In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1972, was eerder veroordeeld voor het opzettelijk telen van hennepplanten in de periode van 1 december 2014 tot en met 9 februari 2015. De politierechter had hem een taakstraf van veertig uren opgelegd, subsidiair twintig dagen hechtenis. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een taakstraf van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaren, en een onvoorwaardelijke taakstraf van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis.
Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk telen van hennepplanten, wat een overtreding is van artikel 3 onder B van de Opiumwet. De verdachte had tijdens de zitting bekend dat er hennepplanten in het pand waren aangetroffen en dat hij een hennepkwekerij had ingericht. Het hof hield rekening met de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke delicten. Het hof benadrukte dat softdrugs een bedreiging vormen voor de volksgezondheid en dat de straffen voor hennepkwekerijen in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) zijn vastgesteld.
De beslissing van het hof is in overeenstemming met de aard en ernst van het bewezenverklaarde, en het hof heeft de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep in strafmatigende zin meegewogen. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van zestig uren, met een voorwaardelijke gevangenisstraf als stok achter de deur om herhaling van strafbare feiten te voorkomen.