bezwaren zag, de noodslachtverklaring getekend. Van het opzettelijk vals opmaken van het betreffende formulier is dan ook geen sprake, aldus de raadsman.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit wel wettig en overtuigend kan worden bewezen. Volgens hem heeft verdachte bewust bepaalde relevante informatie over de gezondheid van de koe verzwegen en is [medeverdachte] in zijn anamnese tekort geschoten. Daarmee hebben zij tezamen en in vereniging bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het dier niet geschikt was voor noodslachting en is de noodslachtingsverklaring aldus onjuist en in strijd met de waarheid opgemaakt.
Het hof stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft op 31 augustus 2017 in zijn hoedanigheid van dierenarts op verzoek van verdachte een noodslachting van een koe verricht. Op het formulier ‘Verklaring voor noodslachting’ dat in dat kader is opgemaakt, heeft [medeverdachte] vermeld dat verdachte hem heeft gevraagd het dier in nood te doden vanwege een ongeval (‘uitgegleden’). De diagnose met betrekking tot het ongeval luidt: “trauma/open wond/ gewricht L voor knie”. Daarnaast is op het formulier vermeld dat [medeverdachte] de anamnese heeft afgenomen, dat hij het dier heeft onderzocht en heeft geconstateerd dat het een voor het overige gezond dier betrof dat in nood gedood moest worden vanwege een ongeval en dat het om welzijnsredenen niet levend vervoerd mocht worden. Op het formulier ‘Voedselketeninformatie slachtrunderen’, dat ondertekend is door verdachte, zijn diverse vragen beantwoord omtrent de gezondheidsstatus van de koe, waaronder de vraag of de koe in de 35 dagen voorafgaand aan de slacht ziek is geweest en/of is behandeld met een diergeneesmiddel. Deze vraag is ontkennend beantwoord.
Op 1 september 2017 is een post mortem keuring verricht door dierenarts [naam] , waarna aanvullend onderzoek is uitgevoerd door het Veterinair Pathologisch Diagnostisch Centrum. Het rapport van het Veterinair Pathologisch Diagnostisch Centrum houdt in onder het kopje ‘macroscopie’: “Onderpoot met ter hoogte van het proximale uiteinde van het preparaat een onregelmatig verdikte huid en subcutis waarbij het niet duidelijk is of er een defect in de huid aanwezig is vanwege het feit dat de huid in de gebied enigszins versneden is.” Uit de bevindingen van [naam] en het Veterinair Pathologisch Diagnostisch Centrum is gebleken dat de koe – in tegenstelling tot hetgeen op de noodslachtingsverklaring is vermeld – een
nietgezond dier betrof, aangezien sprake bleek te zijn van een chronische ontsteking aan de linkervoorknie. Deze ontsteking was meer dan 4 weken oud.
Ten slotte is van belang dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat verdachte [medeverdachte] (enkel) heeft verteld dat de betreffende koe is uitgegleden, waardoor hij een open wond aan zijn linkerknie had opgelopen. Dat de koe al langer apart stond wegens ‘algehele malaise’ en de koe al vóór de val een verdikte knie had, was [medeverdachte] niet bekend. Volgens verdachte was de koe inmiddels ook alweer opgeknapt. De koe had geen koorts, at en dronk goed en liep ‘mooi op vier poten’. Er was weliswaar sprake van een iets dikke knie (reeds voorafgaand aan de val), maar van een aangifteplichtige ziekte was geen sprake, aldus verdachte. Volgens hem betrof het een overigens gezonde koe.
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij de koe naar aanleiding van het verzoek van verdachte heeft onderzocht en dat hij heeft geconstateerd dat sprake was van een open wond aan de knie, passend bij een val/uitglijden. Hoewel [medeverdachte] zag dat de koe een licht verdikte knie had, zag hij niets dat wees op een chronische ontsteking. Volgens [medeverdachte] bestond er geen aanleiding te twijfelen aan de door verdachte gestelde gang van zaken en/of hem nader te bevragen omtrent de gezondheid en/of voorgeschiedenis van de koe.
Oordeel hof
Het hof acht voornoemde verklaring van verdachte aannemelijk en heeft daarbij mede gelet op de overgelegde uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege, dat ten aanzien van medeverdachte [medeverdachte] heeft geoordeeld over de vraag of hem kon worden verweten dat hij ten aanzien van de bewuste koe ten onrechte heeft geconcludeerd dat die voor noodslachting in aanmerking kwam en dat hij bij de ante-mortem keuring en ten aanzien van de invulling van de ‘verklaring voor noodslachting’ onjuist en in strijd met de zorgvuldige beroepsuitoefening heeft gehandeld. Het Veterinair Tuchtcollege achtte het aannemelijk dat op de linkerpoot een vleeswond van 3 à 4 cm heeft gezeten, zoals door verdachte en [medeverdachte] is gesteld (mogelijk is deze wond na het verwijderen van de poten bij het post mortem onderzoek niet langer zichtbaar geweest). Het college heeft verder geoordeeld:
“Een dergelijke wond noopt naar het oordeel van het college niet direct of per definitie tot een nader (ante mortem) onderzoek. Voor het college is verder niet komen vast te staan dat het voor beklaagde mogelijk is geweest om met betrekking tot deze open wond de nadien door de toezichthoudend dierenarts op het slachthuis geconstateerde pus en necrose waar te nemen. Ook ten aanzien van de verdikking van de knie is er voor het college onduidelijkheid over de mate waarin deze verdikking voor de beklaagde waarneembaar is geweest. (…) Nu de verklaring van de veehouder paste bij de verwonding van de koe, het algemeen onderzoek geen aanleiding gaf te veronderstellen dat er sprake was van een ziek dier, niet is komen vast te staan dat pus en necrose voor beklaagde waarneembaar waren en niet kan worden aangenomen dat de mate van verdikking van de knie twijfel had moeten oproepen over het relaas van de veehouder, kan door het college niet worden geconcludeerd dat beklaagde niet binnen de grenzen van de redelijk bekwame beroepsuitoefening heeft gehandeld.”De tegen [medeverdachte] ingediende klacht is vervolgens ongegrond verklaard.
Gelet op het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte bewust relevante informatie omtrent de koe heeft verzwegen, zoals de advocaat-generaal heeft gesteld. Mede gelet op voornoemde uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege blijkt niet dat het voor verdachte duidelijk moet zijn geweest dat zij (mogelijk) niet noodslachtwaardig was en dat hij [medeverdachte] daaromtrent had moeten inlichten. Het hof is aldus van oordeel dat het opzet op het (al dan niet tezamen en in vereniging met [medeverdachte] ) plegen van valsheid in geschrifte gezien het voorgaande niet kan worden bewezen.
Het verweer slaagt derhalve. Verdachte wordt van het hem ten laste gelegde feit vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. G.A. Versteeg, voorzitter,
mr. E. de Witt en mr. A.H. toe Laer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 6 april 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.