De vrouw is met veertien grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking 5 april 2017 en van 8 maart 2019. De grieven I tot en met III hebben betrekking op de beschikking van 5 april 2017 en zien erop dat de rechtbank volgens de vrouw ten onrechte de huwelijkse voorwaarden heeft afgewikkeld in plaats van af te rekenen als ware sprake van een gemeenschap van goederen. De grieven IV tot en met XIV hebben betrekking op de beschikking van 8 maart 2019 en zien op de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en op de vergoedingsrechten.
De vrouw verzoekt het hof de beschikkingen van 5 april 2017 en 8 maart 2019 gedeeltelijk te vernietigen voor zover deze beschikkingen in eerste aanleg afwijken van hetgeen de vrouw in haar grieven in deze procedure in hoger beroep opwerpt en opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
te beslissen op deze punten onder verbetering en/of aanvulling van de door de vrouw opgeworpen grieven om de eenvoudige gemeenschappen te verdelen bij helfte, het bedrag aan verhuuropbrengsten vast te stellen en de man te veroordelen deze aan de vrouw te voldoen en de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden
Primair
vast te stellen in die zin dat er dient te worden verrekend als waren partijen in algehele gemeenschap van goederen gehuwd en partijen in de gelegenheid te stellen in het licht van deze beslissing zich nader uit te laten over de omvang en de waardering van het te verrekenen vermogen alsmede over de peildatum, en vervolgens de waarde van de diverse vermogensbestanddelen vast te stellen, alsmede de vorderingen in dit kader over en weer vast te stellen waarbij de vermogensbestanddelen (dan wel het grootste deel hiervan) bij helfte wordt verrekend;
Subsidiair
vast te stellen in die zin dat dient te worden verrekend, waarbij de vrouw recht heeft op 34,4% dan wel 32,8% van de te verrekenen vermogensbestanddelen en de man recht heeft op 65,6% dan wel 67,2% en partijen in het licht van deze beslissing in de gelegenheid worden gesteld zich uit te laten over de omvang en de waardering van de diverse vermogensbestanddelen alsmede de vorderingen in dit kader over en weer vast te stellen en partijen te veroordelen deze bedragen over en weer te voldoen, waarbij wordt verzocht te bepalen dat de vordering van de vrouw op de man minimaal gelijk dient te worden gesteld aan de meer subsidiaire door het hof vast te stellen) nominale vordering;
Meer subsidiair
vast te stellen en te bepalen dat de man aan de vrouw dient te vergoeden een bedrag groot € 469.951,52 dan wel een nader door het hof te bepalen nominaal bedrag;
Primair, subsidiair, meer subsidiair
te vermeerderen met de wettelijke rente per peildatum, derhalve per datum indiening verzoekschrift, zijnde 4 augustus 2016;
het recht van de vrouw op huurinkomsten nader vast te stellen waarbij rekening wordt gehouden met de daadwerkelijke onderhoudskosten;
voor zover nodig een deskundige te benoemen;
een en ander kosten rechtens.