ECLI:NL:GHARL:2021:3439

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 april 2021
Publicatiedatum
12 april 2021
Zaaknummer
21-005011-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was veroordeeld voor het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs, terwijl hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het hoger beroep dat door de verdachte was ingesteld tegen het vonnis van de politierechter van 19 september 2019. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken en had vorderingen tot tenuitvoerlegging toegewezen.

Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal gevorderd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde en handhaving van de gevangenisstraf. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, maar het hof oordeelde dat de verdachte redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Het hof heeft de bewijsmiddelen, waaronder verklaringen van verbalisanten, als voldoende betrouwbaar beoordeeld. De verdachte had eerder al een aangetekende brief van het CBR ontvangen waarin hem was medegedeeld dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken en de tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen is gelast. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit en de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005011-19
Uitspraak d.d.: 12 april 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 19 september 2019 met parketnummer 96-085537-19 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vorderingen tot tenuitvoerlegging met parketnummers 96-244703-16 en 21-005819-16, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 29 maart 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde en oplegging van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier weken. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 96-244703-16 af te wijzen, omdat hij de tenuitvoerlegging van deze straf reeds in een andere zaak van verdachte heeft gevorderd, en de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 21-005819-16 toe te wijzen. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. U. van Ophoven, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier weken. Voorts heeft de politierechter de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 96-244703-16 geheel toegewezen, te weten een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden, en de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 21-005819-16 afgewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 10 april 2019 te [plaats] , terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten AM en B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de [adres1] , als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Ter terechtzitting van het hof heeft de raadsman vrijspraak van het tenlastegelegde feit bepleit. Daartoe heeft hij aangevoerd dat verdachte ontkent de auto te hebben bestuurd. De waarneming van verbalisant [verbalisant1] , die heeft verklaard dat hij zag dat verdachte de auto bestuurde, wordt betwist. Uit het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant1] blijkt niet hoe de waarneming heeft plaatsgevonden en hoe [verbalisant1] verdachte ambtshalve heeft herkend.
Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daartoe in het bijzonder als volgt.
Blijkens een proces-verbaal opgemaakt door verbalisanten [verbalisant1] en [verbalisant2] heeft verbalisant [verbalisant1] verdachte op 10 april 2019 als bestuurder van een Volkswagen Golf zien rijden op de [adres1] in [plaats] .
Blijkens een aanvullend proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant1] en [verbalisant2] reed [verbalisant1] op voornoemde datum omstreeks 16.15 uur in een onopvallend dienstvoertuig op de [adres1] . Hij zag dat achter hem een zwarte Volkswagen Golf reed, voorzien van het kenteken [kenteken] . Hij zag dat voornoemd voertuig bestuurd werd door de hem ambtshalve bekende [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte). Het was [verbalisant1] bekend dat het rijbewijs van verdachte ongeldig was verklaard. Hij zag dat verdachte de auto parkeerde ter hoogte van de [adres1] , dat hij daar uitstapte en vervolgens het buurtcentrum ‘ [naam] ’ in liep. Verdachte werd even later, om 16.45 uur, aangehouden bij de [adres2] . Tijdens een huishoudelijke fouillering op het bureau werd de sleutel van het voertuig met kenteken [kenteken] in de kleding van verdachte aangetroffen.
Naar het oordeel van het hof is er geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid en de betrouwbaarheid van het door de verbalisant [verbalisant1] op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen. Niet alleen heeft [verbalisant1] gerelateerd dat hij verdachte ambtshalve heeft herkend, de sleutel van de auto met het kenteken waarin hij verdachte had zien rijden, werd een half uur later bij verdachte aangetroffen. Dat [verbalisant1] niet nader heeft omschreven hoe hij verdachte heeft waargenomen doet daar niet aan af.
Voor zover de raadsman heeft betoogd dat verdachte niet wist of redelijkerwijs kon weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard, overweegt het hof als volgt. Uit het dossier blijkt dat het CBR op 3 mei 2018 een aangetekende brief heeft verzonden naar verdachte waarin is medegedeeld dat verdachte een rijvaardigheidsonderzoek moet doen en voorlopig niet meer mag rijden. In de bijlage bij deze brief is vermeld dat indien de uitslag van het onderzoek niet goed is, het rijbewijs ongeldig wordt. Het dossier bevat daarnaast een aangetekende brief van het CBR aan verdachte van 4 juli 2018 waarin is medegedeeld dat verdachte een rijvaardigheidsonderzoek heeft gedaan, dat de uitslag is dat hij niet voldoende rijvaardig is en dat hij een tweede rijvaardigheidsonderzoek kan doen. Verder bevat het dossier een aangetekende brief van het CBR d.d. 24 september 2018, waaruit blijkt dat verdachte een tweede rijvaardigheidsonderzoek heeft gedaan met een auto (categorie B), dat hij dit onderzoek niet heeft gehaald en dat zijn rijbewijs daarom vanaf 1 oktober 2018 ongeldig is verklaard. Gelet op het voorgaande overweegt het hof dat verdachte redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, op 10 april 2019 te [plaats] , terwijl hij redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten AM en B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de [adres1] , als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie heeft bestuurd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:

overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 10 april 2019 op de openbare weg in een auto gereden, terwijl hij redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De verdachte heeft met zijn handelen een besluit van het CBR met betrekking tot zijn rijbevoegdheid genegeerd en heeft het gezag van dat besluit ondermijnd. De verdachte heeft daarnaast het belang van de verkeersveiligheid, daaronder begrepen de veiligheid van zijn medeweggebruikers, geschaad.
Uit het verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 februari 2021 volgt dat verdachte meerdere keren onherroepelijk is veroordeeld wegens strafbare feiten, waaronder ook ter zake van artikel 9 van de Wegenverkeerswet. Deze eerdere veroordelingen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw de fout in te gaan. Hij trekt zich klaarblijkelijk weinig aan van de eerdere straffen die hem voor soortgelijke feiten zijn opgelegd.
Alles afwegend acht het hof – evenals de advocaat-generaal – oplegging van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier weken passend en geboden.

Vordering tenuitvoerlegging 96-244703-16

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Noord-Nederland van 16 november 2017 opgelegde voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden, onder parketnummer 96-244703-16. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd deze vordering af te wijzen, omdat tenuitvoerlegging van deze straf reeds is gevorderd in de eveneens bij het hof aanhangige strafzaak van verdachte met parketnummer 21-005846-19.
Het hof overweegt als volgt.
Dat de tenuitvoerlegging van de straf reeds ook in een andere strafzaak van verdachte is gevorderd staat aan toewijzing van de vordering niet in de weg. De omstandigheid dat dit kan leiden tot onderscheiden executoriale titels ter zake van de tenuitvoerlegging van een en dezelfde voorwaardelijk opgelegde straf, schaadt de belangen van verdachte niet aangezien een voorwaardelijk straf niet meer dan één maal kan worden geëxecuteerd (ECLI:NL:HR:2003:AL6828).
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. De tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf zal dan ook worden gelast.

Vordering tenuitvoerlegging 21-005819-16

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden van 13 juli 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, onder parketnummer 21-005819-16. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Ter terechtzitting van het hof heeft de raadsman aangevoerd dat de voorwaardelijk opgelegde straf betrekking heeft op een andersoortig feit dan het onderhavige feit in deze strafzaak. Die omstandigheid staat toewijzing van de vordering echter niet in de weg. De tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf zal dan ook worden gelast.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 16 november 2017, parketnummer 96-244703-16, te weten van een ontzegging van de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 juli 2017, parketnummer 21-005819-16, te weten van een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Aldus gewezen door
mr. A.H. toe Laer, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. M.B. de Wit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. Veenbaas, griffier,
en op 12 april 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.