ECLI:NL:GHARL:2021:3574

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 april 2021
Publicatiedatum
13 april 2021
Zaaknummer
200.280.526
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de bewijswaardering van niet betaalde overuren en vakantiegeld in een arbeidsovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant], handelend onder de naam [A], tegen [geïntimeerde], die in eerste aanleg als eiser optrad. De zaak betreft de vraag of [geïntimeerde], die van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 in dienst was bij [appellant], recht heeft op niet betaalde overuren, extra vakantiegeld en niet uitbetaalde vakantie-uren. De kantonrechter heeft in eerste aanleg geoordeeld dat [geïntimeerde] recht heeft op achterstallig salaris, vakantietoeslag en wettelijke verhogingen, en heeft [appellant] veroordeeld tot betaling van € 4.522,41 bruto aan [geïntimeerde].

In hoger beroep heeft [appellant] extra getuigenverklaringen overgelegd, maar het hof heeft geconcludeerd dat niet bewezen is dat [geïntimeerde] meer dan 26 uur per week heeft gewerkt, zoals hij stelde. Het hof heeft de verklaringen van de getuigen tegen elkaar afgewogen en kwam tot de conclusie dat de kantonrechter niet onterecht had geoordeeld. De verklaringen van de getuigen gaven onvoldoende steun aan de stelling van [geïntimeerde] dat hij meer uren had gewerkt dan waarvoor hij was uitbetaald.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog afgewezen. [geïntimeerde] is als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van beide instanties. De proceskosten zijn vastgesteld op een totaal van € 442,61 voor de procedure in hoger beroep en € 1.360 voor de procedure in eerste aanleg, inclusief getuigentaxen en salaris van de advocaat. Het arrest is uitgesproken op 13 april 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.280.526
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, 7146749)
arrest van 13 april 2021
in de zaak van
[appellant], handelend onder de naam [A] ,
wonende te [B] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. R.C.M. Klatten,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [C] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [geïntimeerde] ,
in hoger beroep niet verschenen.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
17 oktober 2018, 16 januari 2019 en 18 december 2019 die de kantonrechter (rechtbank Gelderland, locatie Zutphen) heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 18 maart 2020,
- de memorie van grieven (met producties),
- de verstekverlening tegen [geïntimeerde] op 21 juli 2020.
2.2
Vervolgens heeft [appellant] de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De beoordeling van het hoger beroep

Samenvatting en beslissing
3.1
Deze procedure gaat om de vraag of [geïntimeerde] , die van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 in dienst is geweest van [appellant] , recht heeft op niet betaalde overuren, en op basis daarvan ook op extra vakantiegeld en niet uitbetaalde vakantie-uren.
3.2
De kantonrechter heeft [geïntimeerde] toegelaten te bewijzen dat hij meer heeft gewerkt dan het aantal uren waarvoor hij op grond van zijn arbeidsovereenkomst betaald heeft gekregen (26 uur per week).
Na getuigenverhoren heeft de kantonrechter bewezen geacht dat [geïntimeerde] 35 uur per week heeft gewerkt. Op basis daarvan is [appellant] veroordeeld om € 4.522,41 bruto aan achterstallig salaris aan [geïntimeerde] te betalen. Ook heeft de kantonrechter op de niet betaalde overuren gebaseerde vakantietoeslag, niet genoten vakantiedagen en wettelijke verhoging toegewezen. Daarnaast zijn wettelijke rente en incassokosten toegewezen en is [appellant] in de proceskosten veroordeeld.
3.3
In hoger beroep heeft [appellant] extra getuigenverklaringen overgelegd. Alle getuigenverklaringen tegen elkaar afwegend, vindt het hof niet bewezen dat [geïntimeerde] meer dan 26 uur per week heeft gewerkt. Daarom wordt de vordering van [geïntimeerde] alsnog afgewezen. Het hof zal hieronder uitleggen waarom het het bewijs niet geleverd acht.
Bewijswaardering in hoger beroep
3.4
[geïntimeerde] heeft bij de kantonrechter zichzelf en zijn buren als getuigen laten horen. [appellant] heeft, in het tegenverhoor, zichzelf, [D] (een ook in 2015 al bij hem werkende serveerster) en [E] (een timmerman die in 2015 vijf à zes weken bezig is geweest met een verbouwing in het restaurant van [appellant] ) laten horen. In hoger beroep heeft [appellant] nog verklaringen overgelegd van [F] , [G] , [H] (klanten die ook in 2015 meerdere malen per week het restaurant bezochten), en van [I] (een serveerster die ook in 2015 al in het restaurant werkte) en [J] (haar vriend, die haar in die tijd vaak ophaalde en ook klant in het restaurant was).
3.5
Op basis van alle verklaringen staat wel vast dat [geïntimeerde] (die vijf dagen per week werkte) om 16.00 uur begon met werken. [geïntimeerde] heeft verklaard dat hij tot tenminste 23.00 uur werkte. De kantonrechter is uitgegaan van een werkdag van 7 uur (van 16.00 tot 23.00 uur), ook omdat [geïntimeerde] ’s buren hebben verklaard dat hij altijd rond 23.00/23.30 uur thuis kwam van zijn werk en omdat [D] heeft verklaard dat [geïntimeerde] altijd nog aan het werk was als zij rond 20.00/20.30 uur naar huis ging.
3.6
Het hof vindt niet bewezen dat [geïntimeerde] tot na 21.00 uur werkte. [F] en [H] verklaren allebei dat zij [geïntimeerde] niet meer na 21.00 uur zagen werken, [G] zegt dat [geïntimeerde] vaak rond 21.00/21.30 uur naar huis ging, [I] (die samenwerkte met [geïntimeerde] ) verklaart dat [geïntimeerde] om 20.30/21.00 uur stopte met werken en haar vriend [J] spreekt over een eindtijd van 20.00/21.00 uur. [E] heeft niets verklaard over het moment waarop [geïntimeerde] ’s werkdag eindigde. Omdat [D] al rond 20.30 uur naar huis ging, blijkt ook uit haar verklaring niet dat [geïntimeerde] nog na 21.00 uur aan het werk was en ook uit de verklaring van de buren blijkt dat onvoldoende. Dat zij hem rond 23.00 uur hoorden thuiskomen, is daarvoor wel een aanwijzing, maar omdat zij niet zagen waar hij vandaan kwam, uiteindelijk onvoldoende om overtuigd te kunnen zijn van een werktijd tot na 21.00 uur. De verklaring van [geïntimeerde] zelf mag op grond van de wet alleen dienen ter aanvulling op (onvolledig) bewijs en dat is er onvoldoende.
3.7
Dit betekent dat niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde] (uitgaande van vijf werkdagen per week van 16.00 tot 21.00 uur) meer heeft gewerkt dan de 26 uur per week die hij op grond van zijn arbeidsovereenkomst uitbetaald heeft gekregen. Omdat niet alleen zijn vordering tot betaling van achterstallig loon, maar ook die van achterstallige vakantietoeslag en van nog openstaande vakantie-uren gebaseerd zijn op de stelling dat hij meer dan 26 uur per week heeft gewerkt, zullen al die vorderingen alsnog worden afgewezen.
De slotsom
3.8
Het hoger beroep van [appellant] slaagt. De vorderingen (ook de toegewezen nevenvorderingen betreffende de incassokosten en wettelijke rente) van [geïntimeerde] zullen alsnog worden afgewezen.
3.9
[geïntimeerde] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van beide instanties worden veroordeeld.
De kosten voor de procedure bij de kantonrechter aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op:
- getuigentaxen € 100
- salaris advocaat € 1.260 (3,5 punten x tarief II).
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 110,61
- griffierecht
€ 332
totaal verschotten € 442,61
- salaris advocaat € 787 (1 punt x tarief I).

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Zutphen (rechtbank Gelderland) van 18 december 2019 en doet opnieuw recht;
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellant] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 100 voor getuigentaxen en op
€ 1.260 voor salaris van de gemachtigde en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 442,61 voor verschotten en op € 787 voor salaris van de advocaat;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.J. de Kerpel-van de Poel, A.A. van Rossum en C.J.H.G. Bronzwaer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 april 2021.