ECLI:NL:GHARL:2021:3408

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 april 2021
Publicatiedatum
9 april 2021
Zaaknummer
21-000046-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor winkeldiefstal met een geldboete en voorwaardelijke straf

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1963, werd beschuldigd van winkeldiefstal van kledingstukken en cosmetica bij een winkel van [naam1] op 29 september 2018. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van €200,00, subsidiair vier dagen hechtenis. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. De advocaat-generaal vorderde een geldboete van €350,00, waarvan €100,00 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal, waarbij zij op geraffineerde wijze te werk ging. De verdachte en haar dochter werden op heterdaad aangehouden met gestolen goederen in hun tassen. Het hof achtte het verweer van de verdediging, dat de goederen al eerder waren gekocht, niet geloofwaardig. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een geldboete van €350,00, waarvan €100,00 voorwaardelijk, en 7 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die first offender was en geen eerdere veroordelingen had voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000046-19
Uitspraak d.d.: 9 april 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 2 januari 2019 met parketnummer 16-192610-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 26 maart 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van hetgeen haar is tenlastegelegd tot een geldboete van €350,00, met aftrek van voorarrest, waarvan €100,00 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman, mr. J. Eliya, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Midden-Nederland heeft verdachte bij vonnis van 2 januari 2019 veroordeeld tot een geldboete van €200,00, subsidiair vier dagen hechtenis.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 29 september 2018 te [plaats] een of meerdere kledingstukken en/of een of meerdere cosmetica, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan de [naam1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit. Daartoe heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat de beveiliger [naam2] gezien heeft dat verdachte in de winkel goederen pakte uit het schap en in haar tas en onder haar trui stopte. Verdachte is samen met haar dochter, na ongeveer een half uur in de winkel te hebben doorgebracht, langs de kassa’s gelopen, zonder te betalen.
Uit het aangifteformulier kan worden afgeleid dat in de tas van verdachte voor een bedrag van €94,50 aan gestolen goederen van de [naam1] zijn aangetroffen.
Dit wordt ondersteund door het proces-verbaal van bevindingen, waarin de camerabeelden zijn uitgekeken en beschreven. Het verweer van verdachte dat deze goederen al eerder zijn gekocht en dat zij de goederen wilde terugbrengen is volstrekt ongeloofwaardig. Verdachte had geen aankoopbewijs meer. Verdachte en haar dochter zijn een half uur in de winkel verbleven, zonder dat zij aanstalten hebben gemaakt om naar een kassa of medewerker van de winkel te lopen. Het verweer van verdachte dat de beveiliger van de [naam1] goederen in haar tas heeft gestopt is volstrekt ongeloofwaardig.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde feit. Het bewijs mist essentiële onderdelen.
In eerste instantie heeft de medewerker van de [naam1] gedacht dat verdachte de zwarte jas, die verdachte bij zich droeg, in de winkel gestolen had. De raadsman heeft foto’s overgelegd waaruit aldus de raadsman blijkt dat de jas maanden eerder gekocht is.
De raadsman acht de verklaring van de beveiliger [naam2] ongeloofwaardig. De raadsman heeft de camerabeelden bekeken en geconcludeerd dat deze beelden niet van zodanig slechte kwaliteit zijn dat ze niet gebruikt zouden kunnen worden.
De beveiliger [naam2] heeft verdachte en haar dochter naar een verhoorkamer in de [naam1] geleid. Daar heeft zij de tas en jas van verdachte afgepakt en ergens anders neergezet. De raadsman leidt uit de onjuiste aanname van de beveiliger [naam2] - dat de zwarte jas ook gestolen was - af dat de verklaring van [naam2] , ook ten aanzien van alle overige aangetroffen goederen in tas, niet betrouwbaar is.
Verdachte heeft verklaard dat zij een aantal goederen wilde terugbrengen. Tevens is geen onderzoek verricht welke goederen in de tas van verdachte al haar eigendom waren en welke spullen gestolen zouden zijn. Daar zit onderscheid in. Ook het punt dat verdachte onderweg was naar een feestje, en dat ze daarom wat make-up, panty’s en kousen bij zich droeg, is niet ongeloofwaardig en kan niet zo terzijde geschoven worden.
De raadsman concludeert dat geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat verdachte de aangetroffen goederen heeft gestolen.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof stelt het volgende vast.
Op 29 september 2018 is verdachte samen met haar dochter in de [naam1] in [plaats] . Als verdachte en haar dochter de [naam1] verlaten worden zij op heterdaad aangehouden op verdenking van winkeldiefstal. Bij de fouillering blijkt dat verdachte en haar dochter, in de tassen die door beiden werden gedragen, spullen uit de [naam1] bij zich hadden. Verdachte en haar dochter konden geen kassabonnen overleggen.
Uit de uitgekeken camerabeelden van de [naam1] blijkt dat verdachte en haar dochter op 29 september 2018 in de [naam1] waren. Zowel verdachte als haar dochter hebben een groot aantal goederen uit de schappen gepakt, die zij niet teruggelegd hebben en ook niet ter betaling zijn aangeboden bij de kassa. Op de camerabeelden is onder meer te zien dat verdachte en haar dochter meerdere artikelen uit de schappen pakken, de goederen bekijken en dat de dochter met die artikelen in de hand wegloopt. Op het volgende moment waarop haar handen zichtbaar zijn, zijn die dan leeg. Voorts is te zien dat verdachte en haar dochter beide een wit doosje in hun handen hebben en dat de dochter dat doosje in haar tas doet. Op een volgend fragment is te zien dat verdachte een make-updoosje uit het schap pakt en aan haar dochter laat zien en aan haar dochter geeft – hun handen zijn dan bij elkaar - dat verdachte het doosje overneemt en wegloopt bij het schap, dat verdachte tijdens het weglopen met haar hand, waarmee zij het doosje vast houdt, richting haar tas gaat en dat haar handen daarna leeg zijn. De specifieke beelden maken deel uit van het dossier en zijn ten dele ter zitting getoond. Het hof heeft kunnen vaststellen dat het proces-verbaal van beschrijving van hetgeen zichtbaar is op die beelden – behoudens een verwisseling van de namen van verdachte en haar dochter bij het fragment 00:01:21 uur - overeenkomt met hetgeen zichtbaar is. Dit proces-verbaal is redengevend voor het bewijs.
Uit het proces-verbaal van aanhouding blijkt bovendien dat de verbalisant [verbalisant1] constateert dat er een gat in de binnenvoering van de tas van verdachte zit, waarachter hij nog meer goederen aantreft van de [naam1] , te weten: een nachthemd, een onderbroek en een thermo onderbroek.
Het verweer dat de goederen van de [naam1] al eerder gekocht waren, wordt voor wat betreft de aangetroffen goederen weerlegd door het bewijs, te weten hetgeen op de camerabeelden zichtbaar is en waarvan door de politie verslag is gedaan, in combinatie met hetgeen door de beveiliger [naam2] in de bijlage bij het aangifteformulier is beschreven – namelijk dat verdachte en haar dochter op de make-up afdeling waren en daar verschillende artikelen, waaronder nepnagels, in handen hebben gehad. Het hof acht het verweer gelet op hetgeen hiervoor is overwogen niet geloofwaardig.
De suggestie van de verdediging dat de beveiliger van de [naam1] , [naam2] , spullen in de tas van verdachte gelegd zou hebben, acht het hof niet aannemelijk. Er is geen enkele aanleiding of aanknopingspunt om te veronderstellen dat de beveiliger van de [naam1] de spullen in de tas heeft gestopt. Het verweer wordt verworpen.
Het hof zal verdachte van de diefstal van de zwarte jas vrijspreken, nu niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld of verdachte niet al in het bezit was van de jas.
Uit het aangifteformulier blijkt dat in de tas van verdachte voor een bedrag van €94,50 aan gestolen goederen van de [naam1] zijn aangetroffen. Het hof zal een bedrag van €14,00 (5258905 ESSENTIAL PU JAC) in mindering brengen, nu verdachte van de diefstal van de jas wordt vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 29 september 2018 te [plaats] kledingstukken en cosmetica, die geheel aan een ander toebehoorden, te weten aan de [naam1] , heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete van €350,00, waarvan €100,00 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De straf, zoals opgelegd door de politierechter vindt de advocaat-generaal te laag, gelet op de waarde van de gestolen goederen. Volgens de OM-richtlijnen wordt een geldboete van €350,00 onvoorwaardelijk als uitgangspunt gehanteerd. De advocaat-generaal vindt dat een passend uitgangspunt, met dien verstande dat hij laat meewegen dat verdachte first offender is.
Standpunt van de verdediging
Verdachte is first offender en asielzoeker met een tijdelijk verblijfstatus. Een straf heeft mogelijk invloed op haar verblijfsvergunning. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) wijst naturalisatieverzoeken af bij een veroordeling van één dag gevangenisstraf of één uur taakstraf of een geldboete vanaf €800,00. Verdachte wordt dan twee keer benadeeld. Het feit is drie jaren geleden gepleegd, en in al die tijd is verdachte niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 29 september 2018 op geraffineerde wijze met een tas met een verborgen plek achter de voering schuldig gemaakt aan winkeldiefstal van meerdere kledingstukken en meerdere cosmeticaproducten bij de [naam1] in [plaats] . Dergelijk handelen, met het karakter van een strooptocht door de winkel, veroorzaakt hinder, schade en ergernis voor het gedupeerde winkelbedrijf. De verdachte heeft daarbij kennelijk enkel en alleen gehandeld vanuit een oogpunt van financieel gewin en heeft geen respect getoond voor de eigendommen van anderen.
Als uitgangspunt van het Landelijk Overleg Voorzitters Strafsectoren (LOVS) geldt voor het geval als het onderhavige (winkeldiefstal, waarbij op geraffineerde wijze te werk wordt gegaan) een gevangenisstraf van twee maanden onvoorwaardelijk. Het hof neemt ook de aanzienlijke hoeveelheid goederen en de waarde daarvan in aanmerking.
Uit het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 februari 2021 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Verdachte is first offender. Voorts volgt uit de documentatie dat verdachte na het onderhavige feit geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd. Het hof heeft voorts rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals die ter zitting zijn gebleken.
Alles overwegende is het hof van oordeel – gelijk aan de eis van de advocaat-generaal - dat oplegging van een geldboete van €350,00, waarvan €100,00 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren een passende bestraffing is.
De proeftijd is met name bedoeld als stok achter de deur, gelet op het gemak waarmee deze diefstal ogenschijnlijk werd gepleegd. Bij het opleggen van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Het hof constateert ambtshalve dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). Het hof zal hier geen gevolgen aan verbinden, gelet op de geringe overschrijding.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
7 (zeven) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot
€ 100,00 (honderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
2 (twee) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. G.A. Versteeg, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. E.M.J. Brink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.G. Veenstra, griffier,
en op 9 april 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.