ECLI:NL:GHARL:2021:4413

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
4 mei 2021
Zaaknummer
200.278.856/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over het ophalen en verwijderen van caravanrestanten na beëindiging huurovereenkomst

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellante] en V.O.F. Stuyt-Onbelet over de verwijdering van een caravan en de bijbehorende inboedel na beëindiging van een huurovereenkomst. [appellante] had in juli 2016 een huurovereenkomst gesloten voor een caravanstandplaats op de camping 't Veentje, welke in oktober 2016 eindigde. Na beëindiging van de overeenkomst bleef de caravan op de camping staan, wat leidde tot een conflict over de kosten van nutsvoorzieningen en de toegang tot de camping.

[appellante] verzocht de kantonrechter om haar caravan met inboedel op te halen, maar Stuyt-Onbelet eiste betaling van openstaande rekeningen en een vergoeding voor het afvoeren van de caravan. De kantonrechter stelde [appellante] in de gelegenheid om haar eigendommen voor 15 mei 2020 te verwijderen, maar na deze datum werden de restanten van de caravan door Stuyt-Onbelet afgevoerd.

In hoger beroep stelde [appellante] dat de termijn om haar eigendommen te verwijderen te kort was, terwijl Stuyt-Onbelet in incidenteel hoger beroep een vergoeding voor opruimkosten eiste. Het hof oordeelde dat [appellante] geen belang meer had bij haar vordering, aangezien de restanten al waren afgevoerd. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter voor zover in conventie gewezen, maar vernietigde het voor zover in reconventie en veroordeelde [appellante] tot betaling van € 750,- aan opruimkosten aan Stuyt-Onbelet, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.278.856/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 7954723)
arrest van 4 mei 2021
in de zaak van
[appellante],
wonende te [A] ,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
bij de kantonrechter: eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. K.A. Faber, die kantoor houdt te Heerenveen,
tegen
V.O.F. Stuyt-Onbelet, h.o.d.n. Camping 't Veentje,
gevestigd te De Pol,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
bij de kantonrechter: gedaagde in conventie en eisers in reconventie,
hierna te noemen:
Stuyt-Onbelet,
advocaat: mr. J.W. de Vries, die kantoor houdt te Leeuwarden.

1.De procedure bij de kantonrechter

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 11 november 2019 en 21 april 2020 die de kantonrechter van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, heeft gewezen.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 2 juni 2020 gericht tegen het eindvonnis;
- de memorie van grieven van 14 juli 2020;
- de memorie van antwoord tevens van grieven in incidenteel hoger beroep, met wijziging van eis (met producties) van 25 augustus 2020;
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep van 3 november 2020;
- het arrest waarbij een mondelinge behandeling is bepaald van 16 februari 2021;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 19 april 2021.
2.2
Vervolgens heeft het hof een datum voor arrest bepaald. In het door [appellante] aan het hof ten behoeve van de mondelinge behandeling toegezonden dossier was een onjuiste memorie van grieven gevoegd. Het hof heeft daarvoor geput uit het griffiedossier. Bij deze memorie waren geen producties gevoegd.

3.Waar gaat deze procedure over?

3.1
[appellante] heeft in juli 2016 een huurovereenkomst met Stuyt-Onbelet gesloten voor een caravanstandplaats op de camping ’t Veentje. Deze huurovereenkomst is in oktober 2016 geëindigd. De caravan van [appellante] is op de camping blijven staan. Partijen hadden een geschil over kosten van nutsvoorzieningen. De toegang tot de camping was haar ontzegd.
3.2
[appellante] heeft bij de kantonrechter gevraagd om haar caravan met inboedel te mogen ophalen van ’t Veentje. Stuyt-Onbelet wilde eerst betaling van de openstaande rekening en een vergoeding voor het laten afvoeren van de caravan, die haar in de wegstond.
3.3
Bij het eindvonnis van 21 april 2020 heeft de kantonrechter [appellante] tot uiterlijk 15 mei 2020 in de gelegenheid gesteld om de caravan plus inhoud weg te halen, enerzijds opdat zij haar eigendomsrecht kon uitoefenen, maar anderzijds ook om te voldoen aan haar verplichting om de staanplaats aan het einde van de huurovereenkomst weer leeg op te leveren. De kantonrechter heeft de tegenvorderingen van Stuyt-Onbelet afgewezen, maar wel aangegeven dat [appellante] opruimingskosten verschuldigd kon raken als zij de caravan niet voor 15 mei 2020 van de camping had verwijderd.
3.4
[appellante] heeft voor 15 mei 2020 een deel van haar eigendommen van de camping verwijderd. De gestripte caravan is, met ingeslagen ruiten, op de standplaats blijven staan. Deze restanten zijn tussen 16 mei en 1 juni 2020 door Stuyt-Onbelet met behulp van campinggasten naar de gemeentelijke vuilstort afgevoerd.
3.5
[appellante] stelt in principaal hoger beroep dat de haar gegeven termijn om haar eigendommen te verwijderen te kort was.
3.6
Stuyt-Onbelet wil in incidenteel hoger beroep een vergoeding voor de opruimkosten en een proceskostenveroordeling.

4.Het oordeel van het hof

In principaal appel heeft [appellante] geen belang bij haar vordering

4.1
[appellante] vordert in hoger beroep vernietiging van het eindvonnis van de kantonrechter en toewijzing van haar in eerste aanleg ingestelde vordering, die zij in haar petitum (het slot van de memorie van grieven) letterlijk herhaalt:
“1. Om uiterlijk binnen twee dagen na betekening van het vonnis eiseres toegang te verlenen tot haar caravan en inboedel wat staat op de camping van gedaagde.
2. Om eiseres als eigenaresse binnen twee dagen na betekening van dit vonnis tevens toe te staan haar eigendommen af te halen van de camping van gedaagde.
3. Gedaagde te veroordelen in de kosten van dit geding.”
De kantonrechter heeft deze vorderingen toegewezen, zij het met de toevoeging “tot uiterlijk 15 mei 2020”. De grieven richten zich tegen deze toevoeging.
4.2
[appellante] heeft geen belang meer bij haar vordering. Zij is na het vonnis in de gelegenheid gesteld om haar eigendommen te verwijderen. Dat de haar geboden tijd volgens haar te kort was - anders dan de kantonrechter op basis van het partijdebat in eerste aanleg had aangenomen bleek volgens haar een week te kort tijd om alles af te voeren - maakt nog niet dat zij belang heeft bij het vervallen van 15 mei 2020 als datum waarop de caravan had moeten zijn verwijderd. Zij heeft immers het hoger beroep ingesteld op een moment dat de restanten van de caravan al naar de vuilstort waren afgevoerd. Bij verlenging van de termijn om de caravan alsnog zelf af te kunnen voeren, heeft zij dan ook geen belang meer.
4.3
Overigens oordeelt het hof dat niet gebleken is dat [appellante] al voor de memorie van grieven heeft aangevoerd dat zij langer dan een week nodig had om de caravan met inboedel van de camping te verwijderen. Volgens de stellingen van partijen in hoger beroep heeft [appellante] ongeveer van 27 april 2020 tot 15 mei 2020 de gelegenheid gehad om haar spullen te verwijderen, zulks met uitzondering van de in die periode gelegen weekenden waarop de camping vanwege de corona-maatregelen voor eenieder ontoegankelijk was. Met aftrek van die dagen heeft [appellante] meer dan een week de gelegenheid gehad haar eigendommen te verwijderen. Uit de stukken blijkt niet dat zij voor 15 mei 2020 bij Stuyt-Onbelet om verlenging van de termijn heeft gevraagd. Stuyt-Onbelet heeft dat ook nadrukkelijk betwist.
4.4
Het principaal appel faalt en [appellante] zal in de daarop gevallen kosten worden veroordeeld, bestaande uit het van Stuyt-Onbelet geheven griffierecht en op 2 punten naar tarief I van het liquidatietarief als salaris voor de advocaat.
In incidenteel appel vordert Stuyt-Onbelet terecht een vergoeding voor opruimkosten
4.5
De kantonrechter heeft de vorderingen tot vergoeding van opruimkosten van
Stuyt-Onbelet afgewezen, zowel de kosten die voor het vonnis van de kantonrechter beweerdelijk waren gemaakt, als de te verwachten kosten van afvoer van de caravan. Wel heeft de kantonrechter overwogen dat [appellante] mogelijk wel de kosten van Stuyt-Onbelet moet vergoeden als zij na 15 mei 2020 haar eigendommen niet van de camping had verwijderd. Dit oordeel is in incidenteel appel niet aangevochten. Zij heeft wel aangevoerd dat de termijn tot 15 mei veel te kort was, maar heeft die stelling niet onderbouwd.
4.6
De grief gericht tegen de kostenveroordeling in reconventie heeft Stuyt-Onbelet op de zitting bij het hof ingetrokken.
4.7
Stuyt-Onbelet vordert in incidenteel appel de opruimkosten die zij stelt te hebben gemaakt na 15 mei 2020. Deze kosten zijn volgens haar hoger dan het door haar bij de kantonrechter begrote bedrag. Daarom heeft zij haar eis vermeerderd en vordert zij € 2.399,10 aan gemaakte opruimkosten. Het hof staat die eiswijziging toe omdat deze op het juiste tijdstip in de procedure is gedaan. Van een nieuwe vordering die in hoger beroep niet is toegelaten, zoals [appellante] heeft aangevoerd, is geen sprake.
4.8
Het hof stelt verder vast dat Stuyt-Onbelet geen facturen heeft overgelegd van de door haar geclaimde kosten (stortkosten, brandstof om naar de stortplaats te rijden en arbeidskosten). De kantonrechter had over het ontbreken van bewijsstukken voor de toen gevorderde kosten ook al opmerkingen gemaakt. Ter zitting bij het hof heeft Stuyt-Onbelet aangegeven dat de campinggasten die haar bij het opruimen geholpen hebben (ook uit eigen belang omdat er glasscherven rond de standplaats lagen die een gevaar opleverden voor de kinderen van de campinggasten) nog niet zijn uitbetaald en pas een vergoeding krijgen als het hof uitspraak heeft gedaan. Deze afspraken zijn niet op schrift gesteld.
4.9
Het hof acht op grond van de door Stuyt-Onbelet overgelegde foto’s wel aannemelijk dat het tijd en moeite heeft gekost om de standplaats weer schoon te krijgen, maar acht niet aangetoond dat de daarmee gepaard gaande kosten € 2.399,10 hebben bedragen. Het hof zal deze schade, overeenkomstig het subsidiaire standpunt van Stuyt-Onbelet, naar redelijkheid schatten op het bedrag dat Stuyt-Onbelet in eerste aanleg stelde nodig te hebben voor het opruimen van de caravan, namelijk € 750,- te vermeerderen met de wettelijke rente als hierna bepaald. Het hof gaat voorbij aan het aanbod om getuigen te horen over het aantal uren dat dezen met de opruimwerkzaamheden bezig zijn geweest omdat dit verder niet relevant is.
4.1
Gelet op deze uitkomst zal het hof de kosten van het incidenteel appel compenseren in die zin dat beide partijen elk de eigen kosten moeten betalen.
De slotsom
4.11
Het hof zal het vonnis van de kantonrechter bekrachtigen, voor zover in conventie gewezen, en in reconventie vernietigen en in zoverre opnieuw rechtdoende, [appellante] veroordelen tot betaling van € 750,- aan opruimkosten aan Stuyt-Onbelet.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van kantonrechter te Zwolle van 21 april 2020 voor zover in conventie gewezen;
vernietigt dat vonnis voor zover in reconventie gewezen - behoudens de proceskostenveroordeling die wordt bekrachtigd - en in zoverre opnieuw rechtdoende,
veroordeelt [appellante] tot betaling aan Stuyt-Onbelet van € 750,- te vermeerderen met de wettelijke rente daarover, te rekenen vanaf 14 dagen na betekening van dit arrest;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het principaal hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Stuyt-Onbelet vastgesteld op € 760,- voor verschotten en op € 1.574,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij haar eigen kosten draagt van het incidenteel hoger beroep;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, O.E. Mulder en W.F. Boele en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
4 mei 2021.