In deze zaak gaat het om het verzoek van [appellant] tot ontslag van Stichting [B] als bewindvoerder over haar goederen. [appellant] is geboren in 1968 en is de moeder van [de dochter] en [de zoon]. Op 24 augustus 2009 heeft de kantonrechter haar goederen onder bewind gesteld, waarbij Stichting [B] sinds 1 november 2014 als bewindvoerder is aangesteld. Op 19 februari 2020 heeft [appellant] verzocht om de bewindvoering te beëindigen en [de informante] aan te wijzen als nieuwe bewindvoerder. De kantonrechter heeft op 29 juli 2020 dit verzoek afgewezen, wat heeft geleid tot het hoger beroep van [appellant].
Tijdens de zitting op 16 april 2021 heeft [appellant] haar redenen uiteengezet waarom zij Stichting [B] wil ontslaan, waaronder een gebrek aan communicatie en vertrouwen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de door [appellant] aangevoerde redenen niet voldoen aan de wettelijke criteria voor ontslag van een bewindvoerder, zoals vastgelegd in artikel 1:448 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. Het hof benadrukt dat de voorkeur voor een andere bewindvoerder op zichzelf geen gewichtige reden is voor ontslag. Na zorgvuldige overweging heeft het hof besloten de beschikking van de kantonrechter te bekrachtigen, waarmee Stichting [B] als bewindvoerder is gehandhaafd.