In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 19 december 2019. De heffingsambtenaar van de gemeente Aa en Hunze had op 31 januari 2018 de waarde van de onroerende zaak aan de [a-straat] 115 te [Z] vastgesteld op € 256.000 per waardepeildatum 1 januari 2017. Belanghebbende was het niet eens met deze waardevaststelling en heeft bezwaar gemaakt, maar de heffingsambtenaar handhaafde zijn beslissing. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Tijdens de procedure heeft belanghebbende betoogd dat de vastgestelde waarde te hoog is en dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met de schade aan de onroerende zaak, veroorzaakt door scheurvorming. De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de waarde een taxatiematrix overgelegd met vergelijkingsobjecten. Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de onroerende zaak niet te hoog is vastgesteld. Het Hof oordeelde dat de referentie-objecten voldoende vergelijkbaar zijn en dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de objectkenmerken en de schade aan de onroerende zaak. Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd.
De uitspraak is gedaan door de vierde meervoudige belastingkamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 april 2021. De proceskostenvergoeding is niet toegewezen, omdat het Hof geen termen aanwezig achtte voor een dergelijke vergoeding.