ECLI:NL:GHARL:2021:3615

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 april 2021
Publicatiedatum
13 april 2021
Zaaknummer
200.269.096/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling achterstallig loon op basis van cao-loonsverhogingen en verweer van werkgever

In deze zaak heeft [eiser] een vordering ingesteld tegen Copy Center Groningen B.V. voor de betaling van achterstallig loon, vermeerderd met wettelijke verhoging en wettelijke rente. [eiser] stelt dat hij in een te lage salarisschaal is ingedeeld en dat er geen rekening is gehouden met loonsverhogingen op basis van de Grafimedia-cao. De kantonrechter heeft de vorderingen van [eiser] afgewezen, onder andere omdat het deel van de vordering dat betrekking had op achterstallig salaris over de periode voor 21 januari 2014 was verjaard en de cao niet van toepassing was op zijn arbeidsovereenkomst voor 26 augustus 2015. In hoger beroep heeft [eiser] zijn vordering gewijzigd en zijn loonvordering laten starten op 26 augustus 2015, met een beroep op functiegroep I en cao-loonsverhogingen tot en met 1 februari 2020.

Het hof heeft geoordeeld dat de werkgever, Copy Center, zich niet kan beroepen op een bedrijfseigen regeling, omdat niet is voldaan aan de eis in de cao dat afspraken schriftelijk moeten worden vastgelegd. Het hof heeft een deel van de vordering van [eiser] toegewezen, namelijk de loonsverhogingen vanaf 1 april 2017 over zijn feitelijk uurloon. Het hof heeft de wettelijke verhoging over het achterstallige salaris gematigd en de vordering tot vergoeding van fiscaal nadeel afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en Copy Center veroordeeld tot betaling van € 2.984,28 bruto achterstallig loon, vermeerderd met wettelijke rente en wettelijke verhoging.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.269.096/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland locatie Groningen 7722274)
arrest van 13 april 2021
in de zaak van
[eiser],
wonend in [A] ,
eiser in hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[eiser] ,
advocaat: mr. P.J. Jans,
tegen
Copy Center Groningen B.V.,
gevestigd in Groningen,
gedaagde in hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
Copy Center,
advocaat: mr. E. van Dijk.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Op 6 oktober 2020 is een tussenarrest gewezen waarin met voorafgaande instemming van beide partijen een enkelvoudige mondelinge behandeling na memorie van antwoord is bepaald.
1.2
Voorafgaand aan die mondelinge behandeling heeft Copy Center nog productie 8 in geding gebracht. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Daarna is arrest bepaald op de voor de mondelinge behandeling al overgelegde stukken, aangevuld met het proces-verbaal.

2.Waar gaat deze procedure over?

2.1
[eiser] heeft nabetaling van salaris gevorderd, vermeerderd met wettelijke verhoging en wettelijke rente. Hij vindt dat hij in een te lage salarisschaal is ingedeeld en dat ten onrechte geen rekening is gehouden met loonsverhogingen op grond van de
Grafimedia-cao. Verder wil hij dat Copy Center wordt veroordeeld tot betaling van het juiste salaris met wettelijke verhoging en rente indien niet steeds op de eerste van de maand is betaald en tot vergoeding van fiscaal nadeel.
2.2
De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen. Het deel dat zag op achterstallig salaris over de periode voor 21 januari 2014 was verjaard en op zijn arbeidsovereenkomst was voor 26 augustus 2015 de cao niet van toepassing. Volgens de kantonrechter is
[eiser] wel in de juiste functiegroep ingedeeld en heeft hij een hoger uurloon gekregen dan de cao, die een minimumkarakter heeft, aangeeft. [eiser] is in de proceskosten veroordeeld.
2.3
In hoger beroep heeft [eiser] zijn vordering gewijzigd. Zijn loonvordering start nu op 26 augustus 2015, is gebaseerd op functiegroep I (althans een hogere dan F) met
cao-loonsverhogingen en is nu ook berekend tot en met 1 februari 2020. Voor het overige handhaaft hij zijn vordering. Ook vraagt hij terugbetaling van wat hij op grond van het vonnis van de kantonrechter aan Copy Center heeft betaald.
2.4
Het hof wijst een deel van de vordering alsnog toe en zal dat hieronder uitleggen.

3.Het oordeel van het hof

de feiten
3.1
[eiser] werkt sinds 1989 bij (de rechtsvoorganger van) Copy Center, waar hij in 1993 de functie [functie] kreeg. De onderneming is in 2015 overgenomen door
[B] Beheer B.V. waarna op 26 augustus 2015 een nieuwe arbeidsovereenkomst is opgesteld. Daarin staat dat de Grafimedia-cao van toepassing is.
Tijdens een functioneringsgesprek in het voorjaar van 2016, waarvan een verslag is gemaakt, heeft [eiser] om salarisverhoging gevraagd. Zijn loon bedroeg toen € 17,70 bruto
per uur. Afgesproken is dat [eiser] met ingang van 1 april 2016 de titel bedrijfsleider krijgt. De functie-inschaling in functiefamilie 304, functieniveau F, is niet gewijzigd.
[eiser] is akkoord gegaan met een salarisvoorstel boven de cao. Per 1 april 2016 ontving hij € 18,23 bruto per uur.
3.2
Naast [eiser] werken bij Copy Center twee medewerkers kopieer- en printservice en een grafisch ontwerper. [eiser] verricht zelf reprowerk, geeft dagelijkse leiding aan zijn collega’s, helpt klanten en maakt offertes. Directeur [B] bepaalt het beleid en is verantwoordelijk voor investeringen, personeel en ziekmeldingen.
3.3
Copy Center heeft sinds 1 april 2016 het loon niet meer verhoogd met de
cao-percentages.
3.4
De Grafimedia-cao is een minimum-cao zodat daarvan ten voordele van de werknemer mag worden afgeweken. Bepaalde cao-artikelen bieden de mogelijkheid bedrijfsspecifieke afspraken te maken.
In artikel 2.2 van de cao staan de procentuele verhogingen van de feitelijke uurlonen gedurende de looptijd van de cao. Daarbij is bepaald dat bedrijfseigen regelingen worden gerespecteerd.
de functie-indeling
3.5
Bij de kantonrechter beriep [eiser] zich op functieniveau I. Die stelling heeft de kantonrechter gemotiveerd afgewezen. In hoger beroep betoogt [eiser] dat als zijn werkzaamheden al niet onder I vallen -hetgeen hij met klem betwist- dan toch onder H of in ieder geval G.
[eiser] mag dan wel met klem het oordeel betwisten dat niveau I niet van toepassing is, maar hij voert geen argumenten aan tegen de motivering waarmee de kantonrechter dat oordeel onderbouwde. Daarmee valt het doek voor het beroep op functieniveau I.
Volgens [eiser] is H wel van toepassing, en anders G.
3.6
Het hof verwerpt dat standpunt. Voor functieniveau H is onder meer kenmerkend dat leiding wordt gegeven over een grote afdeling of meerdere kleine afdelingen en dat er contacten zijn met stafafdelingen over proces- en kwaliteitsbeheersing. Van geen van beide elementen is in het geval van [eiser] sprake. Bij functieniveau G geeft betrokkene leiding aan een groep, werkt hij zo nodig mee en heeft hij ook de gehele coördinatie van de groep medewerkers. Maar daarnaast heeft hij een adviserende rol in aanname, promotie en opleidingen. Dat van dit laatste ook sprake is, heeft [eiser] niet onderbouwd gesteld. Verder staat vast dat de directeur over ziekmeldingen gaat, zodat vraagtekens te plaatsen zijn bij het element ‘gehele coördinatie’.
Al met al heeft het hof geen reden om van een andere functie-indeling uit te gaan dan die waarin [eiser] is ingedeeld. [eiser] heeft ook geen stellingen ingenomen die, indien hij de juistheid ervan bewijst, tot een ander oordeel leiden. Overigens liet [eiser] tijdens de mondelinge behandeling bij het hof weten dat hij de kwestie van de functie-indeling eigenlijk niet zo interessant vindt. Hij vindt dat hij onder letter G valt maar het gaat hem meer om de loonsverhogingen. Wat daarvan ook zij, het hof verwerpt de grieven I en VIII.
cao-loonsverhogingen en de bedrijfseigen regeling
3.7
[eiser] maakt aanspraak op de volgende cao-verhogingen van zijn bruto uurloon van € 18,23:
per 1 april 2016 1,5%
per 1 april 2017 1%
per 1 oktober 2017 1%
per 1 januari 2018 0,5%
per 1 februari 2019 € 0,35 bruto per uur
per 1 juni 2019 1%
per 1 februari 2020 € 0,36 bruto per uur.
Hij komt dan, berekend tot en met 1 februari 2020, uit op een tekort van € 8.467,68 bruto.
3.8
De kantonrechter heeft deze verhogingen afgewezen omdat [eiser] met zijn bruto uurloon van € 18,23 meer verdient dan het bruto maximum uurloon voor functieniveau
304-F, dat als volgt is:
per 1 april 2016 € 16,46
per 1 april 2017 € 16,63
per 1 oktober 2017 € 16,79
per 1 januari 2018 € 16,88
per 1 februari 2019 € 17,23
per 1 juni 2019 € 17,40
per 1 februari 2020 € 17,76.
3.9
Tegenover het argument van [eiser] , die zich erop beroept dat het om een minimum-cao gaat (zie hiervoor onder 3.4), beroept Copy Center zich erop dat zij in plaats van de cao-verhogingen een bedrijfseigen regeling heeft getroffen met het personeel door
per 1 april 2016 een eenmalige loonsverhoging van 3% door te voeren. Ter zitting bij het hof heeft zij daarover verklaard dat zij het personeel bijeen heeft geroepen en in de meeting met het hele team dit voorstel heeft gedaan waar iedereen mee akkoord ging. “Tegen de tijd dat de werknemers weer bij het cao-loon komen, gaan we kijken wat we gaan doen”, aldus [B] .
De afspraak is niet schriftelijk vastgelegd.
Subsidiair voert Copy Center aan dat met de loonsverhoging per 1 april 2016 al is voldaan aan de cao-verhoging van die datum zodat vanaf 1 april 2017 gerekend moet worden. Tot en met 1 februari 2020 komt Copy Center dan uit op € 2.984,28 bruto.
3.1
Het hof constateert dat uitgangspunt van artikel 2.2 van de cao is dat de feitelijke uurlonen worden verhoogd. ‘Feitelijk uurloon’ is volgens artikel 2.2.3 het uurloon op basis van de inschaling in een functieschaal inclusief een eventuele persoonlijke toeslag. De persoonlijke toeslag is daarbij het verschil tussen het uurloon dat iemand daadwerkelijk
verdient en het uurloon op basis van de inschaling van diens functie in de salaristabel
(art. 2.2.3 van de cao). De aan [eiser] per 1 april 2016 toegekende loonsverhoging kan in dit verband worden beschouwd als een dergelijke toeslag. Als de werkgever en de werknemer anders afspreken, mag die toeslag voor het uurloon buiten beschouwing blijven. Onder het kopje ‘persoonlijke toeslag’ in artikel 2.2.3 staat dat de aard van de persoonlijke toeslag mede bepalend zal zijn voor de afspraak tussen werkgever en werknemer om deze wel of niet tot het uurloon te rekenen.
Uit het verslag van het functioneringsgesprek, waarin de salarisverhoging van [eiser] is besproken, blijkt niet dat de afspraak is gemaakt dat die verhoging buiten beschouwing blijft bij het volgens de cao stapsgewijs te verhogen uurloon. Daarmee maakt de verhoging deel uit van het salaris waarover de cao-verhogingen berekend moeten worden.
3.11
Het verweer van Copy Center komt erop neer dat er na 1 april 2016 in het geheel geen loonsverhoging wordt betaald, dus ook niet over het maximum loon in de schaal zoals in het staatje onder 3.8 is vermeld, omdat met het personeel een bedrijfseigen regeling is getroffen. Daardoor wordt geen cao-verhoging toegepast totdat het feitelijk uurloon gelijk is aan het maximum loon in de schaal. [eiser] betwist dat hij hiermee akkoord is gegaan.
De Grafimedia-cao kent in artikel 1.8.2 de mogelijkheid om over de daar aangewezen onderwerpen, waaronder bedrijfseigen regelingen, decentrale afspraken te maken. Voor ondernemingen die geen ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging hebben, kan dat met het personeel gebeuren en in een onderneming met minder dan 50 werknemers, zoals in dit geval, schrijft de cao geen vorm voor voor het overleg en de besluitvorming, maar de overige bepalingen in paragraaf 1.8 zijn onverkort van toepassing, aldus artikel 1.8.4. Artikel 1.8.8 schrijft voor dat de afspraken op schrift staan. Dat is hier niet gebeurd en alleen al daarom kan Copy Center geen beroep doen op de afspraak. Het hof ziet dan ook geen reden om Copy Center toe te laten tot bewijs van de gestelde mondelinge afspraak.
3.12
Het hof komt daarom tot het oordeel dat [eiser] recht heeft op de in de cao voorziene loonsverhogingen. De verhoging per 1 april 2016 heeft hij (ruimschoots) gekregen. Maar [eiser] maakt terecht aanspraak op de verhogingen vanaf 1 april 2017 over zijn feitelijk uurloon. Dat betekent dat het hof het subsidiaire verweer van Copy Center gegrond acht. [eiser] heeft de door Copy Center gemaakte berekening over het op die basis berekende achterstallige maandloon tot en met 1 februari 2020 niet gemotiveerd betwist, zodat dit bedrag (€ 2.984,28) wordt toegewezen. In die berekening is echter nog geen rekening gehouden met een herberekening van het vakantiegeld en van de bonus. Het hof zal die post eveneens toewijzen. Grief II slaagt daarmee grotendeels. Grief IV kan daarmee onbesproken blijven.
loon na 1 februari 2020, wettelijke verhoging en wettelijke rente
3.13
De grieven III en V stellen aan de orde dat, met de afwijzing van de loonvordering door de kantonrechter, ook de gevorderde wettelijke verhoging, wettelijke rente en toekomstige loontermijnen met de wettelijke verhoging en wettelijke rente zijn afgewezen.
Het hof is van oordeel dat er geen plaats is voor het op voorhand toewijzen van wettelijke verhoging over toekomstige loontermijnen. [eiser] heeft ook niet onderbouwd dat hij belang heeft bij een veroordeling tot nakoming van toekomstige loontermijnen. Copy Center heeft onweersproken gesteld dat zij tijdig aan haar loonverplichtingen (die nu zijn verduidelijkt) voldoet. Het hof wijst dit onderdeel van de vordering van [eiser] af.
Het hof matigt de wettelijke verhoging over achterstallig salaris en vakantiegeld omdat de te late betaling ervan weliswaar onjuist is, maar de door Copy Center aangevoerde argumenten wel verdedigbaar waren. In dit geval stelt het hof de wettelijke verhoging vast op een bedrag van € 350,- bruto, rekening houdend met het nog onbekende bedrag voor achterstallig vakantiegeld en de verstreken loontermijnen na 1 februari 2020.
fiscaal nadeel
3.14
Bij de kantonrechter bedroeg de omvang van de vordering van [eiser] aanvankelijk nog ruim € 54.000,-. Dat bij toewijzing daarvan mogelijk enig fiscaal nadeel zou ontstaan is, gelet op het loon van [eiser] , niet onaannemelijk. Maar dat dit ook het geval is bij de omvang van de vordering zoals in hoger beroep aan de orde is, heeft
[eiser] desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling niet deugdelijk toegelicht.
De vordering tot vergoeding van dat nadeel wordt dan ook afgewezen. Grief VI faalt.
de proceskosten
3.15
De kantonrechter heeft [eiser] in de proceskosten veroordeeld. Zoals uit het voorgaande volgt, heeft [eiser] terecht aanspraak gemaakt op achterstallig loon.
[eiser] ging echter uit van een te lange periode en een onjuiste functieschaal. Daarom is er reden om de kosten van de procedure in eerste aanleg te compenseren, zodat iedere partij zijn eigen kosten dient te dragen. Grief VII slaagt daarmee slechts gedeeltelijk.
3.16
Het voorgaande brengt mee dat Copy Center zal moeten terugbetalen wat [eiser] op basis van het vonnis van de kantonrechter aan haar heeft betaald, met wettelijke rente zoals gevorderd.
3.17
In hoger beroep zijn partijen over en weer gedeeltelijk in het ongelijk gesteld. Daarom worden ook de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd.
de slotsom
3.18
De conclusie luidt dat het vonnis van de kantonrechter moet worden vernietigd.
Copy Center wordt veroordeeld tot betaling van € 2.984,28 bruto achterstallig loon, berekend tot en met 1 februari 2020, nog te vermeerderen met sindsdien opeisbaar geworden achterstallig loon en met achterstallig vakantiegeld en bonus vanaf 2 april 2016, de wettelijke rente daarover vanaf de data van verzuim en een en ander vermeerderd met € 350,- bruto wettelijke verhoging.
Copy Center wordt veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen [eiser] op basis van het vernietigde vonnis aan haar heeft betaald, met wettelijke rente zoals gevorderd.
Zowel de kosten van de procedure bij de kantonrechter als de kosten van de procedure in hoger beroep worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten dient te dragen.

4.De beslissing

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Groningen van 29 oktober 2019 en doet opnieuw recht:
- veroordeelt Copy Center tot betaling aan [eiser] van de volgende bedragen:
a. € 2.984,28 bruto achterstallig loon, berekend tot en met 1 februari 2020;
b. achterstallig loon vanaf 2 februari 2020 tot en met 31 maart 2021;
c. achterstallig vakantiegeld en bonus vanaf 2 april 2016 tot en met 31 maart 2021;
d. wettelijke rente over de posten a., b. en c. vanaf de datum van verzuim tot voldoening;
e. € 350,- bruto wettelijke verhoging;
- veroordeelt Copy Center tot terugbetaling van hetgeen [eiser] op grond van het bestreden vonnis aan haar heeft voldaan, te vermeerderen met wettelijke rente daarover vanaf de datum van betaling tot aan de dag van terugbetaling;
- compenseert de proceskosten van zowel eerste aanleg als hoger beroep, zodat iedere partij de aan eigen zijde gevallen kosten dient te dragen;
- verklaart de veroordelingen in dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.E.L. Fikkers, W.P.M. ter Berg en O.E. Mulder en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
13 april 2021.