ECLI:NL:GHARL:2021:4872

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 mei 2021
Publicatiedatum
21 mei 2021
Zaaknummer
21-000906-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep openlijke geweldpleging met vordering tot schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1995 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld voor openlijke geweldpleging. Het hoger beroep was ingesteld tegen een vonnis van 2 februari 2018, waarin de verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijfentwintig dagen voor openlijke geweldpleging. Het gerechtshof heeft de zaak behandeld op de zittingen van 8 februari 2021 en 7 mei 2021. De advocaat-generaal heeft de bevestiging van het vonnis van de politierechter gevorderd, maar het hof heeft op onderdelen een andere bewezenverklaring vastgesteld. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een benadeelde partij op 25 september 2016. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van zestig uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van drie jaren. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, en de kosten van het geding zijn voor beide partijen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000906-18
Uitspraak d.d.: 21 mei 2021
Tegenspraak
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 2 februari 2018 met het parketnummer 18-216419-16 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling, parketnummer 18-920053-15, in de strafzaak inzake de verdachte

[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,

zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
volgens de opgave van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 7 mei 2021 postadres voerende op het adres van zijn ouders: [woonadres] in [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het gerechtshof van 8 februari 2021 en 7 mei 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof het vonnis van de politierechter zal bevestigen, met dien verstande dat de advocaat-generaal zich heeft gerefereerd aan het oordeel van het gerechtshof over de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij.
Het gerechtshof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. W. Koopmans, ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de politierechter de verdachte ter zake van de primair aan hem ten laste gelegde openlijke geweldpleging veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijfentwintig dagen.
Voorts heeft de politierechter de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toegewezen, tot een bedrag van driehonderdvijftig euro, vermeerderd met de wettelijke rente, en is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in het overige deel van de vordering.
Het gerechtshof zal dat vonnis vernietigen omdat het gerechtshof op onderdelen tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter. Het gerechtshof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 september 2016 te [plaats] openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de [adres1] en/of de [adres2] , in elk geval op of aan een openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen (te weten [benadeelde partij] ), welk geweld bestond uit, meermalen, althans eenmaal:
- het slaan/stompen in/tegen het gezicht/hoofd, althans tegen het lichaam, van voornoemde [benadeelde partij] , en/of
- het schoppen/trappen tegen het lichaam van voornoemde [benadeelde partij] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 september 2016 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [benadeelde partij] heeft mishandeld door hem meermalen, althans eenmaal, -in/tegen het gezicht/hoofd te stompen/slaan en/of
-tegen het lichaam te schoppen/trappen.

Bewijsoverweging

Het gerechtshof is van oordeel dat het door de verdachte en zijn raadsman gevoerde verweer dat strekt tot vrijspraak van het primair aan de verdachte ten laste gelegde feit wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen.
Hetgeen de getuige [getuige1] heeft waargenomen, te weten dat hij drie jongens heeft gezien - het gerechtshof begrijpt: de verdachte, [naam1] en [benadeelde partij] - die alle drie elkaar sloegen en schopten, is voor het gerechtshof overtuigend steunbewijs dat, samen met de aangifte, tevens het wettig bewijs oplevert.
Op grond van het bovenstaande verwerpt het gerechtshof het gevoerde bewijsverweer.

Bewezenverklaring

Op grond van wettige bewijsmiddelen acht het gerechtshof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 september 2016 te [plaats] openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de [adres1] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [benadeelde partij] , welk geweld bestond uit het meermalen slaan tegen het gezicht van voornoemde [benadeelde partij] en het meermalen schoppen tegen het lichaam van voornoemde [benadeelde partij] .
Het gerechtshof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het primair bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde strafbaar feit en de omstandigheden waaronder dat feit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met betrekking tot de aard en de ernst van het bewezen verklaarde delict heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
 de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum;
  • de omstandigheid dat de verdachte door zijn handelen jegens [benadeelde partij] zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van openlijk geweld tegen personen, zoals hierboven bewezen verklaard. De verdachte en de mededader hebben door dit gewelddadige optreden een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [benadeelde partij] en hebben hem pijn en letsel toegebracht. Voorts hebben zij gevoelens van onveiligheid opgewekt bij dat deel van het publiek dat hier - op straat tijdens een stapavond in het weekend - ongewild getuige van is geweest. Daarnaast is dergelijk openlijk gewelddadig optreden in het algemeen - en in vereniging in het bijzonder - zeer bedreigend en versterkt het de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Dit alles rekent het gerechtshof de verdachte aan;
  • de omstandigheid dat volgens de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten (LOVS-oriëntatiepunten), dienende als handreiking voor de rechterlijke straftoemeting, ter zake van het delict openlijke geweldpleging, waarbij lichamelijk letsel is veroorzaakt, in beginsel een taakstraf voor de duur van honderdvijftig uren kan worden opgelegd.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
 de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van
6 april 2021, waaruit blijkt dat hij eerder, in het jaar 2012 en in het jaar 2014, is veroordeeld ter zake van openlijke geweldpleging, en dat die veroordelingen onherroepelijk zijn. Dit laatste pleit niet in zijn voordeel, nu deze eerdere bestraffingen de verdachte er kennelijk niet van hebben weerhouden opnieuw een dergelijk delict te plegen;
 de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft het gerechtshof aansluiting gezocht bij de straffen die in gevallen vergelijkbaar met deze zaak worden opgelegd. Daarnaast heeft het gerechtshof tevens acht geslagen op het tijdsverloop sinds het bewezen verklaarde strafbare feit zich heeft voorgedaan, alsmede op de omstandigheid dat de verdachte thans in rustiger vaarwater lijkt te zijn beland. Aangezien de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf deze huidige positieve ontwikkelingen in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte op ongewenste wijze zou kunnen doorkruisen, zal het gerechtshof een dergelijk straf niet (meer) opleggen.
Gelet op het bovenstaande en uit een oogpunt van normhandhaving, vergelding en speciale preventie is passend en geboden de oplegging van een taakstraf voor de duur van zestig uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door dertig dagen hechtenis, almede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand, met een proeftijd van drie jaren.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 19 juni 2015 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand, parketnummer 18-920053-15. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf in beginsel worden gelast.
Echter, op grond van hetgeen hierboven over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de daaruit voortvloeiende keuze voor de strafmodaliteit is overwogen, zal het gerechtshof in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf een taakstraf van hierna te melden duur gelasten.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De wettelijke vertegenwoordiger van de benadeelde partij heeft zich namens de benadeelde partij in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een tweetal vorderingen tot schadevergoeding.
De ene vordering betreft materiële schade ten bedrage van € 265,50, alsmede immateriële schade ten bedrage van € 700,-. Daarnaast is de wettelijke rente gevorderd. Deze vordering is nader toegelicht, gespecificeerd en onderbouwd door middel van een schadeonderbouwingsfomulier.
De andere vordering betreft materiële schade ten bedrage van € 192,45, alsmede immateriële schade ten bedrage van € 5.000,-. Daarnaast is de wettelijke rente gevorderd. Deze laatstgenoemde vordering mist onderbouwing.
Bij het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht is aan de benadeelde partij toegewezen een bedrag van € 350,- ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd.
Het gerechtshof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Voor het gerechtshof is niet duidelijk welke van de beide vorderingen leidend dient te zijn voor hetgeen de benadeelde partij wenst te vorderen en wat de onderbouwing van de gevorderde schade dan is. Nader onderzoek hiernaar zou een aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting vergen, mede nu de vordering op dit aspect ter discussie is gesteld door de verdediging. Een dergelijke aanhouding van het onderzoek beschouwt het gerechtshof echter als een onevenredige belasting van de strafzaak, mede gelet op het geringe bedrag dat thans in hoger beroep nog aan de orde kan zijn.
Het gerechtshof is van oordeel dat behandeling van de vordering onder deze omstandigheden een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Gelet op het vorenstaande acht het gerechtshof gronden aanwezig om te bepalen dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten van het geding dienen te dragen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het gerechtshof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften zijn toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Gelast - in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 19 juni 2015 met parketnummer 18-920053-15, te weten een maand gevangenisstraf voorwaardelijk, proeftijd 2 jaar - een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
30 (dertig) dagenhechtenis.
Aldus gewezen door
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. O. Anjewierden, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 21 mei 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. M.C. Fuhler is buiten staat deze beslissing te ondertekenen.