In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende een verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte. De verdachte, die al bijna zevenentwintig maanden in voorlopige hechtenis verbleef, had op 3 mei 2021 een mondeling verzoek ingediend om het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen. Dit verzoek werd gedaan op grond van artikel 67a, derde lid van het Wetboek van Strafvordering, omdat de verdachte al geruime tijd in voorlopige hechtenis zat zonder dat er een datum voor de inhoudelijke behandeling in hoger beroep in zicht was.
De advocaat-generaal verzet zich tegen het verzoek tot opheffing, maar het hof overweegt dat de verdachte in 2019 in verzekering is gesteld voor betrokkenheid bij een inbraak en sindsdien gedetineerd is. De rechtbank Overijssel had de verdachte veroordeeld tot een ISD-maatregel van twee jaar, maar de tijd in voorarrest werd niet afgetrokken van deze maatregel. Het hof constateert dat de verdachte inmiddels langer in voorlopige hechtenis zit dan de maximale duur van de ISD-maatregel, wat aanleiding geeft om het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.
Het hof benadrukt dat de opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis niet betekent dat er vooruitgelopen wordt op de uiteindelijke straf of maatregel die mogelijk opgelegd zal worden. De beslissing om het bevel op te heffen is genomen in het licht van de lange duur van de voorlopige hechtenis en de wettelijke bepalingen die van toepassing zijn. Het hof heeft de artikelen 67a en 69 van het Wetboek van Strafvordering in acht genomen en heeft het verzoek van de verdachte toegewezen.