In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de partneralimentatie na de echtscheiding van de vrouw en de man. Het huwelijk is op 10 september 2020 ontbonden, en de vrouw verzoekt het hof om de partneralimentatie te verhogen van € 454,- naar € 800,- per maand. De man verzet zich hiertegen en heeft ook grieven ingediend in incidenteel hoger beroep, waarbij hij stelt dat hij geen partneralimentatie hoeft te betalen of deze op nihil moet stellen. Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 maart 2021. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de behoeftigheid van de vrouw en de draagkracht van de man. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw een behoefte heeft van € 1.429,- netto per maand, maar dat de man slechts een draagkracht heeft van € 689,- netto per maand. De man heeft zijn inkomen niet voldoende onderbouwd, en het hof heeft geoordeeld dat de vrouw recht heeft op een bijdrage in haar levensonderhoud. De beslissing van het hof is dat de man aan de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking € 689,- per maand zal betalen, en met ingang van 1 januari 2021 zal dit bedrag worden verhoogd naar € 710,- per maand. De beschikking van de rechtbank is gedeeltelijk vernietigd en het meer of anders verzochte is afgewezen.