ECLI:NL:GHARL:2021:4544

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 mei 2021
Publicatiedatum
11 mei 2021
Zaaknummer
200.281.509
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en voogdij over minderjarige kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezagskwesties van drie minderjarige kinderen. De vader, die in hoger beroep is gegaan, verzocht om het gezag van de moeder over hun jongste kind, [de minderjarige3], te beëindigen en de grootmoeder aan te stellen als voogd. De moeder en de grootmoeder waren ook betrokken als verweersters in deze procedure. De rechtbank Midden-Nederland had eerder besloten dat de grootmoeder voogd zou worden over de oudste twee kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2], en had het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag over [de minderjarige3] te verkrijgen afgewezen. Het hof heeft de procedure in eerste aanleg en de eerdere beschikkingen van de rechtbank in overweging genomen, evenals de rapportages van de Raad voor de Kinderbescherming. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 april 2021 hebben de betrokken partijen hun standpunten toegelicht. De vader trok zijn verzoek om de grootmoeder als voogd aan te stellen in en vroeg nu om gezamenlijk gezag met de moeder. Het hof heeft geoordeeld dat de ouders een verzoek tot gezamenlijk gezag kunnen indienen bij de bevoegde rechtbank, maar heeft het verzoek in hoger beroep afgewezen. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank, met verbetering van de gronden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.281.509
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 480646)
beschikking van 11 mei 2021
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.M.A.C. van de Wouw te Utrecht,
en
[verweerster1],
wonende te op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R. Dijkstra te Doorn,
en
[verweerster2],
wonende te [A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de grootmoeder of de oma,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 16 augustus 2019, hersteld bij beschikking van 6 februari 2020, en 6 mei 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 6 mei 2020 wordt hierna ook de bestreden beschikking genoemd.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 3 augustus 2020;
  • een journaalbericht van mr. Van de Wouw van 15 april 2021 met als productie een wijziging van het verzoek van de vader.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 15 april 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- [B] namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).
De grootmoeder, is hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De GI (William Schrikker) heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling laten weten niet te zullen verschijnen.

3.De feiten

3.1
Uit de relatie van de vader en [C] zijn geboren:
- [de minderjarige1] (verder: [de minderjarige1] ), [in] 2006 te [D] , en
- [de minderjarige2] (verder: [de minderjarige2] ), [in] 2008 te [D] .
Tot de bestreden beschikking was de vader alleen belast met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
3.2
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [de minderjarige3] (verder: [de minderjarige3] ), geboren [in] 2018 te [E] .
De moeder is alleen belast met het gezag over [de minderjarige3] .
3.3
De grootmoeder is de oma aan vaderszijde.
3.4
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 7 mei 2019, hebben de vader, de moeder en de oma de rechtbank verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het gezag van de vader en de moeder over de kinderen te beëindigen en voortaan de oma te belasten met het gezag.
3.5
Bij beschikking van 16 augustus 2019, hersteld bij beschikking van 6 februari 2020, heeft de rechtbank de behandeling van het verzoek aangehouden en de raad verzocht om onderzoek te verrichten naar en te adviseren over de vraag of het in het belang van de kinderen is om de oma in plaats van de vader en de moeder te belasten met het gezag over de kinderen.
3.6
De raad heeft op 24 februari 2020 gerapporteerd en geadviseerd. In het raadsrapport is, voor zover hier van belang, het volgende te lezen:
I. Is het in het belang van de [de minderjarige3] om oma vz in plaats van de moeder te belasten met de voogdij over [de minderjarige3] ?
De feitelijke situatie sinds het verzoek van de rechtbank om onderzoek te doen naar de voogdij is ingrijpend veranderd. [de minderjarige3] wordt op dit moment niet door oma vz verzorgd en opgevoed en verblijft, voor zover bekend, sinds zeer recente datum bij moeder en haar familie.
De RvdK constateert dat oma vz, vader niet op andere gedachten kon brengen ten aanzien van het weghalen van [de minderjarige3] bij moeder. Oma diskwalificeert moeder als opvoedster. Daarnaast wenst moeder niet -meer- dat het gezag bij oma komt te liggen en staat zij dus niet langer achter haar verzoek. Beide personen zijn zeer negatief over elkaar.
De RvdK vindt dat er hierdoor geen basis is om over te gaan tot het leggen van de voogdij bij oma. Het zal zorgen voor een gespannen en conflictueuze relatie tussen oma enerzijds en moeder en haar familie anderzijds en dat is op geen enkele manier in het belang van [de minderjarige3] .
Tegelijkertijd vindt de RvdK dat de bestaande situatie, namelijk eenhoofdig gezag bij moeder zonder hulp en steun een onwenselijke situatie. De problematiek is fors en ingewikkeld. Er zijn zorgen omtrent de opvoedersvaardigheden van vader en er zijn veel twijfels over de opvoedersvaardigheden van moeder. Er dient daarom een neutrale partij te komen die mee kan denken met moeder maar ook op gezette momenten koers kan kiezen voor de belangen en de veiligheid van [de minderjarige3] en beslissingen hierin kan nemen.”
3.7
Bij brief van 30 april 2020 heeft de moeder een aanvullend verzoek ingediend bij de rechtbank. De moeder heeft de rechtbank primair verzocht om haar gezag over [de minderjarige3] te beëindigen en de oma te belasten met de voogdij en subsidiair te bepalen dat de vader en de moeder samen het gezag over [de minderjarige3] zullen uitoefenen.
3.8
Bij beschikking van 6 mei 2020 heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, de kinderen onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het gezag van de vader over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] beëindigd, de oma tot voogd over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] benoemd en het meer of anders verzochte (hof: met betrekking tot [de minderjarige3] ) afgewezen.
4.2
De vader is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vader verzoekt het hof die beschikking te vernietigen (het hof begrijpt: voor zover het de beslissing met betrekking tot [de minderjarige3] betreft) en, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
primairalsnog het gezag van de moeder over [de minderjarige3] te beëindigen en de oma te belasten met de voogdij over hem of
subsidiairde vader en de moeder gezamenlijk te belasten met het gezag over [de minderjarige3] .
4.3
Ter mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de vader zijn verzoek gewijzigd. Het verzoek om oma te belasten met het gezag over [de minderjarige3] heeft hij ingetrokken. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de vader en de moeder gezamenlijk het gezag over [de minderjarige3] zullen uitoefenen, met lastgeving aan de griffier van de rechtbank tot inschrijving van de aantekening in het gezagsregister, dan wel een beslissing te nemen als het hof juist acht. De moeder heeft ingestemd met het gewijzigde verzoek van de vader. Zij heeft inmiddels weer een goede verstandhouding met de vader en zij vindt dat hem het mede-gezag toegekend kan worden. De raad heeft geadviseerd tot afwijzing en onderbouwt het advies als volgt Er is veel gebeurd in het leven van [de minderjarige3] en er wordt van diverse zijden aan hem getrokken. De ouders wonen niet bij elkaar en het risico bestaat dat hun relatie weer misloopt. De moeder is niet opgewassen tegen de vader en de invloed van oma op de achtergrond is niet duidelijk.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof overweegt allereerst dat het hoger beroep er mede toe dient omissies te herstellen die in eerste aanleg zijn begaan. Zo al sprake is van een omissie omdat partijen in eerste aanleg niet op een fysieke zitting zijn gehoord, is deze omissie hersteld nu zij in staat zijn gesteld hun standpunten in hoger beroep mondeling nader toe te lichten. Grief 3 faalt daarom. Rest de vraag of het hof het subsidiaire verzoek in eerste aanleg, zoals gewijzigd in hoger beroep kan toewijzen.
5.2
Ingevolge artikel 1:252 eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) oefenen de ouders die niet met elkaar zijn gehuwd of een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan het gezag over hun minderjarige kinderen gezamenlijk uit, indien dit op hun beider verzoek in het register, bedoeld in artikel 1:244 BW, is aangetekend. Een verzoek als bedoeld in de eerste volzin kan niet worden gedaan ten aanzien van de kinderen over wie zij het gezag gezamenlijk hebben uitgeoefend.
Blijkens artikel 1:252 lid 3 BW is tegen de weigering van de aantekening alleen beroep mogelijk, indien zij heeft plaatsgevonden op grond van onbevoegdheid van één of beide ouders tot het gezag anders dan vanwege minderjarigheid of ondercuratelestelling.
5.3
Het hof zal het (gewijzigde) verzoek van de ouders afwijzen. De ouders kunnen op grond van artikel 1:252 BW bij de griffie van de daartoe bevoegde rechtbank een verzoek tot gezamenlijk uitoefenen van het gezag over [de minderjarige3] indienen met het verzoek daar tevens aantekening van te maken in het gezagsregister. De weigeringsgronden voor de griffier zijn in de wet opgesomd en beperkt (zie artikel 1:252 lid 3 BW). Er is beroep bij de rechtbank mogelijk en eventueel hoger beroep bij het gerechtshof. Het hof zou het stelsel dat voor ouders die niet met elkaar zijn gehuwd of een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan geldt opzij zetten indien het zich over het verzoek van de ouders zou buigen. Nu het hof op andere, niet inhoudelijke, gronden dan de rechtbank komt tot afwijzing van het verzoek zal het hof de beslissing van de rechtbank bekrachtigen met verbetering van de gronden zoals hiervoor vermeld.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen en met verbetering van gronden, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 6 mei 2020, voor zover aan zijn oordeel onderworpen en met verbetering van gronden.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Krijger, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en E.W. van den Heuvel, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 11 mei 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.