De beoordeling1.De gemachtigde van de betrokkene stelt zich op het standpunt dat de ambtenaar van het Parket CVOM onbevoegd was om te beslissen op het administratief beroep. Artikel 6 van de Wahv geeft aan dat de hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket waar de gedraging is verricht bevoegd is hiertoe.
2. Het verweer treft geen doel. Namens de officier van justitie wordt op administratief beroepschriften beslist door medewerkers die daartoe via mandaat en ondermandaat zijn aangesteld (vgl. ECLI:NL:GHARL:2016:9412). In dit arrest heeft het hof gerefereerd aan het bepaalde in artikel 10:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dat artikel 7, eerste lid, van de Wahv is gewijzigd en artikel 10:3, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb niet meer buiten toepassing is verklaard, brengt echter niet mee dat het beslissen op administratief beroep niet mag worden (onder)gemandateerd. Deze uitzondering heeft betrekking op Titel 10.2 van Hoofdstuk 10 van de Awb. Artikel 10:33 Awb bepaalt dat afdeling 10.2.2. ("Vernietiging") van toepassing is indien een bestuursorgaan bevoegd is buiten administratief beroep een besluit van een ander bestuursorgaan te vernietigen. In het algemeen mag er dan ook van worden uitgegaan dat een door het CJIB namens de officier van justitie verzonden beslissing op een administratief beroep bevoegd is genomen. Dat kan slechts anders zijn wanneer blijkt van concrete feiten of omstandigheden die in een individuele zaak aan de bevoegdheid doen twijfelen. Hiervan is niet gebleken.3. Verder voert de gemachtigde aan dat de officier van justitie de hoorplicht heeft geschonden door de betrokkene geen redelijke termijn te gunnen om zich deugdelijk op de hoorzitting te kunnen voorbereiden. Op de hoorzitting werden namelijk in totaal vijftien zaken van de gemachtigde behandeld. Daarnaast had het hoorverslag bij de beslissing op het administratief beroep moeten worden meegezonden. De kantonrechter heeft dit miskend. 4. Uit het dossier blijkt het volgende. De gemachtigde heeft bij brief van 18 december 2017 verzocht om te worden gehoord. Vervolgens heeft de officier van justitie de gemachtigde bij brief van 21 december 2017 uitgenodigd voor een hoorzitting op 30 januari 2018. Op die datum zou in totaal in vijftien zaken, waarin de gemachtigde optreedt, worden behandeld. De gemachtigde heeft vervolgens bij brief van 5 januari 2018 laten weten dat hij zich niet goed kan voorbereiden als er vijftien zaken tegelijk worden behandeld. De officier van justitie deelt vervolgens in een schrijven van 16 januari 2018 mede de gemachtigde tegemoet te willen komen door de vijftien zaken te verdelen over twee hoorzittingen, te weten een op 29 januari 2018 en een op 5 februari 2018. De onderhavige zaak is op de hoorzitting van 5 februari 2018 aan de orde gekomen.
5. Naar het oordeel van het hof heeft de officier van justitie voldaan aan de hoorplicht, nu de officier van justitie de gemachtigde tegemoet is gekomen door de vijftien zaken te verdelen over twee hoorzittingen. Het hof is voorts van oordeel dat de gemachtigde, gelet op de aard van de zaak, voldoende tijd heeft gehad om de behandeling van de onderhavige zaak voor te bereiden. Nu verder het hoorverslag geen op de zaak betrekking hebbend stuk is in de zin van artikel 7:18, tweede lid, van de Awb, was de officier van justitie niet gehouden het verslag bij zijn beslissing te voegen.
6. Daarnaast voert de gemachtigde aan dat de beslissingen van de officier van justitie en de kantonrechter onvoldoende op de beroepsgronden zijn toegespitst en er daardoor sprake is van motiveringsgebreken, nu aan verschillende genoemde beroepsgronden volledig voorbij is gegaan.
7. Het hof overweegt als volgt. De officier van justitie is niet gehouden om op ieder argument expliciet in te gaan. Verwacht mag worden dat uit de beslissing blijkt dat de aangevoerde gronden in de afweging zijn betrokken. Naar het oordeel van het hof blijkt dit uit de beslissing van de officier van justitie en die beslissing voldoet daarmee aan de eis van artikel 7:26, eerste lid, van de Awb. Daarnaast dient de beslissing van de kantonrechter met redenen te zijn omkleed. De wet stelt echter geen nadere eisen aan de motivering en dus ook niet de eis dat op alle argumenten expliciet en uitgebreid dient te worden gereageerd. Naar het oordeel van het hof heeft de kantonrechter de beroepsgronden van de betrokkene afdoende in zijn beslissing betrokken. Er is dan ook geen sprake van schending van het bepaalde in artikel 13, tweede lid, van de Wahv.
8. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 114,- voor: “overschrijding maximumsnelheid op (auto)wegen buiten bebouwde kom, met 14 km/h”. Deze gedraging zou zijn verricht op 3 oktober 2017 om 17:47 uur op de Rijksweg N11 in Hazerswoude met het voertuig met het kenteken [00-YYY-0] .
9.
De gemachtigde stelt dat de bewijswaarde van de verklaring van de ambtenaar niet anders is dan de verklaring van een burger. Aan de beeldregistraties die in het dossier zijn opgenomen, kan geen betekenis worden toegekend, nu uit die registraties blijkt dat de handhavingsapparatuur niet voldoet aan de vereisten van de Concept voorschriften meetmiddelen politie (CVMP). De aanduiding van de geactiveerde detectorgroep is niet vermeld op de beeldregistraties conform artikel 13.5.1 van de CVMP. Verder is het handhavingsmiddel niet conform de voorschriften onderworpen geweest aan een eerste onderzoek, maar slechts aan herkeuringen, zo blijkt uit de NMi-verklaringen op de website van het CJIB. Dit brengt mee dat het handhavingsmiddel niet had mogen worden ingezet en daarom dienen de beeldregistraties te worden uitgesloten van het bewijs. Bovendien blijkt uit de logging van de bedieningen van het handhavingsmiddel dat het na de ijking diverse malen buiten gebruik is gesteld, hetgeen twijfels oproept over storingen of onderhoud.
10. Het hof stelt voorop dat voor de vaststelling dat een gedraging is verricht een ambtsedige verklaring van een ambtenaar niet is vereist.
11. Een daartoe aangewezen ambtenaar kan op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wahv een administratieve sanctie opleggen voor een gedraging die door deze ambtenaar zelf of op geautomatiseerde wijze is vastgesteld. Dat de gedraging is verricht, moet voldoende blijken uit de beschikbare gegevens. Of van de juistheid van deze gegevens kan worden uitgegaan, is ervan afhankelijk of de betrokkene argumenten heeft aangevoerd die leiden tot twijfel aan de juistheid van (delen van) die gegevens dan wel het dossier daar aanleiding toe geeft.
12.
Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houden de gegevens in het zaakoverzicht kort samengevat in dat is gemeten dat met het voertuig met [00-YYY-0] een (gecorrigeerde) snelheid is gereden van 114 km per uur op de onder 8. genoemde datum, tijd en plaats. Dit is vastgesteld door middel van een voor de meting getest, goedgekeurd en op voorgeschreven wijze gebruikt snelheidsmeetmiddel bestaande uit een lusdetector in combinatie met een vaste flitspaal.
13. Het dossier bevat verder twee foto’s van de gedraging, Hierop is het voertuig met het kenteken [00-YYY-0] te zien. De gegevens in de databalk komen overeen met de gegevens in het zaakoverzicht.
14. Uit het verweerschrift blijkt dat de advocaat-generaal navraag heeft gedaan bij een technisch adviseur verkeershandhavingsmiddelen. Hieruit is gebleken dat de aanduiding van de geactiveerde detectorgroep is vermeld op de foto’s als de rijstrookaanduiding. Per rijstrook is er sprake van een detectorgroep welke wordt geactiveerd. Voor de duidelijkheid is er gekozen voor rijstrookaanduiding in plaats van detectorgroep.
15. De omstandigheid dat de gemachtigde op de website van het CJIB slechts NMi-verklaringen van herkeuringen en niet van het eerste onderzoek heeft aangetroffen, maakt niet dat er geen eerste onderzoek heeft plaatsgevonden. Overigens heeft de advocaat-generaal de NMi-verklaring van het eerste onderzoek van 16 december 2011 bij het verweerschrift gevoegd.
16.
Uit de omstandigheid dat uit de door de gemachtigde genoemde logging van de betreffende trajectsnelheidsmeter blijkt dat deze in december 2016 en januari 2017 enkele malen buiten gebruik is gesteld, kan evenmin worden afgeleid dat het meetmiddel ten tijde van de gedraging niet geijkt was of niet goed heeft gefunctioneerd.
17.
Het hof is van oordeel dat op grond van de foto’s van de gedraging, waarop het kenteken van het voertuig van de betrokkene duidelijk zichtbaar is, kan worden vastgesteld dat met het voertuig van de betrokkene op voormelde datum, tijd en plaats met een gemiddelde snelheid na correctie van 114 km per uur is gereden.
18. Ten aanzien van de bevoegdheid van de ambtenaar voert de gemachtigde aan dat deze niet beschikt over een geldige opsporingsbevoegdheid. De ambtenaar is werkzaam in de functie ‘medewerker ICT/techniek/informatiebeheer DIV’ binnen het aandachtsgebied ICT/techniek. De categorale beschikking waarop de eed is gegrond deelt alleen een titel van opsporingsbevoegdheid toe aan ambtenaren werkzaam in de functie van Medewerker Verwerken en Behandelen of Medewerker Behandelen en Ontwikkelen, in dienst van het CJIB. De ambtenaar in deze zaak kan zijn bevoegdheid niet ontlenen aan dit categorale besluit. De akte van beëdiging voor de betreffende ambtenaar is dus ten onrechte afgegeven. Uitgaande van de stukken die door het CJIB openbaar zijn gemaakt, zijn het BOA-getuigschrift en de VOG niet te relateren aan de betreffende ambtenaar.
19. Het hof kan het verweer van de gemachtigde niet volgen, nu uit het zaakoverzicht blijkt dat de sanctie is opgelegd door de ambtenaar met het nummer [000] , die bijzonder opsporingsambtenaar is in het domein generieke opsporing. Dit is ook opgenomen in de akte van beëdiging van 27 augustus 2014, zo blijkt uit het verweerschrift van de advocaat-generaal. In punt 11.4 van de Beleidsregels BOA is opgenomen dat de BOA generieke opsporing bevoegd is om te handhaven op alle strafbare feiten voor zover noodzakelijk voor een goede uitoefening van de betreffende functie en het daaraan gekoppelde takenpakket. Het hof ziet dan ook geen aanleiding te twijfelen aan de bevoegdheid van de BOA ten tijde van de gedraging. Ook dit verweer faalt.
20. Alles overwegende zal het hof de beslissing van de kantonrechter bevestigen.
21. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, zal het verzoek om een proceskostenvergoeding worden afgewezen (vgl. de arresten van het hof van 28 april 2020 en 1 april 2021, vindplaatsen op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2020:3336 en 2021:1786). Gelet op dit arrest ziet het hof geen aanleiding om de advocaat-generaal te veroordelen in de proceskosten, omdat deze eerst in hoger beroep een toelichting heeft gegeven op de aanduiding van de detectorgroep op de foto's.