ECLI:NL:GHARL:2021:3675

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 april 2021
Publicatiedatum
15 april 2021
Zaaknummer
21-003664-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen jegens minderjarige meisjes

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor het plegen van ontuchtige handelingen jegens drie minderjarige meisjes, die op het moment van de feiten 10, 11 en 12 jaar oud waren. De zaak kwam aan het licht na verklaringen van de meisjes, die stelden dat de verdachte hen had aangeraakt op een manier die als ontuchtig werd gekwalificeerd. De verdachte ontkende de beschuldigingen en stelde dat de aanrakingen niet van seksuele aard waren.

Het hof heeft de verklaringen van de meisjes als consistent en geloofwaardig beoordeeld, ondanks de verdediging die twijfels uitte over de geloofwaardigheid van hun verklaringen. Het hof heeft de audiovideo-opnamen van de verhoren van de meisjes bekeken en kwam tot de conclusie dat hun verklaringen voldoende steun vonden in de feiten. De verdachte werd geconfronteerd met zijn eerdere veroordelingen voor vergelijkbare feiten, wat meegewogen werd in de strafoplegging.

Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden, met bijzondere voorwaarden waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met een van de slachtoffers. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte werd verplicht tot schadevergoeding. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, evenals de noodzaak van toezicht en behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003664-17
Uitspraak d.d.: 15 april 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 29 juni 2017 met parketnummer 18-730015-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 12 november 2020 en 1 april 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde en oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Voorts vordert de advocaat-generaal om aan het voorwaardelijke deel als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandelverplichting te verbinden. Tevens vordert de advocaat-generaal om een maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen inhoudende een contactverbod met [benadeelde partij1] met dadelijke uitvoerbaarheid en een vervangende hechtenis van drie dagen voor elke overtreding van het verbod. Verder vordert ze dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1] wordt toegewezen vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. G.W. van der Zee, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft het tenlastegelegde bewezen verklaard en heeft aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd voor de duur van vijf maanden met een proeftijd van drie jaren en heeft daar als bijzondere voorwaarden aan gekoppeld een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandelverplichting. Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1] toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ook heeft de rechtbank bepaald dat verdachte de proceskosten, gemaakt door de benadeelde partij, dient te betalen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
hij op een of meerdere tijdstippen op of omstreeks 08 augustus 2015 te [plaats] , gemeente [gemeente] , in elk geval in Nederland, met [benadeelde partij1] (geboren op [geboortedatum] 2002) en/of [benadeelde partij2] (geboren op [geboortedatum] 2005) en/of [benadeelde partij3] (geboren op [geboortedatum] 2003), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had/hadden bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit:
- het meermalen, althans eenmaal, met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s) (over de kleding heen) betasten en/of kietelen van de schaamstreek en/of het kruis en/of de liezen van die [benadeelde partij1] en/of [benadeelde partij2] en/of [benadeelde partij3] en/of
- het meermalen, althans eenmaal, kijken onder de boven- en/of onderkleding van die [benadeelde partij1] en/of
- het met zijn, verdachtes, handen (onder de oksels en/of bij de middel) vastpakken van die [benadeelde partij3] , waarbij zijn, verdachtes, duimen zich op/ter hoogte van de borsten/tepels van die [benadeelde partij3] bevonden en/of (vervolgens) samen met die [benadeelde partij3] op het (water)bed vallen, waarbij hij, verdachte, bovenop die [benadeelde partij3] kwam te liggen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Door de raadsvrouw is aangevoerd, dat er ten aanzien van de verklaringen van de drie meisjes veel punten zijn waarbij je vraagtekens kunt zetten. Zij heeft gewezen op de inhoud van de verklaringen, de manier van totstandkoming van de verklaringen en de wijze waarop de meisjes door hun moeders worden gekarakteriseerd. Ze stelt dat er voorafgaand aan de verhoren sprake is geweest van beïnvloeding onderling en door derden. Tijdens de verhoren zijn er suggestieve vragen gesteld door de verhoorder. Veel aspecten die worden genoemd in de verklaringen lijken niet waar te zijn. Er is te veel twijfel voor wat betreft de geloofwaardigheid van de verklaringen en daarom dient verdachte te worden vrijgesproken, aldus de raadsvrouw.
Verdachte heeft verklaard dat hij de meisjes weliswaar heeft aangeraakt, maar hij ontkent dat deze aanrakingen een ontuchtig karakter hadden. Hij ontkent dat hij de meisjes heeft aangeraakt – kort gezegd – in de schaamstreek of op/ter hoogte van hun borsten en dat hij in het broekje en hemdje van [benadeelde partij1] zou hebben gekeken.
Verklaringen verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij de drie meisjes tegenkwam in het dorp. [benadeelde partij1] kende hij al omdat ze wel eens bij hem aan de deur was geweest om groente te verkopen. Ze vertelden hem dat ze geld wilden ophalen voor [naam1] en ze gaven hem een kaartje met een telefoonnummer. De volgende dag (het hof begrijpt: op 8 augustus 2015) nam hij telefonisch contact op en vertelde hij dat hij zijn auto wilde laten wassen door de meisjes. Ook informeerde hij of ze ook ramen van woningen wasten. Verdachte en de meisjes spreken af bij de autowasserette in het dorp. Daar wassen ze zijn auto. Daarna biedt hij aan dat ze ook tegen betaling de ramen van zijn huis mogen wassen. De meisjes gaan, op voorstel van verdachte, in de auto van verdachte mee naar zijn huis. Hun fietsen blijven achter bij de wasserette. Daarna verblijven ze van 13:00 uur tot 16:00 uur in de woning van verdachte. Ze krijgen wat drinken van verdachte en daarna geeft hij ze een rondleiding door het huis. Tijdens deze rondleiding komen ze in de badkamer. In het bad staat een laag water. [benadeelde partij2] vindt het interessant. Verdachte helpt haar in het bad te stappen en helpt haar er weer uit. In de rust-/yogaruimte staat een soort waterbed. De meisjes liggen op dit bed en zijn met elkaar aan het stoeien en kietelen. [benadeelde partij3] ligt op haar buik op het waterbed en zegt tegen verdachte dat ze niet kietelig is: “Probeer maar bij mij”. Verdachte kietelt haar in haar zij, op haar voet achter op haar hiel, op haar bovenbeen en op haar rug. Daarna zegt verdachte dat ze naar beneden zullen gaan om aan het werk te gaan. [benadeelde partij2] en [benadeelde partij1] gaan van het bed af. Als verdachte ziet dat [benadeelde partij3] op de kwetsbare rand van het bed staat, wil hij haar daar zo snel mogelijk vanaf halen. Hij grijpt haar vast aan de zijkant, maar dat gaat niet helemaal goed. Zij valt op het bed, verdachte buigt over haar heen, tikt haar op haar buik en maant haar om van het bed af te komen. Daarna gaan ze naar beneden. De meisjes wassen de ramen van het huis. [benadeelde partij1] maakt zichzelf nat met de tuinslang. Verdachte zegt tegen haar dat hij wel een handdoek voor haar heeft. [benadeelde partij1] loopt dan met hem mee naar de badkamer. Daar drukt verdachte een handdoek tegen haar aan om te voelen of zij nat is. Hij voelt dat aan haar schouders en aan haar beide zijkanten boven de heup. Na het ramen wassen hebben verdachte en de drie meisjes nog een gesprek in de keuken. [benadeelde partij3] en [benadeelde partij2] vertellen over nare dingen die thuis gebeuren. Verdachte vraagt naar aanleiding van dit verhaal of hij [benadeelde partij3] een knuffel en schouderklop mag geven. Dat mag. Daarna spelen ze nog even verstoppertje met zijn vieren. Als verdachte de meisjes met zijn auto terugbrengt naar hun fietsen, vraagt hij ze of ze niet te veel aan vreemden willen zeggen over de spullen en ruimtes in zijn huis. Verdachte heeft het niet met zijn toenmalige vriendin [naam2] , met wie hij ook samenwoonde, besproken dat de meisjes bij hem thuis waren geweest en de ramen hadden gewassen.
Ter zitting bij het hof heeft verdachte nog verklaard dat [benadeelde partij3] hem riep toen ze op de wc zat omdat ze niet wist waar het knopje zat om door te trekken.
Verklaringen [benadeelde partij1]
heeft bij de politie verklaard dat ze eerst de auto van verdachte hadden gewassen en toen in de auto met verdachte naar zijn huis zijn gegaan. Daar gingen ze zijn ramen wassen. [benadeelde partij3] spoot [benadeelde partij1] nat. Verdachte vroeg een paar keer of hij haar moest afdrogen. Ze wilde dat liever niet. Toen hij het nog een keer vroeg is ze, om het gezeur te stoppen, met hem meegegaan naar de badkamer. Hij pakte een handdoek en droogde haar lichaam af. Daarna trok hij haar shirtje naar voren en keek zo naar binnen. Daarna pakte hij haar broek en onderbroek en ‘die trok hij zo aan tot hij het kon zien’ en keek naar haar poesje. Later hebben ze verstoppertje gespeeld. [benadeelde partij3] viel op het bed en verdachte viel mee. Hij viel niet boven op haar, hij viel op zijn buik. [benadeelde partij1] heeft dat gezien. Toen ze op de bank zat, ging verdachte haar kietelen over haar kleren heen. Hij heeft haar bij haar schouders, ellebogen en nek aangeraakt: “Dan gaat hij bij je poesje kietelen en zegt hij: “Oeps!”.” Als [benadeelde partij1] het kietelen voordoet aan de verbalisant gaat ze met haar handen van haar heupen door de liezen naar haar kruis. En van de onderste ribben naar boven, naar de buitenkant van de borstjes. Verdachte heeft haar drie keer gekieteld. Ze zegt tegen verdachte dat ze dat niet wil, maar bij de derde keer denkt ze: “Laat hem maar want hij luistert toch niet.” [benadeelde partij1] heeft gezien dat verdachte [benadeelde partij3] en [benadeelde partij2] heeft gekieteld. Hij heeft dat gedaan toen ze boven op het bed waren. Hij begon bij hun oksels te kietelen en daarna kietelde hij ze bij hun poesje. Toen ze naar huis gingen zei verdachte: “Jongens niet tegen iedereen zeggen want dit is privé”.
Verklaringen [benadeelde partij3]
heeft bij de politie verklaard dat ze in de auto mee zijn gegaan naar het huis van verdachte om zijn ramen te wassen. Daar hebben ze de ramen gewassen. [benadeelde partij1] heeft haar verteld dat verdachte bij het afdrogen in haar shirt en haar broek heeft gekeken. [benadeelde partij2] heeft ook verteld dat verdachte haar had afgedroogd. [benadeelde partij3] wilde niet afgedroogd worden. Verdachte gaf een rondleiding in zijn huis. Ze gingen verstoppertje spelen. Ze moest naar de wc en durfde de deur niet op slot te doen. Ze vraagt verdachte hoe je moet doortrekken. Ze zit te plassen en toen kwam verdachte binnen. Hij legt uit hoe ze moet doortrekken en kijkt daarbij de hele tijd naar haar. Niet naar haar gezicht maar naar onder: “Hij kon gelukkig niet veel zien want ik heb een beetje een vetrol.” Toen ze in de slaapkamer was tilde verdachte haar op. Hij pakte haar stevig vast en viel op het bed. [benadeelde partij3] viel op haar rug en hij viel boven op haar. Hij had daarbij zijn handen in haar zij, aan de achterkant en met zijn duimen over haar tieten. [benadeelde partij2] heeft nog in de jacuzzi gestaan. [benadeelde partij3] was daar bij. Ze wilde kijken of het water warm was. Verdachte zei dat hij dacht dat het water warm was, en dat ze er anders even in moest gaan staan. Verdachte ging hen de hele tijd kietelen. Hij zat de hele tijd bij haar poes. Als [benadeelde partij3] voordoet waar verdachte haar heeft gekieteld, wijst ze haar kruis en middel aan. Ze graait bovenop haar kruis en gaat met haar handen naar boven over haar borstjes. [benadeelde partij3] heeft gezien dat verdachte [benadeelde partij1] ook heeft gekieteld. Hij zat bij [benadeelde partij1] ‘hier’: [benadeelde partij3] doet voor: in de liezen, en toen hij naar haar kruis zou duwde [benadeelde partij1] hem weg en zei ze: “Nee”.
Verklaringen [benadeelde partij2]
Ook [benadeelde partij2] heeft bij de politie verklaard dat ze met de auto van verdachte naar zijn huis gingen om de ramen te wassen. Nadat de ramen waren gewassen heeft verdachte haar afgedroogd met een handdoek. Verdachte heeft een rondleiding gegeven en ze hebben verstoppertje gespeeld. [benadeelde partij2] ging springen op het bed om te kijken of het een ‘springbed’ was. Verdachte kietelde haar en zei: “ Verstop jij je maar”. Hij kietelde haar ‘hier’: [benadeelde partij2] wijst daarbij haar kruis aan. [benadeelde partij2] heeft gezien dat verdachte [benadeelde partij3] ‘daar’ kietelde. [benadeelde partij2] wijst daarbij haar kruis en beide borstjes aan. Ook heeft ze gezien dat verdachte boven op [benadeelde partij3] viel op het waterbed.
Overwegingen hof
Op 21 augustus 2015 zijn [benadeelde partij1] , [benadeelde partij3] en [benadeelde partij2] afzonderlijk van elkaar verhoord in een speciale studio door gecertificeerde zedenrechercheurs. Ten tijde van het hoger beroep heeft het hof gelast dat de audiovisuele registraties van de verhoren van [benadeelde partij1] , [benadeelde partij3] en [benadeelde partij2] aan het dossier toegevoegd zouden worden. Het hof heeft uitvoerig kennisgenomen van deze beelden.
Op grond van deze opnamen en op grond van de overige inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting komt het hof tot de volgende conclusies.
De drie meisjes verklaren in grote lijnen eensluidend over de aanloop naar het bezoek aan het huis van verdachte. Over het verloop van de uren die de meisjes in de woning van verdachte doorbrengen hebben zij eveneens consistent en overeenstemmend verklaard. Deze verklaringen sluiten óók aan bij hetgeen verdachte hierover heeft verklaard. Zowel de drie meisjes als verdachte verklaren verder over aanrakingen van de meisjes door verdachte. Waar uit de verklaringen van de meisjes blijkt dat er (ook) sprake is van aanrakingen met een ontuchtig karakter, heeft verdachte evenwel verklaard dat híervan geen sprake is geweest.
De verklaringen van de drie meisjes bevatten tevens beweerdelijke waarnemingen waarvan het hof niet heeft kunnen vaststellen dat deze op waarheid berusten en die - zonder dat daarnaar nog nader onderzoek kan worden gedaan – op voorhand niet erg aannemelijk lijken, zoals de aanwezigheid in de woning van vuilniszakken met mensenhaar. Ook blijkt uit het dossier dat, voorafgaand aan de verhoren, door de kinderen onderling en door de kinderen met volwassenen is gesproken over de gebeurtenissen. Gelet op het voorgaande, de jeugdige leeftijd en de wijze waarop [benadeelde partij3] en vooral [benadeelde partij2] overkomen, heeft het hof met grote behoedzaamheid de studioverhoren van de drie meisjes bekeken en getoetst. Het hof stelt verder vast dat voornoemde, op voorhand niet aannemelijke, onderdelen uit hun verklaringen geen punten betreffen die zien op tenlastegelegde gedragingen. Ten aanzien van de tenlastegelegde gedragingen van verdachte overweegt het hof ten aanzien van [benadeelde partij1] dat zij op een rustige wijze, helder en gedetailleerd heeft verklaard over wat verdachte bij haar heeft gedaan en over wat zij heeft gezien wat hij bij de anderen heeft gedaan. Haar verklaring wordt door het hof aangemerkt als authentiek en consistent en geeft geen aanleiding voor de veronderstelling dat deze, al dan niet beïnvloed door anderen, in strijd met de waarheid is afgelegd. Uit de verklaring van [benadeelde partij3] blijkt concreet, dat zij [benadeelde partij2] tegenspreekt als zij vindt dat [benadeelde partij2] iets (wat als belastend voor verdachte kan worden beschouwd) vertelt dat niet klopt. Deze vaststelling vormt een contra-indicatie voor de hypothese dat de meisjes collectief, hetzij waarheden niet van onwaarheden wisten te onderscheiden, hetzij, al dan niet geïnspireerd door derden, erop uit waren verdachte onterecht te beschuldigen van onoorbaar gedrag. De verklaringen van de meisjes vinden daarnaast over en weer in ruime mate steun op de punten van de tenlastegelegde gedragingen; deels door eigen waarnemingen, deels door
de audituverklaringen over en weer. Het hof beziet de verklaringen van de drie meisjes ten aanzien van de tenlastegelegde gedragingen daarnaast in het licht van de verklaringen van verdachte, die de verklaringen van de meisjes in verregaande mate ondersteunen. Alles afwegend oordeelt het hof dat er ten aanzien van de verklaringen van [benadeelde partij1] , [benadeelde partij3] en [benadeelde partij2] - voor zover zij, zoals hiervoor weergegeven, direct zien op c.q. relevant zijn voor het tenlastegelegde - onvoldoende redenen zijn om aan de juistheid en betrouwbaarheid van hun verklaringen te twijfelen. Het hof zal deze verklaringen in zoverre dan ook gebruiken voor het bewijs. De verweren van de raadsvrouw worden verworpen. Kort gezegd: het hof gelooft de meisjes waar het de tenlastegelegde gedragingen betreft en gelooft de verdachte niet in zijn ontkenning daarvan.
Daarnaast merkt het hof op dat hetgeen de op verzoek van de verdediging als deskundige benoemde prof. mr. dr. E. Rassin in zijn schriftelijke rapportage dan wel tijdens zijn verhoor ter terechtzitting d.d. 12 november 2020 naar voren heeft gebracht, geenszins afdoet aan hetgeen hiervoor door het hof aangaande de - door het hof na ampel beraad bevestigend beantwoorde - vraag betreffende het bestaan van voldoende wettig én overtuigend bewijs is overwogen. Integendeel, de deskundige heeft op zitting - anders dan hoe verdachte de schriftelijke rapportage van de deskundige (aanvankelijk) had geïnterpreteerd - zijn bevindingen door een nadere toelichting verhelderd door aan te geven dat de kans dat de tenlastegelegde gedragingen wel hebben plaatsgevonden en er vervolgens over is verklaard een reëlere kans is dan de kans dat deze gedragingen niet hebben plaatsgevonden maar dat de meisjes er desondanks wel over hebben verklaard.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 augustus 2015 te [plaats] , gemeente [gemeente] , met [benadeelde partij1] (geboren op [geboortedatum] 2002) en [benadeelde partij2] (geboren op [geboortedatum] 2005) en [benadeelde partij3] (geboren op [geboortedatum] 2003), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet hadden bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit:
- het met zijn, verdachtes, handen over de kleding heen kietelen van de schaamstreek en/of het kruis en/of de liezen van die [benadeelde partij1] en [benadeelde partij2] en [benadeelde partij3] en
- het kijken onder de boven- en onderkleding van die [benadeelde partij1] en
- het met zijn, verdachtes, handen (onder de oksels en/of bij de middel) vastpakken van die [benadeelde partij3] , waarbij zijn, verdachtes, duimen zich op de borsten/tepels van die [benadeelde partij3] bevonden en vervolgens samen met die [benadeelde partij3] op het bed vallen, waarbij hij, verdachte, bovenop die [benadeelde partij3] kwam te liggen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen jegens drie jonge meisjes die destijds tien, elf en twaalf jaren oud waren. Verdachte heeft deze jonge en dus kwetsbare kinderen in zijn huis uitgenodigd en daar vervolgens misbruik gemaakt van de door hem gecreëerde situatie. Hij heeft hiermee een inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van de slachtoffers. De langdurige nadelige psychische gevolgen blijken wat [benadeelde partij1] betreft uit de schriftelijke slachtofferverklaring die namens haar ter zitting bij het hof is voorgelezen.
Het hof heeft bij de straftoemeting ten nadele van verdachte in aanmerking genomen dat verdachte – blijkens een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 2 maart 2021 – eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van strafbare feiten. Dit betrof een veroordeling in 1999 voor zedendelicten betreffende minderjarige meisjes, gepleegd in 1991 en 1994. Hoewel dit oude feiten betreft, neemt het hof, gelet op de gelijksoortigheid van de feiten, deze eerdere veroordeling toch mee bij de strafoplegging. Het hof heeft verder acht geslagen op meerdere rapporten, opgemaakt door de reclassering in zowel deze zaak als in een zaak uit 2018 (die overigens is geëindigd in een vrijspraak). Verder heeft het hof informatie meegewogen, die door de raadsvrouw is overgelegd en waaruit blijkt dat verdachte sinds 2018 vrijwillig in behandeling is bij [naam3] .
Verdachte heeft ontkend de feiten te hebben gepleegd. Het hof komt desondanks tot een bewezenverklaring van de hiervoor beschreven feiten. Het hof stelt vast dat verdachte niet de verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. Getoond besef van verantwoordelijkheid voor eigen handelen en getoonde spijt daarvan kan onder omstandigheden voor de rechter aanleiding zijn tot enige mildheid, omdat strafvervolging mede ten doel heeft verdachte tot inkeer te brengen waardoor perspectief wordt geboden op uitblijven van recidive in de toekomst. In het geval van verdachte is dat doel geenszins bereikt. Voor clementie om die reden bestaat dan ook geen grond.
Het hof constateert dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn die is gelegen tussen het moment van instellen van het hoger beroep d.d. 7 juli 2017 en de einduitspraak van het hof op 15 april 2021. Gelet op de op te leggen voorwaardelijke straf zal het hof aan de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn echter geen gevolgen verbinden.
Het hof acht, gelet op al het voorgaande, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden passend en geboden. Het hof zal hieraan de door de advocaat-generaal gevorderde en door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden inhoudende een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandelverplichting opleggen. Daarnaast zal het hof de door de advocaat-generaal gevorderde vrijheidsbeperkende maatregel inhoudende een contactverbod met [benadeelde partij1] opleggen, waarbij voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan drie dagen vervangende hechtenis zal worden toegepast. Deze maatregel zal bovendien dadelijk uitvoerbaar worden verklaard, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich opnieuw belastend zou kunnen gedragen jegens aangeefster.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 566,32. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 566,32. Tevens vordert zij proceskosten á € 11,98. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De vordering van de benadeelde partij is inhoudelijk niet betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op € 11,98, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 57 en 247 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich binnen zeven dagen na onherroepelijk worden van deze uitspraak te melden bij Reclassering Nederland, locatie Leeuwarden Zoutbranderij 1. Hierna moet veroordeelde zich gedurende de volledige proeftijd blijven melden bij de reclassering, zolang en zo vaak de reclassering dit noodzakelijk acht. In het kader van de meldplicht dient veroordeelde toestemming te geven aan de reclassering om informatie op te vragen bij en/of te verstrekken aan trajectrelevante instellingen als de Forensische Psychiatrie GGZ en Veilig Thuis. De veroordeelde wordt eveneens verplicht om de trajectrelevante instanties toestemming te verlenen de door de reclassering gewenste relevante informatie te verstrekken aan de reclassering.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich laat behandelen bij de Forensische Psychiatrie GGZ of soortgelijke ambulante forensische zorg, ook als dit inhoudt dat hij meewerkt aan nader diagnostisch onderzoek en/of onderzoek naar risicofactoren gerelateerd aan het delictgedrag. De veroordeelde verleent toestemming aan de behandelaar
om de uitkomsten van diagnostische onderzoeken en de risicotaxaties te verstrekken aan de reclassering ten behoeve van het risicomanagement, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 2 (twee) jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde partij1] , geboren op [geboortedatum] 2002.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 3 (drie) dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij1] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 566,32 (vijfhonderdzesenzestig euro en tweeëndertig cent) bestaande uit € 66,32 (zesenzestig euro en tweeëndertig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
11,98 (elf euro en achtennegentig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij1] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 566,32 (vijfhonderdzesenzestig euro en tweeëndertig cent) bestaande uit € 66,32 (zesenzestig euro en tweeëndertig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 11 (elf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 8 augustus 2015.
Aldus gewezen door
mr. W. Foppen, voorzitter,
mr. M. Aksu en mr. J.S. van Duurling, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Zevenhuizen, griffier,
en op 15 april 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.