In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel betreffende de waardevaststelling van zijn woning aan de [a-straat] 11 te [Z]. De heffingsambtenaar, vertegenwoordigd door [B] en [C], had de waarde van de woning per waardepeildatum 1 januari 2018 vastgesteld op € 215.000, wat leidde tot een onroerendezaakbelasting (OZB) van € 263,81 en een watersysteemheffing van € 97,40. Na bezwaar van belanghebbende handhaafde de heffingsambtenaar de waarde en de aanslagen, waarna belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde.
Belanghebbende stelde in hoger beroep dat de vastgestelde waarde te hoog was en dat de referentie-objecten die door de heffingsambtenaar waren gebruikt niet voldoende vergelijkbaar waren. Hij voerde aan dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening had gehouden met de ligging van zijn woning en met het achterstallig onderhoud. De heffingsambtenaar betwistte deze stellingen en concludeerde tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. Het Hof concludeerde dat de referentie-objecten, hoewel niet identiek, voldoende vergelijkbaar waren en dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de onderhoudstoestand van de woning. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.