ECLI:NL:GHARL:2021:4939

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 mei 2021
Publicatiedatum
25 mei 2021
Zaaknummer
21-006615-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepkwekerij

In deze ontnemingszaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De betrokkene, geboren in 1961 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, ontkende voordeel te hebben genoten van een hennepkwekerij die op 30 april 2019 in zijn woning werd aangetroffen. Het hof oordeelde dat het aannemelijk is dat er in ieder geval eenmaal is geoogst en schatte het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 33.041,13. Dit bedrag werd opgelegd als verplichting tot betaling aan de Staat.

De zaak kwam aan het hof na een hoger beroep ingesteld door de betrokkene tegen een vonnis van de politierechter, waarin het wederrechtelijk verkregen voordeel was vastgesteld op € 61.988,99. Het hof vernietigde dit vonnis en deed opnieuw recht. De advocaat-generaal had gevorderd dat het voordeel op € 69.773,18 zou worden geschat, maar het hof achtte de stelling van de betrokkene dat hij geen eerdere geslaagde oogst had gehad, niet aannemelijk.

Het hof baseerde zijn oordeel op verschillende feiten en omstandigheden, waaronder getuigenverklaringen van buurtbewoners en de aanwezigheid van hennepplanten in een bijna oogstrijp stadium. De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel werd onderbouwd met een berekening van de opbrengst van de geoogste hennepplanten, rekening houdend met de kosten die gemaakt zijn voor de kweek. Uiteindelijk kwam het hof tot de conclusie dat de betrokkene ten minste eenmaal eerder een geslaagde oogst heeft gehad, waarvan hij de opbrengst heeft verkocht, en legde de verplichting tot betaling van het geschatte bedrag aan de Staat op.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006615-19
Uitspraak d.d.: 25 mei 2021
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 12 december 2019 met parketnummer 18-186228-19 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Het hoger beroep

De betrokkene heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 11 mei 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door betrokkene naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich niet met het vonnis waarvan beroep, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel is vastgesteld op een bedrag van € 61.988,99 en aan de betrokkene de verplichting is opgelegd om dit bedrag aan de Staat te betalen, zodat dit behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.
Vordering
De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot schatting van het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel op € 69.773,18 en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt afgewezen, nu zij het standpunt van de betrokkene, dat hij geen eerdere geslaagde oogst heeft gehad en dat hij dus geen voordeel heeft genoten, aannemelijk acht.
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De betrokkene is bij arrest van dit hof van 25 mei 2021 (onder parketnummer 21-006616-19) ter zake van ‘
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod’ veroordeeld tot straf.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat betrokkene uit het bewezenverklaarde handelen en uit andere strafbare feiten financieel voordeel heeft genoten.
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van € 33.041,13 (drieëndertigduizend eenenveertig euro en dertien cent). Het hof komt als volgt tot deze schatting:
Hoewel de betrokkene zich op het standpunt stelt dat hij voorafgaand aan de op 30 april 2019 aangetroffen kweek met 381 hennepplanten niet eerder heeft gekweekt of geoogst en hij dus ook geen enkel voordeel van de kwekerij heeft genoten, gaat het hof uit van één eerdere voltooide kweek van 381 hennepplanten die is geoogst en waarvan de opbrengst is verkocht. Het hof overweegt daartoe het volgende.
De politie werd voor het eerst op de aanwezigheid van de hennepkwekerij geattendeerd door een buurtbewoner die op 28 februari 2019 heeft aangegeven dat hij vermoedde dat in een ruimte bij de woning van betrokkene een hennepplantage aanwezig was omdat het dak van de schuur bij vochtig weer aan een zijde eerder opdroogde dan de andere zijde, dat tijdens een vorstperiode de ene zijde van het dak nog was bevroren, terwijl de andere zijde was ontdooid en dat hij een aantal malen een vreemde geur had geroken [1] .
Na het aantreffen van de in werking zijnde kwekerij met 381 hennepplanten hebben verbalisanten de volgende feiten en omstandigheden vastgesteld [2] , die erop duiden dat eerder is gekweekt en geoogst in de woning van betrokkene:
  • het doek van de koolstoffilter die in de kweekruimte hing was zodanig verkleurd, dat daaruit blijkt dat deze koolstoffilter gedurende lange tijd in een kwekerij was gebruikt. De verkleuring bevond zich niet op de plek waar het filter door middel van een band/ketting was opgehangen;
  • in een ruimte in de woning zijn vuilniszakken met resten van planten aangetroffen;
  • op voorwerpen in de kweekruimte, zoals de kappen van armaturen van de assimilatielampen, de aanwezige elektra en het rotorblad van de ventilator werd vervuiling met stof aangetroffen die pas eerst na langere tijd pleegt te worden aangetroffen;
  • op droogrekken die werden aangetroffen in de ruimte naast de kwekerij werden resten van hennepplanten aangetroffen (de ruimtes waar deze netten werden aangetroffen zijn andere ruimtes dan de ruimte die voor opslag van kwekerijbenodigdheden werd gebruikt);
  • in de kweekruimte werd een mesje aangetroffen met daarop hennepresten;
  • in een ruimte, grenzend aan de kweekruimte, werden vuilniszakken met potgrond met daarin gebruikte stekblokjes/rondjes en wortelresten aangetroffen, alsook stukken samengeperste potgrond in dezelfde vorm en met dezelfde inhoud als de lege potten die in de kwekerij waren aangetroffen;
  • in een ruimte, grenzend aan de kweekruimte, werden tientallen lege jerrycans/flessen plantenvoeding aangetroffen;
  • in een ruimte, grenzend aan de kweekruimte, werden doorgebrande assimilatielampen en een gebruikte cannacutter met hennepresten aangetroffen.
Feiten van algemene bekendheid zijn dat de kweekcyclus van hennepplanten tien weken bedraagt en dat hennepplanten hun geur afgeven vanaf de laatste weken van de groei van de plant, waarbij die geur begint op te komen, tot en met de laatste weken van de bloei wanneer de toppen zichtbaar zijn en waarbij de geur sterk is.
De op 30 april 2019 in de woning van de betrokkene aangetroffen hennepplanten waren in een bijna oogstrijp stadium. Op de terechtzitting van het hof heeft (ook) de betrokkene daarover verklaard dat die planten over één á twee weken zouden worden geoogst. Zelfs wanneer vanaf 30 april 2019 negen weken zo worden teruggerekend, zou daarmee het moment waarop met de kweek van deze aangetroffen hennepplanten was begonnen uitkomen in de laatste week van februari 2019. De geur die de anoniem gebleven buurtbewoner deed denken aan een hennepkwekerij, alsook de afwijkende eigenschappen van het dak in tijden van vorst en vocht kunnen dan bezwaarlijk hebben samengehangen met de kweek van de op 30 april 2019 aangetroffen hennepplanten. Dit, in combinatie met de voormelde aanwijzingen die in de woning van de betrokkene zijn aangetroffen die duiden op één (of meerdere) voorgaande geslaagde oogst(en) leidt tot de vaststelling dat het zonder meer aannemelijk is dat de betrokkene tenminste eenmaal eerder een geslaagde oogst heeft gehad, waarvan hij de opbrengst heeft verkocht en waardoor hij wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
De hoogte van dat voordeel berekent het hof als volgt:
Geoogst zijn 381 hennepplanten die blijkens voornoemd ‘rapport wederrechtelijk verkregen voordeel’ per plant 24,6 gram hennep opleverden.
381 x 24,6 = 9372,6 gram hennep
Met een kiloprijs van € 4.070,00 komt de bruto opbrengst op
9,3726 x € 4.070,00 =
€ 38.146,48
Gelet op het rapport van het Functioneel Parket Afpakken (voorheen: het BOOM-rapport) dient bij één oogst in een kwekerij als de onderhavige met de volgende kosten rekening te worden gehouden:
Afschrijving (1 kweekruimte) : € 250,00
Hennepstekken (€ 3,81 per stek x 381 stekken) : € 1.451,61
Variabele kosten (€ 3,88 per plant x 381 planten) : € 1.478,28
Gebruik cannacutter (€ 0,21 per plant x 381 planten) :
€ 80,01
subtotaal : € 3.262,90
Daarnaast zal het hof, nu in de strafzaak tegen de betrokkene de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] N.V. in zoverre is toegewezen en mitsdien het stroomverbruik van de oogst waarover het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt vastgesteld ten laste van de betrokkene zal komen, rekening houden met elektriciteitskosten tot een bedrag van
€ 1.842,45.
Het totaal van de te verrekenen kosten komt daarmee op: € 3.262,90 + € 1.842,45 =
€ 5.105,35.
Het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel komt daarmee op:
Bruto opbrengst : € 38.146,48
Te verrekenen kosten :
€ 5.105,35
Wederrechtelijk verkregen voordeel :
€ 33.041,13
De verplichting tot betaling aan de Staat
Op grond van het voorgaande zal het hof de verplichting tot betaling aan de Staat stellen op voornoemd bedrag.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold ten tijde van de procedure.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 33.041,13 (drieëndertigduizend eenenveertig euro en dertien cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 33.041,13 (drieëndertigduizend eenenveertig euro en dertien cent).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 200 (tweehonderd) dagen.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. G. Souer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Meester, griffier,
en op 25 mei 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL0100-2019053005-2, d.d. 19 april 2019 in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (bladzijde 82 van een dossier met registratienummer PL0100-2019053005).
2.Een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex art 36e 2e lid Sr, d.d. 16 juli 2019 opgemaakt en ondertekend door [verbalisant] , hoofdagent van politie (bladzijden 113 tot en met 118 van een dossier met registratienummer PL0100-2019053005).